ECLI:NL:RBZWB:2024:8460

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
C/02/428854/KG ZA 24-560 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Van der Weide
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medewerking aan het vestigen van hypotheek op woning in België conform vaststellingsovereenkomst; geen dwaling met betrekking tot hoge registratiekosten in België

In deze zaak heeft de curator van een failliete vennootschap, [de B.V.], een kort geding aangespannen tegen de bestuurders [bestuurder 1] en [bestuurder 2]. De curator vorderde dat de bestuurders zouden meewerken aan het vestigen van een hypotheek op een villa in België ter waarde van € 2,5 miljoen, als zekerheid voor een vordering van € 7.000.000,00 die de curator had ingediend. De bestuurders voerden aan dat zij gedwaald hadden over de hoge kosten van het vestigen van de hypotheek, die veel hoger waren dan zij hadden verwacht. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van dwaling, omdat beide partijen niet op de hoogte waren van de hoge kosten en dat de curator niet had hoeven begrijpen dat deze kosten een belemmering zouden vormen voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. De voorzieningenrechter oordeelde dat de curator recht had op de gevorderde hypotheek en dat de bestuurders hoofdelijk moesten meewerken aan de vestiging ervan. Tevens werden de bestuurders veroordeeld in de proceskosten van de curator. Het vonnis werd uitgesproken op 4 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/428854 / KG ZA 24-560
Vonnis in kort geding van 4 december 2024
in de zaak van
MR. [curator] , IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN CURATOR IN HET FAILLISSEMENT VAN [de B.V.] ,,
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. E. van der Kolk,
tegen

1.[bestuurder 1] ,

te [plaats 2] ,
2.
[bestuurder 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen: [bestuurder 1] en [bestuurder 2] ,
advocaat: mr. A.P. Macro en mr. R.F. Herreveld
.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 november 2024 met producties 1 t/m 8,
- producties 9 t/m 21 van de zijde van de curator,
- de gedeeltelijke voorwaardelijk eis in reconventie, met producties 1 en 2,
- de mondelinge behandeling van 27 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van de curator.

2.De feiten

2.1.
[de B.V.] (hierna: [de B.V.] ) is door de Rechtbank Rotterdam op 5 maart 2024 in staat van faillissement verklaard met benoeming van
mr. [curator] tot curator.
2.2.
[bestuurder 1] en zijn echtgenote [bestuurder 2] waren bestuurders van [de B.V.] .
2.3.
De curator is tegen [bestuurder 1] en [bestuurder 2] een bestuurdersaansprakelijkheids-procedure gestart. In die procedure heeft de curator zich onder andere op het standpunt gesteld dat het tekort in het faillissement op basis van een eerste schatting in elk geval
€ 7.000.000,00 beloopt. De curator heeft betaling van dit bedrag gevorderd.
2.4
De curator heeft tot zekerheid van de vordering eind augustus 2024 /begin september 2024 in Nederland en in België diverse beslagen gelegd ten laste van [bestuurder 1] en [bestuurder 2] . De belegde beslagen betroffen onroerende zaken (waaronder de villa gelegen te [plaats 3] , België), voertuigen en banktegoeden. Het beslag op de banktegoeden heeft voor omstreeks € 800.000,00 doel getroffen.
2.5.
[bestuurder 1] en [bestuurder 2] hebben in kort geding opheffing gevorderd van deze beslagen. Tijdens de mondelinge behandeling van dat kort geding op 10 september 2024 zijn partijen, voor zover van belang, het volgende overeengekomen:
“1. Mr. [curator] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [de B.V.] . (hierna de curator) zal heden al datgene doen dat nodig is om alle beslagen op de banktegoeden die onderwerp zijn van dit kort geding per direct op te heffen. (…)
2. De curator verkrijgt een recht van eerste hypotheek op de villa gelegen te [adres] , tot een bedrag van € 2,5 miljoen. Dhr. [bestuurder 1] draagt zorg voor de vestiging van dit recht, waarbij hij tevens instaat voor de eventueel noodzakelijke instemming van zijn echtgenote, mevrouw [bestuurder 2] , alles te realiseren op de kortst mogelijke termijn maar uiterlijk op 1 november 2024. Ieder van partijen draagt de helft van de kosten van vestiging van het recht van hypotheek, voor te schieten door de heer [bestuurder 1] .
