ECLI:NL:RBZWB:2024:8445

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
C/02/428901 / KG ZA 24-561 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod voor gedaagde om zich in de woning van eiser op te houden en binnen een straal van 250 meter van de woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 december 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader (eiser) en zijn volwassen zoon (gedaagde). Eiser, 78 jaar oud, is eigenaar van de woning waarin gedaagde, 50 jaar oud, tijdelijk verblijft na een relatiebreuk. Eiser heeft meerdere keren 112 moeten bellen vanwege het gedrag van gedaagde, dat als agressief en intimiderend wordt ervaren. De huishoudelijke hulp van eiser heeft haar zorgen geuit over de situatie, en er zijn meldingen gedaan bij 'Veilig Thuis'. Eiser heeft gedaagde verzocht de woning te verlaten, maar gedaagde is hier niet op ingegaan.

Eiser vordert in kort geding dat gedaagde wordt verboden zich in de woning op te houden en binnen een straal van 250 meter van de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat gedaagde onrechtmatig in de woning verblijft. De rechter wijst de vordering van eiser toe, omdat het gedrag van gedaagde de emotionele en fysieke veiligheid van eiser in gevaar brengt. De rechter stelt vast dat gedaagde niet heeft aangetoond dat hij geen ander onderkomen heeft en dat de zorg voor eiser voldoende gewaarborgd is door professionele hulpverlening.

De voorzieningenrechter verbiedt gedaagde om zich, vanaf twee dagen na betekening van het vonnis, op te houden in de woning en binnen een straal van 250 meter rond de woning. Tevens wordt gedaagde veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere overtreding van dit verbod, tot een maximum van € 100.000,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/428901 / KG ZA 24-561
Vonnis in kort geding van 10 december 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: eiser,
advocaat: mr. M. Harte,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 1],
gedaagde partij,
hierna te noemen: gedaagde,
in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 5
- de aanvullende producties 6 tot en met 9 van eiser
- de mondelinge behandeling van 10 december 2024, waarvan door de griffier
aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Eiser, nu 78 jaar oud, en gedaagde, nu 50 jaar oud, zijn vader en zoon. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres]. Gedaagde zocht in 2023 tijdelijk huisvesting in verband met een relatiebreuk. In afwachting van nieuwe huisvesting is gedaagde in de woning bij eiser komen wonen.
2.2.
Het gedrag van gedaagde jegens eiser is zodanig dat eiser meerdere keren genoodzaakt is geweest om 112 te bellen.
2.3.
De huishoudelijke hulp van eiser, mevrouw [naam], heeft bij brief van 21 november 2023 de huisarts op de hoogte gesteld van haar zorgen over het gedrag van gedaagde jegens zijn vader. Zij heeft daarin onder meer het volgende geschreven:

Als de zoon om een boodschap is, praat dhr met mij. Dan zegt hij geen raad te weten en komen de tranen.
Persoonlijk vind ik de zoon zeer kleinerend, grensoverschrijdend naar de vader toe. Ik zie dhr [eiser] er onder lijden. Ik ben niet de enige. De buren en kennissen van dhr zien dit ook. Ik heb veilig thuis om raad gevraagd en hun advies is jullie te contacteren.
2.4.
Op 28 mei 2024 is er omtrent de situatie bij eiser en gedaagde thuis een anonieme melding bij “Veilig Thuis” gedaan. De melder heeft daarin, onder meer, het volgende gemeld:

