ECLI:NL:RBZWB:2024:8492

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
C/02/415945 FA RK 23-5326
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgbeschikking inzake wijziging zorgregeling en kinderalimentatie in een complexe gezinszaak met minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 10 december 2024 een vervolgbeschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling en kinderalimentatie voor een minderjarige. De zaak betreft een vrouw en een man, die beiden advocaten hebben ingeschakeld. De vrouw verzoekt om wijziging van de zorgregeling, zodat de minderjarige één middag in de twee weken bij de man verblijft, en om vaststelling van een onderhoudsbijdrage van € 282 per maand. De man heeft verzocht om het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie rondom de minderjarige ingrijpend is gewijzigd sinds de eerdere beschikking van 7 juni 2024, waarin was bepaald dat de minderjarige bij de vrouw verbleef. Door escalaties in de situatie is de minderjarige tijdelijk bij de man geplaatst, waar hij rust en duidelijkheid ervaart. De rechtbank heeft besloten om het verzoek van de man tot aanhechting van het ouderschapsplan aan te houden, omdat er nog geen bewijs is dat de nieuwe regeling in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft ook de voorlopige kinderalimentatie van € 283 per maand voor de vrouw opgeheven, aangezien de man sinds juli 2024 de hoofdverzorgende ouder is. De zaak is aangehouden tot pro forma, in afwachting van verdere informatie over de zorgregeling en de resultaten van de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/415945 FA RK 23-5326
datum uitspraak: 10 december 2024
Nadere beschikking betreffende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en levensonderhoud
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. I.P.M.J. Nelemans,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.F.M. Gulickx.
Als belanghebbende in onderhavige zaak wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant,gevestigd te Etten-Leur, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de raad, om de rechtbank over het verzoek met betrekking tot de zorgregeling te adviseren.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 7 juni 2024 van deze rechtbank en alle daarin vermelde stukken;
- de twee brieven van mr. Gulickx van 4 juli 2024, waarvan een met bijlage, de brief van 5 augustus 2024 en de brief van 19 november 2024 met als bijlage een door beide partijen op 12 november 2024 ondertekend ouderschapsplan;
- de brieven van mr. Nelemans van 5 juli 2024 en van 21 november 2024, waarvan laatstgenoemde met bijlage.
1.2. De zaak is verder behandeld op de mondelinge behandeling van 21 november 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Daarnaast was aanwezig een vertegenwoordigster van de GI.
1.3. In de beschikking van de kinderrechter van 29 mei 2024 (bekend bij de rechtbank onder zaaknummer C/02/420530 / JE RK 24-527) is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 29 mei 2025.

