ECLI:NL:RBZWB:2024:8472

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
24/7229 WET VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang in bestuursrechtelijke boetezaak

In deze zaak heeft de Middenweg B.V. bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarbij een boete van € 36.000,- is opgelegd wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij meent dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat er geen onverwijlde spoed aanwezig is, aangezien de bezwaren van verzoekster zich voornamelijk richten tegen het boetebesluit en niet tegen de openbaarmaking van inspectiegegevens.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de voorlopige voorzieningprocedure bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Hij heeft vastgesteld dat de verzoekster niet voldoende heeft aangetoond dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht, omdat de gevolgen van het besluit onomkeerbaar zouden zijn. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat een financieel belang op zichzelf geen reden is voor het treffen van een voorlopige voorziening, tenzij dit belang de bedrijfsvoering in ernstige problemen zou brengen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening ongegrond is en heeft hij het verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan op 2 december 2024 en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7229 WET VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2024 in de zaak tussen

Middenweg B.V., uit Andel , verzoekster

(gemachtigde: mr. P.J.M. Boomaars),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Inleiding

1.1.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 28 augustus 2024, waarbij een boete is opgelegd wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en is besloten tot openbaarmaking van een aantal inspectiegegevens. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen tot zes weken na nadat op bezwaar is beslist.
1.2.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
2.2
Aan verzoekster is een boete van € 36.000,- opgelegd vanwege overtreding van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag. Daarnaast is in het bestreden besluit bepaald dat een aantal inspectiegegevens en opgelegde boetes openbaar worden gemaakt.
2.3.
Uit het door verzoekster overgelegde bezwaarschrift en de zienswijze maakt de voorzieningenrechter op dat de bezwaren van verzoekster zich richten tegen het besluit, maar dat er geen aparte gronden zijn gericht tegen de openbaarmaking van gegevens, tien dagen na de dagtekening van het bestreden besluit. Hierin is het spoedeisend belang kennelijk niet gelegen.
2.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat het opleggen van een boete een financieel belang vertegenwoordigt voor verzoekster. Een zodanig belang vormt op zichzelf geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster kan financiële compensatie vorderen van het bestuursorgaan als het boetebesluit onrechtmatig blijkt te zijn. Het treffen van een voorlopige voorziening zal niettemin in de rede liggen als het financiële belang van dien aard is dat de vermogenspositie zodanig wordt beïnvloed dat de bedrijfsvoering hierdoor in ernstige problemen zou komen.
De voorzieningenrechter heeft verzoekster gevraagd om het spoedeisend belang nader toe te lichten en cijfermatig te onderbouwen. Uit de nadere toelichting op het spoedeisend belang kan de voorzieningenrechter niet afleiden dat sprake is van een zodanige aantasting van de vermogenspositie, dat een voorziening moet worden getroffen.
2.5.
Een spoedeisend belang kan ook gelegen zijn in de onmiskenbare onrechtmatigheid van de bestreden besluitvorming. Naar de voorzieningenrechter begrijpt is dat het standpunt dat verzoekster inneemt. De door verzoekster aangevoerde argumenten hebben de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat het bestreden besluit jegens verzoekster onmiskenbaar onrechtmatig is. De enkele stelling dat er geen begin van bewijs van overtreding van de wet is, is daartoe onvoldoende.
Verzoekster heeft geen andere reden aangevoerd waarom het bestreden besluit moet worden geschorst en de behandeling van de bodemzaak niet kan worden afgewacht. Hierbij weegt de voorzieningenrechter mee dat de hoorzitting in bezwaar op 20 november jongstleden heeft plaatsgevonden. De beslissing op bezwaar zal naar verwachting binnen zes weken worden genomen.
2.6.
Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 2 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.