ECLI:NL:RBZWB:2024:8443

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
02-254841-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, belediging van een politieambtenaar en niet voldoen aan een ambtelijk bevel

Op 11 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan drie strafbare feiten. De verdachte, geboren in 1989, heeft samen met een medeverdachte en drie anderen de woning van de aangevers bezocht met de intentie tot confrontatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1], belediging van een politieambtenaar, en niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De mishandeling vond plaats op 9 oktober 2020 in [plaats], waar de verdachte [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen. De belediging van de politieambtenaar, [verbalisant 1], bestond uit kwetsende woorden die de verdachte hem toebracht tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. Daarnaast heeft de verdachte niet voldaan aan een vordering van de politie om zich te verwijderen van de plaats van het incident. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een milde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-254841-20
vonnis van de meervoudige kamer van 11 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. J.G. Hage, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
9 oktober 2020 in [plaats]
Feit 1 primair:openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
subsidiair:[slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 2:verbalisant [verbalisant 1] heeft beledigd;
Feit 3:niet is weggegaan toen haar dat door een politieambtenaar werd bevolen of gevorderd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Bewijswaardering feit 1: openlijke geweldpleging/mishandeling [slachtoffer 1]
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om verdachte van de onder 1 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging vrij te spreken, omdat onvoldoende vaststaat dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] en uit de bewijsmiddelen ook onvoldoende blijkt dat verdachte in vereniging het geweld tegen [slachtoffer 1] heeft gepleegd.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] .
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, omdat op basis van het dossier onvoldoende blijkt wie wat precies heeft gedaan.
Ook ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman vrijspraak bepleit, omdat de overtuiging ontbreekt.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn om te komen tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen. [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte verklaard dat ze met verdachte heeft gevochten. Uit de medische informatie van GGD-arts [persoon] volgt dat het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel past bij het verhaal dat zij is mishandeld door verdachte. Daarnaast vindt de aangifte steun in de verklaring van getuige [getuige 1] , die verklaart te hebben gezien dat verdachte aangeefster [slachtoffer 1] sloeg, en in de verklaring van getuige [getuige 2] , die verklaart te hebben gezien dat verdachte met aangeefster [slachtoffer 1] heeft gevochten.
4.2
Bewijswaardering feit 2: belediging verbalisant [verbalisant 1]
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en de inhoud van het procesdossier feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte is door de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en er geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de aangifte van [verbalisant 1] van 10 oktober 2020, pagina 77 tot en met 79 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000 -2020296567 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant;
  • de bekennende verklaring van verdachte ter zitting van 27 november 2024.
4.3
Bewijswaardering feit 3: niet voldoen aan vordering/bevel
4.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit.
4.3.2
Het standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 3 ten laste gelegde feit, omdat verdachte zich wel wílde verwijderen, maar haar dat bij ambtelijk bevel werd verboden. Het feit is daarmee niet strafbaar.
4.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 1] en [verbalisant 3] hebben in hun op ambtseed/belofte opgemaakte processen-verbaal van bevindingen beschreven dat verdachte zich hinderlijk gedroeg, dat verbalisant [verbalisant 1] om die reden verdachte vorderde om zich van de plaats van het incident te verwijderen en dat verdachte dit vervolgens niet deed. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
4.4
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
subsidiair:
op 9 oktober 2020 te [plaats] (gemeente Terneuzen), [slachtoffer 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit meermalen slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
2
op 9 oktober 2020 te [plaats] , gemeente Terneuzen, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , inspecteur van politie Eenheid Zeeland - West-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “dikzak, papzak, gestoorde man”;
3
op 9 oktober 2020 te [plaats] , gemeente Terneuzen, opzettelijk niet heeft voldaan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 124 Wetboek van Strafvordering gedaan door een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , belast met en het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar haar had bevolen of van haar had gevorderd zich te verwijderen, hieraan geen gevolg te geven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 33 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 100 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten komt, verzoekt de verdediging om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Zij is samen met medeverdachte [medeverdachte] en drie anderen naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gegaan om de confrontatie op te zoeken. Verdachte heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1] . Dit is een ernstig feit, omdat geweld tegen personen inbreuk maakt op hun lichamelijke integriteit. Het gepleegde geweld heeft plaatsgevonden in een woonwijk en buurtgenoten zijn daar getuige van geweest. Dergelijke geweldplegingen zijn bedreigend voor degenen tegen wie het is gericht en roepen ook bij degenen die er ongewild getuige van zijn en in het algemeen in de samenleving gevoelens van onveiligheid op.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de belediging van een politieambtenaar en is zij niet weggegaan toen verbalisant [verbalisant 1] haar dit vorderde. Het gedrag van verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor de politie.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 7 oktober 2024, waaruit blijkt dat zij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten. Daarnaast blijkt uit het strafblad van verdachte dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Redelijke termijn
De rechtbank betrekt in haar strafmaat de overschrijding van de redelijke termijn. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Verdachte is op 10 oktober 2020 in verzekering gesteld. De rechtbank doet uitspraak op
11 december 2024. Dat betekent dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee jaar.
Straf
Alles afwegend zal de rechtbank een gevangenisstraf van drie dagen opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven. Dat betekent dat verdachte haar gevangenisstraf al heeft uitgezeten. Gelet op het tijdsverloop ziet de rechtbank geen aanleiding daarnaast nog een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.

7.De benadeelde partij

[verbalisant 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 183,00 aan immateriële schade.
7.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, te
vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt om de vordering te matigen tot een bedrag van € 100,00.
7.3
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit 2 heeft gepleegd. Dat betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [verbalisant 1] en dat zij verplicht is de schade van [verbalisant 1] te vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank komt aan [verbalisant 1] op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toe. [verbalisant 1] heeft voldoende onderbouwd wat de gevolgen van het handelen van verdachte voor hem zijn geweest. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 100,00 billijk. Dat bedrag van € 100,00 is ook niet door de verdediging betwist, zodat de vordering tot dit
bedrag zal worden toegewezen. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit resterende deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop het feit is gepleegd en de schade is ontstaan, zijnde 9 oktober 2020.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het
toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet
betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Nu een bedrag aan immateriële schade zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 63, 184, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:mishandeling;
feit 2:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een
ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijnbediening;
feit 3:opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk
voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of
onderzoeken van strafbare feiten;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[verbalisant 1]van
€ 100,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[verbalisant 1](feit 2),
€ 100,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling
twee dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 december 2024.
Mr. Hartman en mr. Kroes zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
zij op of omstreeks 9 oktober 2020 te [plaats] openlijk, te weten op of aan de [straat], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer personen, waaronder [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welke geweld onder andere bestond uit het één of meermalen slaan en/of stompen tegen het lichaam en/of in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of één of meermalen schoppen en/of trappen naar en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] ; (art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 9 oktober 2020 te [plaats] (gemeente Terneuzen), [slachtoffer 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het één of meermalen slaan en/of stompen tegen het lichaam en/of in het gezicht van die [slachtoffer 1] ; (art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
zij op of omstreeks 9 oktober 2020 te [plaats] , gemeente Terneuzen, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , inspecteur van politie Eenheid Zeeland - West-Brabant, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “dikzak, papzak, gestoorde man” althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking; (art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
3
zij op of omstreeks 9 oktober 2020 te [plaats] , gemeente Terneuzen, opzettelijk niet heeft voldaan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 124 Wetboek van Strafvordering gedaan door een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar haar had bevolen of van haar had gevorderd zich te verwijderen, hieraan geen gevolg te geven. (art 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht)