ECLI:NL:RBZWB:2024:8467

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
02-090358-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor brandstichting en poging brandstichting met levensgevaar voor slachtoffers

Op 12 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting en poging tot brandstichting. De verdachte, geboren in 1974, had een conflict met zijn tante, de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 9 maart 2024 een poging heeft gedaan om brand te stichten bij de woning van zijn tante door een gordijn en een brievenbus in brand te steken. Op 12 maart 2024 heeft hij daadwerkelijk brand gesticht aan de achterzijde van de woning door een loungeset in brand te steken. Tijdens de zitting op 28 november 2024 heeft de officier van justitie bewijs gepresenteerd, waaronder DNA-bewijs van de verdachte op de aansteker die bij de brandstichting is gebruikt. De verdediging betwistte de bewijsvoering en vroeg om vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat het DNA-bewijs en de berichten op de telefoon van de verdachte voldoende bewijs vormden voor zijn betrokkenheid. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zowel de poging tot brandstichting als de brandstichting, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met een bijkomende maatregel van een contactverbod met de slachtoffers en een gebiedsverbod van 500 meter rondom hun woning. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-090358-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 december 2024
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1974 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Roermond,
raadsvrouw mr. A. El Darrazi, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 november 2024, waarbij de officier van justitie A. Verhoeven en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd volgens artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering en is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting door een gordijn en/of brievenbus in aanraking te brengen met open vuur (feit 1) en een loungeset in aanraking te brengen met open vuur (feit 2). Daarnaast heeft verdachte opzettelijk 720 gram heroïne aanwezig gehad (feit 3).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de poging tot brandstichting (feit 1 subsidiair), de brandstichting (feit 2) en het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne (feit 3) kunnen worden bewezen. Het DNA van verdachte is aangetroffen op de aansteker die bij de poging tot brandstichting is gebruikt. Daarnaast had verdachte ook een motief en blijkt uit de in zijn telefoon aangetroffen chatberichten dat hij daderkennis had. Hij heeft namelijk kort na de brandstichting berichten verstuurd waarin staat dat er brand was bij aangeefster en dat er camera’s aan de achterzijde van de woning hingen. Bij beide brandstichtingen was sprake van levensgevaar voor aangeefsters en gevaar voor goederen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte voor feiten 1 en 2 moet worden vrijgesproken. De aansteker waarop DNA van verdachte is aangetroffen, is een verplaatsbaar en overdraagbaar object en werd ook door anderen gebruikt. Daarnaast volgt uit het NFI-rapport dat op de aansteker ook DNA-kenmerken zijn aangetroffen die kunnen toebehoren aan een ander persoon dan verdachte, waardoor niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat enkel het DNA van verdachte op de aansteker zat. Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 1 op basis van de huidige rapportage van het NFI dan doet de verdediging het voorwaardelijke verzoek om het NFI aanvullend DNA-onderzoek te laten doen naar de bemonstering op de aansteker. Uit de berichten in de telefoon van verdachte volgt niet dat verdachte de brandstichtingen heeft gepleegd. Ten aanzien van de heroïne heeft de verdediging verzocht verdachte partieel vrij te spreken van de 720 gram heroïne. Het dossier bevat geen kennisgeving van inbeslagneming of een proces-verbaal van weging, waardoor niet kan worden vastgesteld om welke hoeveelheid heroïne het ging. Daarnaast kan enkel uit het dossier worden opgemaakt dat slechts 1,7 gram heroïne door het NFI is getest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde brandstichting niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Feiten 1 subsidiair en 2
Op 9 maart 2024 is gepoogd brand te stichten bij de woning aan [adres 2] . Aangeefster en haar partner werden gealarmeerd door een brandlucht. Zij zagen een aansteker uit de brievenbus steken. De plastic haren van de tochtstrip van de brievenbus waren verschroeid en op het gordijn, dat direct achter de voordeur hing, was een zwarte geblakerde schroeiplek te zien. Vervolgens is op 12 maart 2024 omstreeks 01:25 uur de loungebank, die in de houten veranda tegen de achtergevel van de woning aan [adres 2] stond, in brand gestoken. De brandweer constateerde dat de brand op de bank was ontstaan en dat de brand tussen de tien en dertig minuten heeft geduurd. De ramen aan de achterzijde van de woning waren geklapt door de hitte en er was flinke rookschade.