Zoon kleineert zijn vader, vader geeft aan dat hij het niet meer aan kan. Zoon zet de muziek heel hard, koopt eten voor zichzelf en legt dit in de koffer van zijn auto zodat vader er niet bij kan, boodschappen die vader haalt worden door zoon weggehaald. Zoon drijft zijn vader tot het uiterste. Grootste zorg is dat vader uiteindelijk vanuit wanhoop zelf maatregelen treft en zijn zoon iets aandoet, angst dat de situatie gaat escaleren. Melder hoopt door het doen van een melding gekeken kan worden naar wat er nodig is voor de (emotionele) veiligheid van vader.”
2.5.
Veilig thuis heeft de gemeente ingeschakeld. Op 13 juni 2024 heeft een gesprek met een WMO-medewerker plaatsgevonden. Eiser heeft meegedeeld dat hij wil dat gedaagde vertrekt. Gedaagde is niet vertrokken.
2.6.
In een e-mail aan de advocaat van eiser van 15 oktober 2024 heeft mevrouw [naam] nogmaals haar zorgen over de situatie bij eiser thuis geuit.
2.7.
Eiser is op 22 november 2024 opgenomen in het [woon- zorgcentrum] voor respijtzorg. Deze zorg zal worden verleend tot vrijdag 13 december 2024.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert - samengevat - gedaagde, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te verbieden om zich vanaf twee dagen na betekening van dit vonnis op te houden in de woning aan de [adres] en binnen een straal van 250 meter rond de woning.
3.2.
Eiser legt aan de vordering ten grondslag dat gedaagde zonder recht of titel in de woning verblijft maar desondanks weigert om de woning te verlaten. Gedaagde handelt daardoor onrechtmatig jegens eiser.
3.3.
Gedaagde erkent dat er gedurende de periode dat hij bij eiser woont dingen niet altijd goed zijn gegaan. Gedaagde lijdt aan een bipolaire stoornis, waarvoor hij zich moeilijk kan uiten. Volgens gedaagde kan eiser, gelet op zijn gezondheid, niet meer alleen wonen en heeft hulp van gedaagde nodig. Voor een zo vergaande maatregel als nu gevorderd is volgens gedaagde geen aanleiding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of eiser ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Uit de aard van de vorderingen en de feiten die daaraan ten grondslag liggen volgt dat er sprake is van een spoedeisend belang.
4.3.
De vordering gedaagde te verbieden zich in de woning aan de [adres] op te houden zal worden toegewezen. Als onbestreden is komen vast te staan dat gedaagde zonder recht en/of titel en dus onrechtmatig in de woning van eiser aan de [adres] verblijft. Het enkele feit dat gedaagde, zoals hij heeft gesteld, voor één derde deel (mede)eigenaar van de woning is, brengt nog niet mee dat hij, zoals hij ook heeft erkend, tegen de wens van eiser in de woning mag verblijven. Daarbij komt dat gedaagde niet heeft weersproken dat hij zich jegens eiser agressief en intimiderend heeft gedragen zoals dat ook blijkt uit de brief van mevrouw [naam] aan de huisarts, haar e-mail aan de advocaat van eiser en uit de anonieme melding bij Veilig Thuis. Gelet daarop kan van eiser niet langer gevergd worden dat hij gedaagde in zijn woning opvangt. Dat de aanwezigheid van gedaagde in de woning van eiser noodzakelijk is in verband met de gezondheidstoestand van eiser, is niet aannemelijk geworden. In de eerste plaats geldt dat gedaagde niet heeft weersproken dat eiser wilsbekwaam is. Dat betekent dat gedaagde heeft te accepteren dat eiser niet (meer) door gedaagde verzorgd wenst te worden. In de tweede plaats is ter zitting toegelicht dat inmiddels professionele hulpverlening (thuisbegeleiding) voor eiser is opgestart, die zo nodig verder kan worden uitgebreid. Daarmee is aannemelijk dat de zorg voor eiser voldoende gewaarborgd is.
Gedaagde heeft verder niet gesteld, en dat is ook niet gebleken, dat hij bij vertrek uit de woning geen ander onderkomen heeft. Daarom moet worden aangenomen dat hij in staat zal zijn om, zoals gevorderd, binnen de termijn van twee dagen na betekening de woning van eiser te verlaten.
4.4.
