ECLI:NL:RBZWB:2024:8440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
02-254793-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld en mishandeling met wederspannigheid tijdens aanhouding

Op 11 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan vijf strafbare feiten, waaronder openlijk geweld, mishandeling en wederspannigheid. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 9 oktober 2020, waarbij de verdachte samen met medeverdachten de confrontatie zocht met de aangevers in een woonwijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] en mishandeling van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. De verdachte werd vrijgesproken van de bedreiging van verbalisant [slachtoffer 5]. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 dagen op, met aftrek van voorarrest, en kende een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij toe. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die positieve veranderingen in zijn leven had doorgemaakt. De uitspraak benadrukte de ernst van geweld tegen personen en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-254793-20
vonnis van de meervoudige kamer van 11 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteland] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsman mr. J.G. Hage, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
9 oktober 2020 in [plaats]
Feit 1:openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ;
Feit 2:[slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 3:[slachtoffer 3] heeft mishandeld;
Feit 4:[slachtoffer 4] heeft mishandeld;
Feit 5:verbalisant [slachtoffer 5] heeft bedreigd;
Feit 6:zich heeft verzet tijdens zijn aanhouding waardoor letsel is ontstaan bij verbalisant [slachtoffer 5] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Bewijswaardering feiten 1, 2, 3, 4, en 6, vrijspraak feit 5
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] wordt verzocht om verdachte daarvan partieel vrij te spreken, omdat uit de bewijsmiddelen onvoldoende volgt dat verdachte samen met anderen heeft gevochten met [slachtoffer 1] .
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient vrijgesproken te worden van de ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde openlijke geweldpleging is aangevoerd dat op basis van het dossier onvoldoende blijkt wie wat precies heeft gedaan. Voor de feiten 2 en 3 ontbreekt de overtuiging. Ten aanzien van feit 4 was verdachte bespoten met pepperspray en probeerde hij slechts vrij te komen. Het kan zijn dat zijn vinger in het oog van [slachtoffer 4] is terechtgekomen, maar bij verdachte ontbrak de opzet op het toebrengen van letsel. Ten aanzien van feit 5 ontkent verdachte het voorwerp te hebben gegooid. Het daadwerkelijke voorwerp is niet geïdentificeerd, waardoor het feit niet kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 6 geldt dat verdachte was bespoten met pepperspray en dat het dan niet gek is dat hij in tegengestelde richting heeft bewogen.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om verdachte te veroordelen voor de feiten 1, 2, 3, 4 en 6. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Feit 1 – openlijke geweldpleging
Op 9 oktober 2020 heeft een vechtpartij plaatsgevonden bij de woning van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in [plaats] . Verdachte heeft bekend bij dit incident aanwezig te zijn geweest en dat hij met aangever [slachtoffer 2] heeft gevochten. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij door verdachte is aangevallen en vervolgens door meerdere mannen is geschopt. Deze verklaring vindt steun in de verklaringen van de getuigen [getuige] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 1] , die alle drie verklaren te hebben gezien dat [slachtoffer 2] werd geschopt en geslagen door meerdere mannen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte samen met anderen bewust [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft opgezocht en dat verdachte zich daarmee bewust in het incident heeft begeven. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het tegen [slachtoffer 2] gepleegde geweld en zich daarmee schuldig gemaakt aan de openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 2] .
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt dat verdachte samen met de medeverdachten heeft gevochten met aangeefster [slachtoffer 1] . Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij aangeefster [slachtoffer 1] met een voorwerp heeft geslagen, maar omdat dit later op de avond heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank dit als een opzichzelfstaand incident. De rechtbank spreekt verdachte daarom partieel vrij van het openlijk geweld tegen aangeefster [slachtoffer 1] .
Feiten 2 en 3 – mishandeling [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]
De rechtbank acht de onder 2 en 3 ten laste gelegde mishandelingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] wettig en overtuigend bewezen en gaat in dit verband uit van de verklaringen zoals die door aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zijn afgelegd. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 3] heeft verklaard door verdachte te zijn geslagen met een metalen voorwerp. Ook verklaren aangeefsters over en weer te hebben gezien dat verdachte de ander heeft geslagen met het voorwerp. Hun verklaringen worden ondersteund door de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft bij de rechter-commissaris bekend [slachtoffer 1] te hebben geslagen met een schepje in zijn hand. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het metalen voorwerp waarmee verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] heeft geslagen de aangetroffen pioniersschep betreft.
Feit 4 – mishandeling [slachtoffer 4]
Gelet op de aangifte van [slachtoffer 4] , de beschrijving van het letsel door GGD-arts [persoon] , de getuigenverklaring van [slachtoffer 1] en de verklaring van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de mishandeling van [slachtoffer 4] heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat hij los probeerde te komen en dat het zou kunnen dat zijn vinger daarbij per ongeluk terecht is gekomen in het oog van [slachtoffer 4] . De rechtbank acht die verklaring onaannemelijk, nu deze wordt weerlegd door de genoemde bewijsmiddelen.
Feit 5 – bedreiging verbalisant [slachtoffer 5]
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging gekregen dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan, nu verdachte het feit ontkent en het dossier verder onvoldoende bewijs bevat om vast te stellen dat verdachte de schep daadwerkelijk in de richting van [slachtoffer 5] heeft gegooid. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 6 – wederspannigheid
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich met geweld heeft verzet tijdens zijn aanhouding, waardoor hij bij verbalisant [slachtoffer 5] letsel heeft veroorzaakt. Verdachte ontkent dit feit, maar het dossier bevat voldoende wettig bewijs in de vorm van de verklaring van aangever [slachtoffer 5] en de op ambtseed/belofte opgemaakte processen-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . Door of namens verdachte is niets aangevoerd dat maakt dat aan hun verklaringen moet worden getwijfeld.
