ECLI:NL:RBZWB:2024:8471

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
02-067675-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtpleging met een minderjarige in een openbaar park

Op 12 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarig meisje. De verdachte heeft op 25 juli 2023 in een park in Oudenbosch de billen van een elfjarig meisje betast en daarin geknepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en geen inzicht heeft gegeven in zijn beweegredenen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van veertien dagen, waarvan dertien dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van zestig uren. De rechtbank achtte de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar, terwijl de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit € 500,- voor immateriële schade en € 21,- voor materiële schade, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-067675-24
vonnis van de meervoudige kamer van 12 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 november 2024, waarbij de officier van justitie mr. E. van Aalst en verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die op dat moment elf jaar oud was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde ontucht wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van verdachte
Volgens verdachte is er niet voldoende bewijs en moet de rechtbank hem daarom vrijspreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de toen elfjarige [slachtoffer] op 25 juli 2023 samen met twee vriendinnetjes in een park in Oudenbosch aan het spelen was. In datzelfde park was op dat moment ook verdachte aanwezig. Hij heeft daar eerst op een bankje gezeten en is daarna naar de meisjes toegelopen en heeft hen aangesproken. De verklaringen over wat er daarna is gebeurd, lopen uiteen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat een man haar en haar vriendinnetjes eerst geld bood om hun blote billen te mogen zien. Toen zij dit weigerden bood hij geld om hun onderbroek te zien. Toen zij ook dat weigerden heeft de man [slachtoffer] bij haar billen betast en ook in haar billen geknepen.
De rechtbank heeft acht de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar. Zij is kort na het incident gehoord door de politie. Zij was toen geëmotioneerd en had moeite om haar verhaal te doen. Zij heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd die steun vindt in hetgeen haar vriendinnetjes kort na het incident tegenover een andere verbalisant hebben verteld over de gebeurtenissen in het park. Dat die aanrakingen een ontuchtig karakter hadden valt af te leiden uit de daaraan voorafgaande vragen van verdachte die er kort gezegd op neerkomen dat hij tegen betaling blote billen of onderbroekjes van de jonge meisjes wilde zien.
Verdachte heeft ontkend dat hij de meisjes gevraagd heeft hun blote billen en hun onderbroek te laten zien en dat hij daar geld voor heeft geboden. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer] aansprak omdat zij zich vervelend had gedragen tegenover zijn zoontje. Toen [slachtoffer] wilde weglopen werd het zwart voor zijn ogen en heeft hij haar vastgepakt bij haar arm of pols. Hij sluit niet uit dat hij haar toen bij haar billen heeft aangeraakt, maar weet niet meer precies hoe dit gegaan is. Volgens verdachte had hij daar geen seksuele bedoelingen mee en heeft hij [slachtoffer] in elk geval niet in haar billen geknepen.
De rechtbank acht die verklaring van verdachte ongeloofwaardig. In het door verdachte geschetste scenario is zijn gedrag immers ook grensoverschrijdend en valt niet in te zien waarom [slachtoffer] en haar vriendinnen ander grensoverschrijdend gedrag van verdachte zouden hebben verzonnen. Daar komt bij dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd en veel vragen van de rechtbank niet kon beantwoorden: zo wist hij niet meer wat hij had gezegd tegen de meisjes, wat er gebeurde tussen het aanspreken en vastpakken van [slachtoffer] , hoe het vastpakken precies ging en waar hij [slachtoffer] heeft aangeraakt.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 25 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht jegens de toen elfjarige [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 juli 2023 te Oudenbosch, gemeente Halderberge, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van de billen van die [slachtoffer] en
- het knijpen in de billen van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twee weken.
6.2
Het standpunt van verdachte
Verdachte zou het niet terecht vinden als er een straf wordt opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de billen van een heel jong meisje betast en daarin geknepen nadat hij haar en haar vriendinnetjes eerst geld had geboden om hun blote billen of onderbroek te mogen zien. Dit gebeurde in een openbaar park waar de meisjes met elkaar aan het spelen waren.
Verdachte heeft een grove inbreuk gemaakt op de seksuele en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . De gebeurtenissen hebben op haar en haar ouders veel indruk gemaakt. Uit de ter zitting namens [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat zij in de maanden na deze gebeurtenissen veranderde van een vrolijk meisje in een stil meisje dat vaak in huilen uitbarstte. Inmiddels gaat het beter met haar en is professionele hulp niet nodig gebleken.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en dat hij geen inzicht heeft gegeven in zijn beweegredenen. Ter zitting heeft hij volhard in zijn verklaring dat [slachtoffer] alles heeft verzonnen.
Verdachte heeft een blanco strafblad en het recidiverisico kan volgens de reclassering niet worden ingeschat. Uit haar rapport van 12 november 2024 blijkt verder dat verdachte op praktisch gebied zijn leven op orde heeft. Bij een strafoplegging wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Er is geen noodzaak voor reclasseringsbemoeienis.
Naar het oordeel van de rechtbank is het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing, omdat artikel 247 Sr een strafbedreiging kent van ten hoogste zes jaar en er sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank de op te leggen gevangenisstraf grotendeels voorwaardelijk opleggen. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf passend en geboden.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen, waarvan dertien dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van zestig uren.

7.De benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is voor het feit een schadevergoeding gevorderd van € 1.021,-, waarvan € 1.000,- aan immateriële schade en € 21,- aan materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is haar schade te vergoeden.
Materiële schade
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 21,-. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, schat de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank daarom toewijsbaar tot dat bedrag. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Verder zal over het toegekende schadebedrag de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 25 juli 2023 tot aan de dag van volledige betaling.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 14 (veertien) dagen, waarvan 13 (dertien) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 (zestig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 (dertig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 521,-, waarvan € 21,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2023 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] ,
€ 521,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2023, alles tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling
10 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 december 2024.