Een gebiedsverbod, zoals eiser vordert, is een ingrijpende maatregel die inbreuk maakt op het recht op persoonlijke vrijheid, waaronder begrepen het recht dat iedereen heeft om zich vrij te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.5.
Ook het gevorderde gebiedsverbod is toewijsbaar. Uit productie 7 van eiser blijkt dat hij op 22 november jl. is opgenomen in [woon- zorgcentrum]. Als productie 9 heeft eiser rapportages van [thuiszorg] overgelegd van 29 november, 2 december en 5 december jl. De inhoud van deze rapportages is door gedaagde niet weersproken. Uit de rapportages blijkt het volgende. Gedaagde heeft achterhaald dat eiser in [woon- zorgcentrum] verblijft. Gedaagde heeft eiser daar op 29 november jl. opgezocht en is verbaal agressief tegen eiser geweest. Het gedrag van gedaagde is door de verpleging als zodanig intimiderend ervaren dat er een MIM (Melding Incidenten Medewerkers) is ingevuld. Inschatting van de verpleging is kennelijk dat het incident zodanig ernstig van aard was dat het tot een schadelijk gevolg had kunnen leiden voor de medewerker(s) van [woon- zorgcentrum]. In vervolg daarop zijn er speciaal met het oog op bezoek van gedaagde afspraken gemaakt. Deze afspraken houden onder meer in dat het personeel de kamer van eiser niet mag betreden als gedaagde daar binnen is en dat, als gedaagde het pand ondanks verzoeken daartoe niet wil verlaten, 112 gebeld moet worden en dat bij het vertoon van agressief gedrag van gedaagde de noodknop moet worden gebruikt. Gedaagde heeft bovendien op 5 december jl. bij een andere cliënt van [thuiszorg] voor de deur een buurtzorgmedewerker aangesproken. Hij kwam daarbij dreigend en intimiderend over. Gelet op deze voorvallen is voorshands aannemelijk dat als eiser weer terug gaat naar zijn woning gedaagde hem daar niet met rust zal laten en gedaagde op dezelfde voet voort zal gaan met het bedreigen en intimideren van eiser. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van eiser, mede gelet op zijn leeftijd en gezondheid zoals die uit de processtukken naar voren komt, bij een rustig verblijf in de woning en nabije omgeving daarvan zwaarder moet wegen dan het belang van eiser om zich in de nabije omgeving van de woning te bevinden. Daarbij komt dat door eiser onbestreden is gesteld dat medewerkers van de buurtzorg en thuisbegeleiding eiser niet meer thuis durven te bezoeken zolang gedaagde zich daar in de buurt kan ophouden. Dit is het gevolg van confrontaties met gedaagde. Gedaagde heeft de vordering dat hem wordt verboden zich niet in een straal van 250 meter van de woning op te houden ook niet weersproken. Hij heeft bovendien geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan aangenomen moet worden dat hij zich binnen een straal van 250 meter van de woning zou moeten kunnen begeven en/of bevinden.
4.6.
De gevorderde dwangsom zal, als onweersproken, worden toegewezen. Wel zal daaraan het hierna te noemen maximum worden verbonden.
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt tot slot nog het volgende. Gedaagde heeft ter zitting de wens geuit om te werken aan herstel van de relatie met eiser. Deze wens is begrijpelijk, maar zal, gelet op hetgeen in de afgelopen tijd is voorgevallen, tijd nodig hebben. Een verblijf van gedaagde in of rondom de woning van eiser is daarvoor (vooralsnog) niet nodig. De gezondheidstoestand van eiser is echter zorgelijk. De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging om, als eiser daar aan toe is, met behulp van professionals te onderzoeken of en zo ja op welke wijze een vorm van contact tussen hen mogelijk gemaakt kan worden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt gedaagde om zich, vanaf twee dagen na betekening van dit vonnis, op te houden in de woning en binnen een straal van 250 meter rond de woning aan de [adres],
5.2.
veroordeelt gedaagde om aan eiser een dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere dag of keer dat hij voormeld verbod overtreedt, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.