In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld in een rekestprocedure, waarbij de moeder van [de minderjarige] en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en de zorgen over zijn ontwikkeling en welzijn in overweging genomen.
De moeder heeft het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en heeft ingestemd met het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De GI heeft aangegeven dat [de minderjarige] in december 2023 naar Nederland is gekomen en na een escalatie met zijn moeder op 15 mei 2024 op een crisisgroep is geplaatst. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [de minderjarige] moeite heeft met het naleven van afspraken en dat zijn gedrag zorgwekkend is, wat heeft geleid tot de noodzaak van een verlenging van de uithuisplaatsing.
De kinderrechter heeft op basis van de feiten en de mondelinge behandeling geoordeeld dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 27 juni 2025 en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de hoop uitgesproken dat de overgang naar een behandelgroep in de buurt van [plaats 2] soepel zal verlopen, en dat er adequate hulpverlening voor [de minderjarige] zal worden ingezet.