3. Het recht van hypotheek wordt verleend voor al hetgeen de curator te vorderen krijgt uit hoofde van de tegen dhr. [bestuurder 1] en mevrouw [bestuurder 2] gevoerde bestuurdersaansprakelijkheids-procedure. De inschrijving blijft gehandhaafd totdat een rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
4. Nadat de hypotheek is gevestigd, werkt de curator mee aan opheffing van het beslag op de villa te [plaats 3] op de kortst mogelijke termijn met een handelwijze als door een Belgische notaris wordt bepaald.
5. Na de vestiging van de hypotheek in België zorgt de curator terstond voor opheffing van de overige beslagen op onroerende zaken die onderwerp zijn van dit kort geding.(,…)”
Voormelde afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal.
2.6.
De curator heeft direct na de mondelinge behandeling de gelegde bankbeslagen opgeheven.
2.7.
Bij email van 1 november 2024 heeft de advocaat van [bestuurder 1] de curator bericht dat de kosten van het vestigen van een eerste recht van hypotheek een bedrag van
€ 37.623,72 zou belopen en dat [bestuurder 1] met een dergelijke kostenpost geen rekening heeft gehouden. Aan de curator is gevraagd of het wellicht een gedachte is om de zekerheid op een andere wijze in te richten.
2.8.
De curator heeft hierop gereageerd bij brief van 4 november 2024. Hij heeft daarin geschreven dat de kosten verbonden aan het vestigen van een dergelijke hypotheek wellicht helaas tegenvallen, maar dat dit de afspraken onverlet laat. De curator ziet geen reden om af te wijken van de afspraken zoals omschreven in het proces-verbaal.
2.9.
De curator en de advocaat van [bestuurder 1] hebben vervolgens met elkaar gecorrespondeerd. De advocaat van [bestuurder 1] heeft op 11 november 2024 aan de curator voorgesteld om het beslag op de woning in [plaats 3] te handhaven en de andere beslagen op te heffen, waarbij is aangegeven dat dit de boedel een bedrag van € 18.811,86 zou besparen en dat dit de boedel een hogere zekerheidsstelling zou geven dan een recht van hypotheek van € 2,5 miljoen. De curator heeft dit voorstel niet aanvaard.
2.10.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt, waarna de curator dit kort geding aanhangig heeft gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
In conventievordert de curator als voorlopige voorziening [bestuurder 1] en [bestuurder 2] hoofdelijk te veroordelen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis alle medewerking te verlenen tot het vestigen van een eerste hypotheek voor een bedrag van € 2.500.000,00 ten gunste van de curator op de onroerende zaak gelegen aan het adres [adres] , België, op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 per dag met een maximum van € 2.500.000,00, althans een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, en [bestuurder 1] en [bestuurder 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De curator grondt zijn vordering op nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraken, die zijn vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting van 10 september 2024.
3.3.
[bestuurder 1] en [bestuurder 2] hebben daartegen verweer gevoerd. Zij stellen bij het tekenen van het proces-verbaal te hebben gedwaald met betrekking tot de hoogte van de kosten verbonden aan het verlenen van een recht van eerste hypotheek op de villa in [plaats 3] . Zij gingen ervan uit dat deze kosten vergelijkbaar zouden zijn met kosten die in Nederland gebruikelijk zijn voor het vestigen van een hypotheek op een woning, wat volgens hen zou neerkomen op een bedrag van omstreeks € 1.500,00. Omdat de curator tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2024 heeft verklaard dat er op de boedelrekening een bedrag stond van ongeveer € 1.000,00 heeft [bestuurder 1] toen aangeboden het bedrag voor te schieten. Als [bestuurder 1] geweten had dat het om een bedrag van ruim € 37.000,00 zou gaan had hij dat nooit aangeboden. De hoge kosten voor vestiging van een hypotheek in België zijn zowel voor [bestuurder 1] als voor de boedel zeer nadelig. Daarom is de curator op 11 november 2024 een alternatief voorgesteld. [bestuurder 1] en [bestuurder 2] zijn bereid de kosten van de inschrijving te voldoen, wanneer zij zeker weten dat de curator daadwerkelijk de helft van die kosten voldoet, een garantstelling afgeeft voor de door [bestuurder 1] betaalde andere helft van die kosten (voor het geval de curator in de bodemprocedure in het ongelijk wordt gesteld) en de overige beslagen direct na de inschrijving opheft.
3.4.
Zij vorderen daarom
in reconventie,
voor het geval de vorderingen in conventie worden toegewezen:
1. de curator te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 18.881,86, binnen 48 uur nadat hypothecaire zekerheid is gevestigd op het pand [plaats 3] , op de derdenrekening van mr Macro en bij gebreke daarvan de curator te veroordelen mee te werken aan het doorhalen van de gevestigde hypothecaire zekerheid op het pand, op straffe van een dwangsom,
2. de curator te veroordelen tot het stellen van zekerheid middels een bankgarantie ingeval de vorderingen van de curator in de bodemprocedure worden afgewezen, voor een bedrag van € 18.881,86, althans tot zekerheidstelling van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag en wel binnen 48 uur na betekening van dit vonnis, en bij gebreke daarvan alle nog resterende beslagen op te heffen, zulks op straffe van een dwangsom,
3. de curator te veroordelen tot het opheffen van alle resterende beslagen nadat er een eerste hypothecaire zekerheid is gevestigd op het pand in [plaats 3] , en wel binnen 48 uur na betekening van dit vonnis en op straffe van een dwangsom, en de curator te verbieden nieuwe beslagen te leggen,
Voor het geval de vorderingen in conventie worden afgewezen:
de curator te veroordelen tot het opheffen van alle resterende beslagen nadat er een eerste hypothecaire zekerheid is gevestigd op het pand in [plaats 3] , en wel binnen 48 uur na betekening van dit vonnis en op straffe van een dwangsom, en de curator te verbieden nieuwe beslagen te leggen,
met veroordeling van de curator in de proceskosten.
3.5.
De curator heeft daartegen verweer gevoerd.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [bestuurder 1] en [bestuurder 2] zich beroepen op dwaling, maar dat zij daar geen juridische consequenties (vernietiging van de vaststellingsovereenkomst) aan hebben verbonden. Om verdere procedures tussen partijen te voorkomen stelt de voorzieningenrechter vast dat een beroep op dwaling ook niet zou slagen. Beide partijen hebben bevestigd dat zij onbekend waren met de hoge kosten wegens het vestigen van een hypotheekrecht in België in een situatie als deze, welke kosten aanmerkelijk hoger zijn dan de kosten in een vergelijkbare situatie in Nederland. De situaties als bedoeld in art. 6:228 lid 1 sub a of sub b BW doen zich dus niet voor.
Wel is sprake van de situatie, bedoeld in art. 6:228 lid 1 sub c. dat voor een geslaagd beroep op dwaling vereist dat beide partijen – zoals hier het geval is – van dezelfde onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan. Niettemin is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake van de uitzonderingssituatie in laatstgenoemde bepaling.
De curator had immers niet hoeven begrijpen dat [bestuurder 1] en [bestuurder 2] van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst zouden zijn afgehouden indien zij bekend zouden zijn geweest met de hoogte van de kosten, verbonden aan het vestigen van de hypotheek op de woning in België.
Weliswaar is tussen partijen pas na een hervatting van de mondelinge behandeling in Kort Geding op 10 september 2024 ten overstaan van de voorzieningenrechter na diens bemiddeling, uiteindelijk overeenstemming bereikt over het aspect van de kosten van het vestigen van de hypotheek maar dat alleen is onvoldoende om aan te nemen dat de curator moest begrijpen dat die kosten, indien bekend, een belemmering voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst zouden opleveren.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de kosten, ofschoon een veelvoud van de kosten van een vergelijkbare voorziening in Nederland in relatie tot de omvang van de vordering waarvoor zekerheid wordt gesteld, relatief gering zijn. Verder is van belang dat [bestuurder 1] en [bestuurder 2] eigenaar zijn van de onbelaste onroerende zaak in [plaats 3] die naar hun zeggen een waarde heeft van omstreeks € 4.500.000,00 en dat de door de curator gelegde en inmiddels opgeheven beslagen op banktegoeden van [bestuurder 1] , doel hebben getroffen tot een beloop van ongeveer € 800.000,00. Tenslotte is van belang dat [bestuurder 1] tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2024, naar onbestreden is gesteld door de curator, bijstand heeft gehad van advocaten, waarvan één advocaat met specifieke fiscale kennis.