4.2
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 9 oktober 2020 te [plaats] openlijk, te weten op of aan de [adres 2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld onder andere bestond uit het meermalen slaan tegen het lichaam en in het gezicht van die [slachtoffer 2] en meermalen schoppen naar en tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer 2] ;
2
op 9 oktober 2020 te [plaats] , gemeente Terneuzen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar met een metalen voorwerp in het gezicht te slaan;
3
op 9 oktober 2020 te [plaats] , gemeente Terneuzen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar met een metalen voorwerp op het hoofd te slaan;
4
op 9 oktober 2020 te [plaats] , gemeente Terneuzen, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem met kracht in/tegen het oog te duwen;
6
op 9 oktober 2020 te [plaats] , zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, waaronder [slachtoffer 5] , hoofdagent van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten toen hij die [verdachte] als verdachte van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekte strafbare feiten, had aangehouden en had vastgegrepen, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau/plaats van verhoor door te rukken en trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden en te duwen tegen het lichaam van die politieambtenaar, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten (schaaf)wonden op de hand en ellenboog, ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 72 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 160 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten komt, verzoekt de verdediging om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten. Hij is samen met [de medeverdachte] en drie anderen naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gegaan om de confrontatie te zoeken. Verdachte heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] en aan de mishandeling van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Dit zijn ernstige feiten, omdat geweld tegen personen inbreuk maakt op hun lichamelijke integriteit. Het gepleegde geweld heeft plaatsgevonden in een woonwijk en buurtgenoten zijn daar getuige van geweest. Dergelijke geweldplegingen zijn bedreigend voor degenen tegen wie het is gericht en roepen ook bij degenen die er ongewild getuige van zijn en in het algemeen in de samenleving gevoelens van onveiligheid op.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid. Gedurende zijn aanhouding heeft verdachte zich niet meewerkend opgesteld toen agenten hem wilden aanhouden en overbrengen naar het politiebureau. Het gedrag van verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor de politie.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 7 oktober 2024, waaruit blijkt dat hij in het verleden met politie en justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke feiten, maar niet recent. Sinds de pleegdatum zijn meer dan vier jaar verstreken en verdachte heeft, voor zover is gebleken, binnen dit tijdsbestek geen nieuwe strafbare feiten gepleegd.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte een lange tijd onder reclasseringstoezicht heeft gestaan in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Uit het afloopbericht van GGZ-Emergis van 6 maart 2024 blijkt dat verdachte gedurende dit toezicht positieve veranderingen in zijn leven heeft gemaakt. De reclassering acht het recidiverisico laag.
Redelijke termijn
De rechtbank betrekt in de strafmaat de overschrijding van de redelijke termijn. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Verdachte is op 10 oktober 2020 in verzekering gesteld. De rechtbank doet uitspraak op
11 december 2024. Dat betekent dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee jaar.
Straf
Alles afwegend zal de rechtbank een gevangenisstraf van 12 dagen opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft verbleven. Dat betekent dat verdachte zijn gevangenisstraf al heeft uitgezeten. Gelet op het tijdsverloop en de lange periode waarin verdachte in een schorsingstoezicht heeft gelopen, ziet de rechtbank geen aanleiding daarnaast nog een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 277,00 aan immateriële schade.
7.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, te
vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het verzoek om vrijspraak.
7.3
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit 6 heeft gepleegd. Dat betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer 5] en dat hij verplicht is de schade van [slachtoffer 5] te vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank komt aan [slachtoffer 5] op grond van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toe. . [slachtoffer 5] heeft voldoende onderbouwd wat de gevolgen van het handelen van verdachte voor hem zijn geweest. De verdediging heeft deze vordering niet inhoudelijk betwist. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 100,00 billijk, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit resterende deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop het feit is gepleegd en de schade is ontstaan, zijnde 9 oktober 2020.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het
toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet
betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Nu een bedrag aan immateriële schade zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 141, 181 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 5 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Feiten 2, 3 en 4:mishandeling;
Feit 6:wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaandefeitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 5]van
€ 100,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 5](feit 6),
€ 100,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
twee dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. V. Hartman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 december 2024.
Mr. Hartman en mr. Kroes zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te [plaats] openlijk, te weten op of aan de [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer personen, waaronder [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welke geweld onder andere bestond uit het één of meermalen slaan en/of stompen tegen het lichaam en/of in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of één of meermalen schoppen en/of trappen naar en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] ; (art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te [plaats] , gemeente Terneuzen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar met een (metalen) voorwerp in het gezicht, althans op het hoofd, te slaan en/of prikken; (art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te [plaats] , gemeente Terneuzen, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door haar met een (metalen) voorwerp op het hoofd te slaan; (art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te [plaats] , gemeente Terneuzen, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem (met kracht) in/tegen het oog te duwen; (art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te [plaats] , gemeente Terneuzen, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (metalen) voorwerp in zijn richting te gooien; (art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
6
hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te [plaats] , zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen één of meer ambtena(a)ar(en), waaronder [slachtoffer 5] , hoofdagent van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten toen hij die [verdachte] als verdachte van het gepleegd
hebben van één of meer op heterdaad ontdekte strafha(a)r feit(en), had aangehouden en had vastgegrepen, althans vast had, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau/plaats van verhoor door te rukken en/of trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden en/of te duwen tegen het lichaam van één of meer van die politie ambtena(a)r(en), terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten (schaaf)wonden op de hand en ellenboog, ten gevolge heeft gehad. (art 180 Wetboek van Strafrecht)