Op de aansteker in de brievenbus werd DNA-materiaal aangetroffen. Uit het NFI-rapport volgt dat het DNA afkomstig kan zijn van verdachte. De bewijskracht daarvan is meer dan één miljard. De rechtbank stelt vast dat het DNA van verdachte op de aansteker is aangetroffen. Er is geen DNA-mengprofiel op de aansteker aangetroffen en er is sprake van een hoge bewijskracht ten opzichte van verdachte.
Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat aan DNA-materiaal van een verdachte dat op een plaats delict op een verplaatsbaar object wordt aangetroffen - waarvan hier sprake is - een zeer sterke aanwijzing kan worden ontleend dat verdachte aldaar aanwezig is geweest. Een algemeen verweer dat niet kan worden uitgesloten dat een derde het DNA van verdachte op de plaats delict heeft gebracht via secundaire overdracht zonder dat verdachte daar zelf fysiek aanwezig is geweest, is onvoldoende om deze sterke aanwijzing te ontzenuwen. Van verdachte mag in dit geval worden verwacht dat hij onderbouwt hoe zijn DNA-materiaal op het voorwerp terecht is gekomen en hoe het voorwerp vervolgens op de plaats delict terecht is gekomen. Verdachte heeft geen geloofwaardige onderbouwing gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de aansteker. Naar het oordeel van de rechtbank is het DNA-spoor redengevend voor het bewijs dat verdachte als dader betrokken is geweest bij de poging tot brandstichting. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte een neef is van aangeefster. Het aantreffen van een dergelijk spoor vraagt om een nadere uitleg van verdachte. Verdachte heeft daar geen concrete en aannemelijke verklaring over afgelegd.
Daarentegen is de iPhone 14 van verdachte onderzocht en daar zijn niet alleen berichten op aangetroffen waaruit daderwetenschap van verdachte blijkt, maar ook dat hij boos was op zijn tante. Op 12 maart 2024 om 03:03 uur - ongeveer anderhalf uur nadat de brand aan [adres 2] te [plaats] bij de politie werd gemeld - verstuurde verdachte naar zijn dochters een link naar een website die een actueel overzicht van alle 112-meldingen van [plaats] geeft. Daarna schreef hij rond 03:05 uur dat mensen hem nooit moeten naaien, omdat ze dan zelf genaaid zijn. Kort daarop zocht verdachte op internet op de termen ‘
112 politie brandweer ambulance [plaats] vandaag’. Naar oordeel van de rechtbank zijn dit aanwijzingen voor de betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting. Dit wordt versterkt doordat verdachte vervolgens [persoon 1] om 03:12 uur een link verstuurde naar een artikel over een woningbrand aan [adres 2] op 12 maart 2024. Verdachte gaf daarbij onder meer aan dat dat het huis van zijn tante was en dat het even heeft geduurd, maar diegene die hem ooit hebben willen naaien, het was nu tijd om te hooien. Om 03:20 uur stuurde verdachte [persoon 1] een bericht waaruit blijkt dat hij boos was op zijn tante en moeder en hij eindigde het bericht met “Kk familie da de mar kapot goan”. In het artikel wordt geen huisnummer van de woning aan [adres 2] vermeld. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte toen al wist in welke woning de brand had plaatsgevonden. Ter zitting heeft verdachte niet verklaard hoe hij dat op dat moment wist. Omstreeks 07:32 uur stuurde verdachte een bericht dat iemand met een traumahelikopter was weggebracht, dat hij hoopte dat het [persoon 2] was en dat hij hoopte dat ze kapot gebrand was. De aangeefster - en tante van verdachte - is genaamd [slachtoffer 1] . Hij eindigde de berichten met zijn dochter [persoon 3] rond 07:30 met “Ka doe niks meer” nadat zij hem waarschuwde dat hij beter niets meer kon doen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij al lang een conflict met aangeefster had. Verdachte heeft geen geloofwaardige verklaring afgelegd voor de betekenis van de in zijn telefoon aangetroffen berichten. De rechtbank stelt daarom vast dat deze berichten betrekking hadden op de brandstichting bij de woning aan [adres 2] .
Gelet op de combinatie van het vorenstaande - het aangetroffen DNA van verdachte op de plaats delict van de eerste brandstichting, de berichten die hij heeft gestuurd kort na de tweede brandstichting, de relatie tussen verdachte en aangeefster en het feit dat verdachte boos was op aangeefster - acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging brandstichting op 9 maart 2024 en aan brandstichting op 12 maart 2024. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een aanvullend onderzoek door het NFI te gelasten. Op beide momenten lagen aangeefster en haar partner in de woning te slapen en was er sprake van rookontwikkeling. De rechtbank stelt daarmee vast dat er, naast gevaar voor goederen, ook sprake was van levensgevaar voor aangeefster en haar partner.
Feit 3
Op 22 mei 2024 is de woning van verdachte aan [adres 1] te [plaats] doorzocht en daar heeft de politie vijf blokken verdovende middelen in beslag genomen. Het dossier bevat een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen waarin staat vermeld dat een partij van 720 gram verdovende middelen in beslag is genomen in de woning van verdachte en dat die partij bij het uitvoeren van een indicatieve test positief testte op heroïne. Uit deze partij is een monster van 1,7 gram getest door het NFI. Dit bleek heroïne te zijn.
Het dossier bevat geen proces-verbaal van weging van de verdovende middelen. Hierdoor kan het gewicht van de in beslag genomen heroïne niet worden vastgesteld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 9 maart 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning (gelegen aan [adres 2] ) terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor bewoners van die woning te duchten was,
- zich naar voornoemde woning heeft begeven en
- open vuur in aanraking heeft gebracht met een gordijn en een brievenbus terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 12 maart 2024 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in de directe nabijheid van een woning (gelegen aan [adres 2] ) door open vuur in aanraking te brengen met een loungeset, ten gevolge waarvan voornoemde loungeset gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor bewoners van die woning te duchten was;
3
op 22 mei 2024 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar. Daarnaast heeft zij gevorderd aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, inhoudende een contactverbod met beide slachtoffers en een locatieverbod voor een straal van 500 meter rondom de woning van de slachtoffers voor de duur van vijf jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan brandstichting in een woonhuis op momenten dat de slachtoffers lagen te slapen en heeft daarmee gevaar voor goederen en levensgevaar voor de slachtoffers veroorzaakt. Op 9 maart 2024 heeft hij een brandende aansteker in de brievenbus van de woning gestoken en op 12 maart 2024 heeft hij een tegen de woning aan staande loungeset in brand gestoken. Het handelen van verdachte en de door hem verstuurde berichten maken duidelijk dat hij niet in een opwelling handelde, maar dat hier sprake was van een wraakactie. Nadat de poging tot brandstichting op 9 maart 2024 niet was voltooid, is hij op 12 maart 2024 teruggegaan naar het huis van zijn tante om het nogmaals te proberen. Brandstichting brengt gevoelens van angst, onveiligheid en onrust teweeg in de samenleving. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die tijdens de zitting is voorgelezen is gebleken dat de (poging)brandstichting flinke impact op de slachtoffers hebben gehad.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne. Verdachte heeft hiermee bijgedragen aan het gebruik van harddrugs, middelen die een verslavende werking hebben en schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Ook heeft hij met zijn handelen bijgedragen aan de handel in harddrugs die tot veel criminaliteit en overlast leidt door de grote hoeveelheid geld die hiermee wordt verdiend.
Reclassering Nederland heeft op 12 november 2024 een rapport opgemaakt over verdachte. Daaruit volgt onder meer dat verdachte een uitgebreid strafblad heeft met uiteenlopende delicten, voornamelijk gelegen in vermogensdelicten met financieel gewin. Hij kwam in 1990 als minderjarige voor het eerst in beeld bij politie en justitie, maar is ook meerdere tussenliggende jaren niet in aanraking gekomen met justitie. Verdachte ervaart naar eigen zeggen geen problemen met middelengebruik. Met behulp van verslavingszorg Novadic Kentron zou hij circa drie jaar geleden een behandeling hebben afgerond. Door de huidige hechtenis en de in zijn woning aangetroffen drugs wordt het huurcontract van verdachte ontbonden. Hij heeft op dit moment geen werk, heeft nauwelijks een sociaal netwerk en staat onder bewind. Verdachte komt over als een man die zijn eigen koers vaart en zich niet laat beïnvloeden door anderen. Hij heeft op praktisch- en psychosociaal gebied geen hulpvragen. Het inschatten van de risico’s wordt bemoeilijkt door verdachtes proceshouding. De reclassering kan geen eenduidige verbanden leggen tussen de leefgebieden en het ten laste gelegde. Verdachte lijkt zijn leven redelijk op orde te hebben, hoewel het niet ondenkbaar is dat financiën een criminogene factor is. De reclassering acht een forensisch kader niet geïndiceerd, gelet op verdachtes proceshouding en de weinig aanknopingspunten of mogelijkheden voor interventies. Bovendien hebben eerdere interventies zoals een reclasseringstoezicht geen recidive voorkomen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur van die straf houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met aangeefster en haar partner en een gebiedsverbod voor een straal van 500 meter rondom hun woning. Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen tegenover de slachtoffers wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De benadeelde partijen

Als benadeelde partij heeft [slachtoffer 1] zich in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 396,98 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.000,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer 2] zich in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 194,24 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.000,- aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft zij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel sterk te matigen.
Beoordeling
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze feiten heeft gepleegd. Dat betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De gevorderde materiële schadevergoeding is voldoende onderbouwd en komt de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegekend.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partijen door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,-, per benadeelde partij zodat de vorderingen tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Verder zal over het toegekende bedrag de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de dag waarop de schade is ontstaan, te weten 12 maart 2024.

8.Het beslag

Beoordeling
De in beslag genomen heroïne zal worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het onder 3 bewezen verklaarde feit is met betrekking tot dit voorwerp begaan.
Het in beslag genomen geldbedrag van € 380,- zal worden teruggegeven aan verdachte.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 36f, 45, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit 1, primair;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, subsidiair:poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar
voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten is;
feit 2:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en
levensgevaar voor anderen te duchten is;
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct of indirect contact met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1953 te [geboorteplaats] en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 1957 te [geboorteplaats] ;
zich niet op te houden in een straal van 500 meter rondom [adres 2] ;
- beveelt dat, voor het geval veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
- bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan
vervangende hechteniswordt toegepast
voor de duur van 7 dagen;
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste 6 (zes) maanden bedragen;
- beveelt dat de maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van
€ 2.396,98, bestaande uit € 396,98 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 2.396,98(hoofdsom), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat bij niet betaling
33 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , van
€ 2.194,24, bestaande uit € 194,24 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen
€ 2.194,24(hoofdsom), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
- bepaalt dat bij niet betaling
31 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer:
5 stk heroïne;
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
1. stk geldbedrag EUR 380.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter,
en mrs. D. van Kralingen en J. van Riet, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 december 2024.
Mr. Van Riet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De gewijzigde tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 9 maart 2024 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [adres 2] ) door open vuur in aanraking te brengen met een gordijn en/of een brievenbus, in elk geval met (een) brandbare stof(fen), tengevolge waarvan het gordijn geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor bewoners van die woning, in elk geval levensgevaar dan wel zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair:
hij op of omstreeks 9 maart 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning (gelegen aan [adres 2] ) terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor bewoners van die woning, in elk geval levensgevaar dan wel zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
- zich naar voornoemde woning heeft begeven en/of
- open vuur in aanraking heeft gebracht met een gordijn en/of een brievenbus en/of (een) brandbare stof(fen)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in de directe nabijheid van een woning (gelegen aan [adres 2] ) door open vuur in aanraking te brengen met een loungeset, in elk geval met (een) brandbare stof(fen), tengevolge waarvan voornoemde loungeset geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor bewoners van die woning, in elk geval levensgevaar dan wel zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3
hij op of omstreeks 22 mei 2024 te [plaats] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 720 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.