2.De nadere beoordeling

2.1.
In de beschikking van 7 juni 2024 is beslist dat de [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw. Ook is bepaald dat de man met ingang van 8 november 2023 voorlopig een onderhoudsbijdrage moet voldoen voor [minderjarige] van € 283,= per maand. De beslissing op de verzoeken tot wijziging van de zorgregeling en tot vaststelling van een (definitieve) onderhoudsbijdrage zijn aangehouden. De advocaten van partijen zijn nader verzocht om schriftelijk hun standpunten over de zorgregeling kenbaar te maken en te onderbouwen, onder overlegging van (onder meer) alle beschikbare rapportages van de bij [minderjarige] betrokken behandelaren.
De verzoeken
2.2.
De volgende verzoeken liggen nog ter beoordeling voor.
2.3.
De vrouw verzoekt, samengevat:
- de zorgregeling te wijzigen in een regeling, mits dit verantwoord en veilig wordt geacht voor [minderjarige] , waarbij [minderjarige] één middag in de twee weken op zaterdag of zondag bij de man verblijft;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] met ingang van 1 oktober 2023 van € 282,= per maand, dan wel een ander bedrag in goede justitie te bepalen.
2.4.
De man verzoekt in de brief van 19 november 2024 om het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan aan de beschikking te hechten.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.5.
Vanwege de Spaanse nationaliteit van de vrouw heeft de zaak internationaalprivaatrechtelijke aspecten. De rechtbank heeft die ambtshalve beoordeeld en is daarbij van oordeel dat haar ten aanzien van alle voorliggende verzoeken rechtsmacht toekomt. Op de verzoeken is Nederlands recht van toepassing.
Zorgregeling
Stand van zaken
2.6.
Uit de stukken en de toelichting door partijen en de GI tijdens de mondelinge behandeling is voor de rechtbank gebleken dat er sinds de tussenbeschikking van 7 juni 2024 het nodige is gebeurd en de situatie is veranderd. Ten tijde van de tussenbeschikking van
7 juni 2024 verbleef [minderjarige] volledig bij de vrouw. In de periode daarna hebben tussen de vrouw en [minderjarige] heftige escalaties plaatsgevonden. Begin juli 2024 heeft de GI in samenwerking met de hulpverlener van de vrouw, Sterk Huis, daarom besloten dat, omdat de situatie bij de vrouw niet langer houdbaar was en er geen neutrale plek voor [minderjarige] beschikbaar was, [minderjarige] naar de man toe zou gaan. Er is toen tijdelijk geen contact geweest tussen de vrouw en [minderjarige] . Vanaf begin september 2024 is het contact weer opgebouwd. Bij de man ging en gaat het goed met [minderjarige] . Hij ervaart daar rust en duidelijkheid. Inmiddels is de huidige feitelijke regeling dat [minderjarige] doordeweeks bij de man verblijft en in het weekend bij de vrouw. Vanuit [organisatie] heeft [minderjarige] een buddy die hij twee keer in de week ziet. Daarnaast is [minderjarige] aangemeld voor traumabehandeling.
2.7.
Omdat beide partijen richting de GI aangaven dat hun wens voor een “ideale” zorgregeling uiteindelijk nog steeds een 50/50 verdeling is, is de GI met partijen het gesprek hierover aangegaan. Dit heeft geresulteerd in het door partijen ondertekende ouderschapsplan van 12 november 2024. In het ouderschapsplan is een week-op-week-af-regeling afgesproken. Daarnaast is afgesproken dat [minderjarige] bij de man zijn hoofdverblijf heeft en op zijn adres zal worden ingeschreven. Ook zijn partijen overeengekomen dat als blijkt dat de week-op-week-af-regeling niet haalbaar is, terug zal worden gegaan naar doordeweeks bij de man en in het weekend bij de vrouw. Partijen zijn nog niet gestart met de week-op-week-af-regeling. Dit heeft te maken met de volgende externe factoren. Enerzijds is de uitvoering praktisch niet mogelijk, omdat [minderjarige] op dit moment doordeweeks naar de zorgboerderij gaat en daarvoor gebruik wordt gemaakt van taxivervoer. Dit vervoer kan niet worden gesplitst naar twee adressen. Anderzijds zal de regeling pas een aanvang kunnen nemen als duidelijk is wanneer én op welke middelbare school [minderjarige] kan gaan starten. Die duidelijkheid is er op dit moment nog niet. De GI heeft aangegeven dat er binnenkort overleg plaatsvindt met mogelijk passende middelbare scholen. Daarnaast vindt de GI het voor de uitvoering van de week-op-week-af-regeling ook belangrijk dat er hulpverlening komt voor partijen ter verbetering van hun onderlinge communicatie. Nu is het zo dat als het gedrag van [minderjarige] bij een ouder escaleert, partijen onderling elkaar verwijten gaan maken en [minderjarige] de ruimte voelt om de andere ouder als toevluchtsoord te zien. Tot op heden is de man niet bereid geweest om mee te werken aan hulpverlening. Tijdens de zitting heeft hij aangegeven dat hij, gelet op de gemaakte afspraken over co-ouderschap, op dit moment wel bereid is om mee te werken aan hetgeen de hulpverlening nodig vindt.
Aanhechting ouderschapsplan
2.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met partijen besproken dat het verzoek van de man tot aanhechting van het ouderschapsplan naar het oordeel van de rechtbank nog niet kan worden toegewezen. Hoewel het fijn is dat ouders het eens zijn over een 50/50-regeling, is voor de rechtbank op dit moment nog niet gebleken dat deze regeling het meest in het belang is van [minderjarige] . De regeling moet nog een aanvang nemen en in het verleden is de uitvoering van de eerder tussen partijen afgesproken 50/50-regeling spaak gelopen. De rechtbank wil graag eerst monitoren of de week-op-week-af regeling bestendig kan worden uitgevoerd door partijen. De regeling zal kunnen starten zodra er duidelijkheid is over wanneer [minderjarige] kan beginnen met school. Volgens partijen en de GI zal dit op korte termijn bekend zijn. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom aanhouden tot de hierna te noemen datum. Partijen zullen dan in de gelegenheid worden gesteld om voor deze datum de rechtbank schriftelijk te informeren over de huidige stand van zaken, dus onder andere of [minderjarige] is gestart met school, of partijen uitvoering geven aan de week-op-week-af-regeling en hoe dit verloopt. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat hij wil en zal meewerken aan de door de GI geadviseerde hulpverlening voor partijen. Omdat de verstandhouding tussen ouders ook een randvoorwaarde is voor de bestendigheid van de regeling, wenst de rechtbank dat de resultaten van de hulpverlening ook worden meegenomen in de schriftelijke reactie door (de advocaten van) partijen. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er mogelijk een verlengingsverzoek voor de ondertoezichtstelling zal worden ingediend. De huidige ondertoezichtstelling loopt tot 29 mei 2025. Gelet op de aard van onderhavige zaak (waarbij ook een verzoek betreffende kinderalimentatie voorligt) is het in beginsel niet mogelijk om, indien een verlenging van de ondertoezichtstelling zal worden verzocht, de mondelinge behandelingen van dat verzoek en de nadere behandeling van deze zaak tegelijkertijd te gelasten. De rechtbank zal een mogelijk verlengingsverzoek evenwel onder de aandacht houden en te zijner tijd bezien of een gecombineerde mondelinge behandeling tóch mogelijk is. De rechtbank heeft om die reden de hierna te noemen datum laten aansluiten op het aflopen van de termijn van de ondertoezichtstelling.
2.9.
De rechtbank heeft van partijen en de GI begrepen dat de traumabehandeling voor [minderjarige] pas kan starten als zijn opvoedingsperspectief duidelijk is. De rechtbank overweegt hierover dat de beslissing dat het verzoek van de man tot aanhechting van het ouderschapsplan zal worden aangehouden, onverlet laat dat de tussen partijen in het ouderschapsplan gemaakte afspraken bindend zijn. Partijen zijn dus over en weer ten opzichte van elkaar verplicht om uitvoering te geven aan deze afspraken. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een gegeven waar ook de hulpverlening van mag uitgaan.
2.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw nog naar voren gebracht dat in het ouderschapsplan het halen en brengen van [minderjarige] bij de week op week af regeling gelijk is verdeeld, maar dat zij in de huidige regeling [minderjarige] haalt en brengt in de weekenden. Partijen hebben daarop de andersluidende afspraak gemaakt dat zolang [minderjarige] in de weekenden naar de vrouw toegaat, de vrouw [minderjarige] op vrijdag ophaalt bij de man en de man [minderjarige] op zondag weer ophaalt bij de vrouw.
Voorlopige toevertrouwing [minderjarige]
2.11.
Omdat de zaak zal worden aangehouden in afwachting van het verloop en de bestendigheid van de week op week af regeling, zal de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige] (nog) niet wijzigen naar de man, maar hem voorlopig toevertrouwen aan de man. [minderjarige] kan dan conform de afspraak in het ouderschapsplan worden ingeschreven op het adres van de man. Met de inschrijving van [minderjarige] op het adres van de man kan door partijen ook uitvoering worden gegeven aan de in het ouderschap gemaakte financiële afspraken.
Kinderalimentatie
2.12.
In de tussenbeschikking van 7 juni 2024 is beslist dat de man als voorlopige kinderalimentatie aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 283,= per maand. Partijen zijn het er tijdens de mondelinge behandeling over eens dat deze beslissing niet meer in overeenstemming is met de feitelijke situatie en kan komen te vervallen. Vanaf juli 2024 is de man de hoofdverzorgende ouder van [minderjarige] . De man heeft vanaf juli 2024 ook niet meer de kinderalimentatie voldaan aan de vrouw. Partijen hebben allebei toegezegd dat zij over en weer geen aanspraak (meer) zullen maken op kinderalimentatie over de periode juli 2024 tot en met november 2024. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling de afspraak gemaakt dat zij vanaf nu de kosten van [minderjarige] zullen verdelen zoals is afgesproken in het ouderschapsplan. Omdat het verzoek tot aanhechting van het ouderschapsplan zal worden aangehouden, houdt de rechtbank het nog voorliggende verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie ook opnieuw aan.

3.De beslissing

De rechtbank
wijzigt de beschikking van 7 juni 2024 als volgt:
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedag] 2011, wordt toevertrouwd aan de man;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf 1 juli 2024 niet meer gehouden is om de voorlopige onderhoudsbijdrage voor de [minderjarige] van € 283,= per maand aan de vrouw te voldoen;
houdt de behandeling van deze zaak aan tot
28 april 2025pro forma, in afwachting van bericht van
de advocaten van partijenen van
de GImet informatie over de ingangsdatum en het verloop van de week-op-week-af-regeling en de stand van zaken dan wel de resultaten van de hulpverlening voor partijen, en de wijze waarop de zaak verder moet worden afgedaan;
houdt iedere verdere beslissing op het verzoek van de vrouw tot wijziging van de zorgregeling en tot wijziging van de onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] en op het verzoek van de man tot aanhechting van het ouderschapsplan aan de beschikking, aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, en, in tegenwoordigheid van mr.Schröder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.