4.2.
[bestuurder 1] en [bestuurder 2] hebben nog aangevoerd dat de woning. In [plaats 3] waarop het hypothecair recht ten gunste van de curator gevestigd dient te worden, een waarde heeft van € 4.500.000,00 en onbelast is, wat voldoende zekerheid vormt voor de curator en zelfs voor meer dan het gelegde beslag op die woning. Terecht heeft de curator daartegen aangevoerd dat een hypothecair recht hem separatist maakt bij een eventuele deconfiture van [bestuurder 1] en [bestuurder 2] . De wens om zakelijke zekerheid te krijgen in plaats van een beslag is naar de voorzieningenrechter heeft begrepen, ook een belangrijke drijfveer geweest voor de curator voor het aangaan van de vaststellingsovereenkomst tijdens de zitting van 10 september 2024.
4.3
De omstandigheid dat [bestuurder 1] en [bestuurder 2] het risico lopen het door hun betaalde bedrag van € 18.811,86 niet van de curator terugbetaald te zullen krijgen als zij alsnog in het gelijk zullen worden gesteld, is inherent aan het risico van procederen.
4.4.
Dit alles leidt ertoe dat de vorderingen in conventie toewijsbaar zijn en dat de voorwaarde voor het instellen van de eis in voorwaardelijke reconventie in vervulling is gegaan.
4.5.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen in reconventie af en overweegt daartoe als volgt, waarbij de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat er met betrekking van het bedrag van € 18.881,36 sprake is van een verschrijving en dat dit € 18.811,36 moet zijn.
4.6.
De curator heeft toegezegd dat hij ervoor instaat dat het bedrag van € 18.811,36 conform de tussen partijen gemaakte afspraak zal worden betaald en dat hij dit direct, binnen één werkdag zal betalen op de derdenrekening van mr. Macro nadat de eerste hypotheek is ingeschreven en hij bewijs heeft ontvangen dat [bestuurder 1] de kosten verbonden aan het vestigen van de hypotheek heeft betaald. Met betrekking tot het doorhalen van de beslagen hebben partijen onder punt 4 en 5 van de vaststellingsovereenkomst in het proces-verbaal van 10 september 2024 afspraken gemaakt. Er is geen reden om aan te nemen dat de curator deze afspraken niet zal nakomen.
Er is geen grondslag voor het stellen van zekerheid voor een bedrag van € 18.811,86 middels een bankgarantie ingeval de vorderingen van de curator in de bodemprocedure worden afgewezen. Partijen zijn dit niet overeengekomen. Bovendien kan op dit moment kan niet met zekerheid worden gezegd dat de vorderingen zullen worden afgewezen, zodat er nog geen sprake is van een opeisbare vordering.
Het gevorderde verbod om nieuwe beslagen te mogen leggen is in strijd met de beperkte reikwijdte van de vaststellingsovereenkomst.
De proceskosten
4.7.
[bestuurder 1] en [bestuurder 2] moeten als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten (inclusief de nakosten) van de curator betalen, zowel in conventie als in reconventie.
De proceskosten in conventie worden begroot op:
− dagvaarding € 113,61
− griffierecht € 320,00
− salaris advocaat € 1.107,00
− nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.718,61
4.8.
Niet gebleken is dat de curator relevante kosten heeft moeten maken voor de reconventie, zodat deze worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [bestuurder 1] en [bestuurder 2] hoofdelijk om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis alle medewerking te verlenen tot het vestigen van een eerste hypotheek voor een bedrag van € 2.500.000,00, ten gunste van de curator op de onroerende zaak gelegen aan het adres [adres] , België, op straffe van een dwangsom van
€ 10.000,00 per dag met een maximum van € 2.500.000,00 aan te verbeuren dwangsommen,
5.2.
veroordeelt [bestuurder 1] en [bestuurder 2] hoofdelijk in de proceskosten van de curator van € 1.718,61, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als zij niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.