ECLI:NL:RBZWB:2024:8456

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
02-169443-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en taakstraf voor aanranding van een bekende met bijzondere persoonlijke omstandigheden

Op 11 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meermalen aanranding van een bekende. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uur. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 november 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, geboren in 1970, heeft in de periode van 1 februari 2016 tot en met 30 november 2017 ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, die zich in een kwetsbare positie bevond. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar was en dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn rol als coach en de vertrouwensrelatie die hij had opgebouwd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheid, en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot immateriële schade vastgesteld op € 1.000,- en de overige vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-169443-22
vonnis van de meervoudige kamer van 11 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. J.W.D. Roozemond, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G.W. van der Burg, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 februari 2016 tot en met 30 november 2017 [slachtoffer] heeft aangerand, dan wel in zijn rol van coach of hulpverlener ontuchtige handelingen met hem heeft gepleegd, door onder meer [slachtoffer] te dwingen zichzelf uit te kleden en in zijn bijzijn te masturberen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
Op 13 maart 2020 heeft [slachtoffer] bij de politie een informatief gesprek gevoerd over hetgeen tussen verdachte en hem zou zijn gebeurd en op 12 juni 2020 heeft hij aangifte gedaan tegen verdachte. [slachtoffer] heeft onder meer het volgende verklaard. Via een vriend, de zoon van verdachte, is hij met verdachte in contact gekomen. [slachtoffer] zat niet lekker in zijn vel en kampte met een gebrek aan zelfvertrouwen. Verdachte stelde voor om hierover in gesprek te gaan. [slachtoffer] heeft in de periode van februari 2016 tot november 2017 in de kelder van de woning van verdachte meerdere gesprekken met verdachte gevoerd over werk, de relatie met zijn ouders, zijn zelfbeeld en uiteindelijk ook over masturberen. In die gesprekken nam verdachte een vaderrol op zich. [slachtoffer] was onzeker, vooral over zijn lichaam en verdachte wist dat en manipuleerde hem. Verdachte heeft hem zichzelf steeds verder laten ontkleden tot het punt dat hij uiteindelijk meerdere keren in het bijzijn van verdachte heeft gemasturbeerd. Verdachte was degene die het masturberen initieerde.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is. Hij heeft tijdens het informatieve gesprek en tijdens het verhoor consistent en gedetailleerd verklaard over het contact met verdachte, de seksuele handelingen die hij bij zichzelf heeft verricht en de plek waar verdachte op die momenten in de ruimte gepositioneerd was.
Daarnaast wordt deze verklaring ondersteund door de verklaring van [getuige] . [getuige] heeft verklaard dat hij in dezelfde periode als [slachtoffer] bij verdachte kwam. [getuige] zat niet lekker in zijn vel en ging naar verdachte toe om daarover te praten. In de woning van verdachte heeft [getuige] zich afgetrokken, nadat verdachte had aangegeven dat dit bij hem thuis kon.
Tot slot vindt de verklaring van [slachtoffer] op meerdere punten bevestiging in de verklaring van verdachte zelf. Hij heeft ter zitting verklaard dat [slachtoffer] zichzelf in zijn woning heeft afgetrokken. Dat het niet op het initiatief van verdachte heeft plaatsgevonden en verdachte tijdens het masturberen van [slachtoffer] de gespreksruimte zou hebben verlaten, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat verdachte pas nadat hij kennis heeft kunnen nemen van de verklaring van [getuige] een verklaring over het masturberen heeft afgelegd.
Nu de rechtbank de verklaring betrouwbaar acht en deze voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, gaat de rechtbank voor de bewezenverklaring uit van de aangifte.
Ontuchtige handeling
Het handelen van verdachte kan gekwalificeerd worden als een ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het laten ontkleden en masturberen zijn immers handelingen van seksuele aard en zijn onder de omstandigheden waaronder die handelingen hebben plaatsgevonden in strijd met de sociaal-ethische norm. Verdachte heeft hierbij misbruik gemaakt van het leeftijdsverschil tussen hen van vijfentwintig jaar en de kwetsbare positie van [slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 1 februari 2016 tot 1 november 2017 te [plaats] door andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen van ontuchtige handelingen, bestaande uit het
- [slachtoffer] zich deels/volledig laten ontkleden/uitkleden en
- die [slachtoffer] zichzelf laten aftrekken
en bestaande die andere feitelijkheden hierin dat hij, verdachte
- zich dwingend/manipulerend heeft opgesteld jegens die [slachtoffer] en misbruik heeft gemaakt van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en psychisch overwicht op die [slachtoffer] en bestaande dat overwicht uit
- het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] en
- de kwetsbare positie waar die [slachtoffer] zich in bevond.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daarbij als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangever. Daarnaast vordert hij een taakstraf voor de duur van 120 uur te vervangen door 60 dagen hechtenis. Daarbij is rekening gehouden met het taakstrafverbod en met een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer zes maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt, gelet op de bepleite vrijspraak, primair geen straf aan verdachte op te leggen. Subsidiair wordt verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf vanwege de gezondheid van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim anderhalf jaar schuldig gemaakt aan aanranding van [slachtoffer] die destijds twintig jaar oud was. [slachtoffer] had aangegeven dat hij niet lekker in zijn vel zat en onzeker was. Verdachte heeft zich in eerste instantie opgesteld als een vertrouwenspersoon bij wie [slachtoffer] terechtkon om mee te praten en zo een vertrouwensrelatie met hem opgebouwd. Verdachte was de vader van een vriend van [slachtoffer] en kwam vaak bij verdachte over de vloer. Uiteindelijk heeft verdachte [slachtoffer] zichzelf meerdere malen laten uitkleden en masturberen in zijn bijzijn, terwijl [slachtoffer] dit niet wilde. Daarmee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en zijn vertrouwen ernstig geschaad. Verdachte heeft daarbij niet stilgestaan bij de gevolgen voor [slachtoffer] en zich enkel laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften. Het is een feit van algemene bekendheid dat aanranding langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Het gedrag van verdachte heeft ook negatieve gevoelens en verdriet bij [slachtoffer] veroorzaakt, zoals blijkt uit de door hem voorgedragen slachtofferverklaring. Uit die verklaring komt ook naar voren dat zijn vertrouwen in mensen en relaties enorme schade heeft opgelopen. Zo kan [slachtoffer] wanneer hij verdrietig is en getroost wordt, de oprechte woorden van een ander niet geloven en is bang dat hij wordt voorgelogen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 oktober 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de 54-jarige verdachte een kwetsbare gezondheid heeft. Zo heeft verdachte te kampen met hartfalen en diabetes. Dit jaar is hij verschillende keren naar de cardioloog geweest in verband met onwelwording en cardiale problemen. Met deze persoonlijke omstandigheden houdt de rechtbank sterk rekening in het voordeel van verdachte.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient een verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 31 mei 2022, omdat verdachte op die datum voor het eerst door de politie is verhoord over het ten laste gelegde feit. Tot aan dit vonnis is een periode van twee jaar en ruim zes maanden verstreken. Omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. De rechtbank zal hiermee bij de bepaling van de strafmaat ten voordele van de verdachte rekening houden.
Strafoplegging
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Vanwege de zwaarwegende persoonlijke omstandigheden is de rechtbank echter van oordeel dat een lagere straf aan verdachte moet worden opgelegd. De rechtbank zal de onvoorwaardelijke gevangenisstraf beperken tot de minimale gevangenisstraf van één dag. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf vindt de rechtbank niet passend, gezien de overschrijding van de redelijke termijn, maar vooral gezien de persoon van verdachte. De rechtbank zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 179 dagen aan verdachte opleggen, met een proeftijd van twee jaar. Het voorwaardelijk strafdeel dient enerzijds om de ernst van het feit te benadrukken en anderzijds als stevige stok achter de deur voor verdachte. Daarnaast zal de rechtbank om de ernst van het feit te benadrukken een taakstraf aan verdachte opleggen. De rechtbank ziet in de gezondheid van verdachte aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde taakstraf te matigen tot 80 uren.
Conclusie
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 80 uur, te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. In het dossier bevinden zich namelijk geen aanwijzingen dat verdachte in de tussenliggende periode contact heeft gezocht met het slachtoffer.

7.De benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer] ter zake van het primair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 523,13 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade. Ook wordt verzocht om een proceskostenvergoeding.
De materiële schade bestaat uit:
  • reiskosten huisarts: € 4,37;
  • reiskosten behandelingen psycholoog: € 58,76;
  • eigen risico 2020: € 385,-
  • behandeling benadeelde partij bij verdachte: € 75,-.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert integrale toewijzing van de vordering benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegperiode en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair wordt verzocht om de immateriële schade te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Ten aanzien van de reiskosten en de kosten voor het eigen risico overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde stukken bij de vordering tot schadevergoeding blijkt dat de benadeelde partij met meerdere problemen kampte die hij tijdens het consult met de huisarts en de behandelingen bij de psycholoog aan de orde heeft gesteld. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen dat de gemaakte reiskosten en de kosten voor het eigen risico enkel zijn gemaakt voor de behandeling van het bewezenverklaarde feit. Dat geldt ook ten aanzien van de kosten voor de behandeling van de benadeelde partij bij verdachte van € 75,-, nu uit het dossier onvoldoende naar voren komt dat op die specifieke datum ontucht heeft plaatsgevonden en het bij verdachte (openstaande bedrag) van € 75,- voor aangever te maken heeft met een behandelafspraak van verdachte met benadeelde partij. Omdat de kostenposten zijn betwist en ter zitting door de benadeelde partij niet de benodigde duidelijkheid is verschaft, levert de verdere behandeling van dit gedeelte van de vordering tot schadevergoeding naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.000,- billijk.
Aangezien er geen bedrag aan proceskosten is gevorderd en in de vordering het woord ‘toevoeging’ is opgenomen, zullen ook die kosten niet-ontvankelijk worden verklaard.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 12 juni 2020, het moment waarop aangifte is gedaan.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 246 Sr, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 (honderdtachtig) dagen, waarvan 179 (honderdnegenenzeventig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 (tachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 (veertig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van € 1.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 juni 2020 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 12 juni 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. van Beelen, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 december 2024.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 30 november 2017 te [plaats] , in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het
- die [slachtoffer] zich deels/volledig laten ontkleden/uitkleden en/of
- die [slachtoffer] zichzelf laten aftrekken
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte
- zich dwingend/manipulerend heeft opgesteld jegens die [slachtoffer] en/of
- misbruik heeft gemaakt van het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of psychisch en/of emotioneel overwicht op die [slachtoffer] en/of
bestaande dat overwicht uit
- het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en die [slachtoffer] en/of
- de kwetsbare positie waar die [slachtoffer] zich in bevond;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 30 november 2017 te [plaats] , in elk geval in Nederland, terwijl hij toen werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij als coach en/of hulpverlener in zijn relatie met die [slachtoffer] ontuchtig
- die [slachtoffer] zich deels/volledig laten ontkleden/uitkleden en/of
- die [slachtoffer] zichzelf laten aftrekken;
( art 249 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht )