ECLI:NL:RBZWB:2024:8434

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
02-108286-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige en vrijspraak voor belaging

Op 11 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een destijds 14-jarig meisje en belaging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 17 juni 2022 tot en met 8 juli 2022 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en gedetailleerd waren, en dat deze werden ondersteund door bewijs, waaronder WhatsApp-berichten tussen de verdachte en het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest.

Voor het tweede feit, de belaging van het slachtoffer in de periode van 8 juli 2022 tot en met 20 augustus 2023, oordeelde de rechtbank dat de verdachte niet stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit, omdat de gedragingen niet als zodanig intensief en frequent werden beschouwd dat er sprake was van belaging. De rechtbank hield rekening met de kwetsbaarheid van het slachtoffer en het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte verplichtte tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer en haar ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/108286-23
vonnis van de meervoudige kamer van 11 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1967 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats 1] ,
raadsvrouw mr. M. Timmermans-Roelands, advocaat te Bergen op Zoom

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:in de periode van 17 juni 2022 tot en met 8 juli 2022 met [slachtoffer] , die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
feit 2:in de periode van 8 juli 2022 tot en met 20 augustus 2023 [slachtoffer] heeft gestalkt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan. Ook voor feit 2 kan een bewezenverklaring volgen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 tenlastegelegde feit en verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken.
De verdediging bepleit eveneens vrijspraak van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Het juridisch kader
Voor het bewijs in strafzaken geldt de regel dat dit niet enkel gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring (de bewijsminimumregel). Het gaat in zedenzaken echter vaak om bepaalde seksuele handelingen, waar maar twee mensen bij aanwezig zijn geweest: de verdachte en degene bij wie de verdachte strafbare seksuele handelingen zou hebben gepleegd. Indien de verdachte ontkent, is er in dat geval maar één getuige die kan verklaren over de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel geldt voor de
geheletenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen daarvan mogen wel degelijk slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de tenlastegelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg, mits deze op bepaalde punten bevestigd wordt door andere bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen moeten afkomstig zijn uit een andere bron dan die ene getuigenverklaring.
De verklaringen van aangeefster
De kern van het bewijs berust op de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] . Zij geeft daarin consistent en gedetailleerd aan dat en welke seksuele handelingen [verdachte] gepleegd heeft bij haar in de periode van 17 juni 2022 tot en met 8 juli 2022 en op welke plaatsen die handelingen verricht zijn. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank dat deze niet onbetrouwbaar zijn.
Steunbewijs bij de verklaring van aangeefster
De rechtbank is van oordeel dat de verstuurde WhatsApp-berichten tussen [slachtoffer] (toen: 14 jaar) en verdachte (toen: 55 jaar) steun geven aan de juistheid van haar verklaringen. De inhoud van deze berichten past in het beeld dat [slachtoffer] heeft geschetst over het seksuele karakter van de relatie met verdachte. Zo vraagt verdachte aan [slachtoffer] of zij met hem mee gaat douchen. Hij stuurt daarbij een foto van zichzelf, waarop te zien is dat hij met ontbloot bovenlijf onder de douche staat. Ook stuurt hij naar haar dat hij met haar wil kroelen en dat zij zo mooi is. Verder schrijft hij dat hij verliefd op haar is en dat hij haar echt met zoveel liefde wil beminnen. Naar het oordeel van de rechtbank passen deze berichten niet bij een pseudo vader-dochterrelatie, zoals verdachte stelt te hebben gehad met [slachtoffer] , maar bij een situatie waarin seksuele handelingen tussen [slachtoffer] en verdachte hebben plaatsgevonden.
De inhoud van de verklaringen van [slachtoffer] wordt verder ondersteund door de WhatsApp-berichten tussen [slachtoffer] en [naam] . Op de vraag van [naam] aan [slachtoffer] of zij verdachte heeft gepijpt omdat verdachte dat eerder tegen hem gezegd heeft, reageert [slachtoffer] met ‘en verder?’ Ook deze berichten wijzen erop dat er seksuele handelingen tussen [slachtoffer] en verdachte hebben plaatsgevonden en dat er dus sprake was van een seksuele relatie. De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [naam] onbetrouwbaar zijn, omdat hij een verslaafde is. De rechtbank volgt de verdediging op dit punt niet, omdat deze WhatsApp-berichten van [naam] passen in die van verdachte, zoals hierboven weergegeven.
Tegenover dit alles staat de ontkennende verklaring van verdachte. Die verklaring acht de rechtbank, gelet op wat hiervoor is overwogen en alles in onderlinge samenhang bezien, ongeloofwaardig.
ConclusieOp grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verklaringen van aangeefster op het punt van de seksuele handelingen gesteund worden door bewijs dat afkomstig is uit een andere bron dan aangeefster. Daarom oordeelt de rechtbank dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Feit 2
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij in de periode van 8 juli 2022 tot en met 20 augustus 2022 [slachtoffer] heeft gestalkt.
Van stalking, in strafrechtelijke termen ‘belaging’ genoemd, is sprake als een verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander om die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn verschillende factoren van belang. Het gaat daarbij om de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] en verdachte tot 8 juli 2022 intensief contact met elkaar hebben gehad via WhatsApp. Op 8 juli 2022 heeft [slachtoffer] aan verdachte duidelijk gemaakt dat zij geen contact meer met hem wilde hebben. Verdachte heeft in de periode daarna nog wel berichten naar [slachtoffer] gestuurd en op andere manieren nog contact met haar gezocht, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig intensief en frequent geweest dat kan worden gesproken van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 17 juni 2022 tot en met 8 juli 2022 te [plaats 2] en elders in Nederland met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd en die [slachtoffer] tot het plegen en dulden van zodanige handelingen heeft verleid, bestaande die ontuchtige handelingen hierin dat hij, verdachte, die [slachtoffer] meermalen heeft getongzoend en gevingerd en gebeft en zich door die [slachtoffer] heeft laten aftrekken en zijn verdachtes penis tegen de billen en het geslachtsdeel van die [slachtoffer] heeft gehouden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Aan verdachte is op 11 april 2024 een ISD-maatregel opgelegd. Als deze zaak tegelijk met de zaak van 11 april 2024 was afgedaan, zou aan verdachte één straf zijn opgelegd. Verdachte is medio juni 2024 op een ISD-afdeling geplaatst. De maanden daarvoor en de twee maanden die verdachte destijds in voorarrest heeft doorgebracht, zijn niet op de ISD-maatregel in mindering gebracht. Verdachte heeft feitelijk een zwaardere straf opgelegd gekregen dan twee jaar. De verdediging verzoekt daarom aan verdachte geen straf meer op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de destijds 14-jarige [slachtoffer] . [slachtoffer] kwam geregeld bij verdachte over de vloer. Ook kwam verdachte regelmatig bij [slachtoffer] thuis en bracht hij haar op de scooter weg. Er was een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] . Zij was een kwetsbare puber en verdachte was ruim veertig jaar ouder dan zij. [slachtoffer] stelde vertrouwen in verdachte en deelde haar onzekerheden en problemen in de thuissituatie met hem. Op die manier ontstond er een vriendschap tussen hen. Vanuit deze vriendschap is verdachte begonnen met het plegen van ontuchtige handelingen. Verdachte is vervolgens steeds verder gegaan in zijn handelen. Verdachte heeft daarbij gebruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene over [slachtoffer] had en van de gevoelens die [slachtoffer] voor hem had. Zij moest steeds reageren op zijn berichten of telefoontjes. Deed ze dit niet snel genoeg of niet naar zijn zin dan dreigde hij. Verdachte heeft zich in steeds grotere mate laten leiden door zijn eigen behoefte, gelet op de frequentie van de seksuele handelingen. Hierdoor zijn de belangen van [slachtoffer] steeds verder naar de achtergrond verdwenen. Veelzeggend is de verklaring van [slachtoffer] dat ze zoiets al een keer eerder had meegemaakt maar dan met haar stiefbroer, dat ze had gehoopt dat ze dit keer ‘nee’ had durven te zeggen en dat het haar niet lukte om onder de invloed van verdachte uit te komen.
Verdachte heeft met zijn handelen op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] . Dit soort feiten brengen, juist aan minderjarigen die nog aan het begin van hun seksuele ontwikkeling staan, grote schade toe. Niet voor niets is door de wetgever de geestelijke en lichamelijke integriteit van minderjarigen uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien. Dat [slachtoffer] veel nadelige gevolgen heeft ondervonden en nog altijd de gevolgen van hetgeen verdachte haar heeft aangedaan ondervindt, blijkt ook uit de namens haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring en de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding.
Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Verdachte is – ook ter zitting – blijven ontkennen dat er iets tussen hem en [slachtoffer] is gebeurd. Hij stelt dat er sprake was van een soort vader-dochterrelatie en dat hij haar alleen maar een luisterend oor heeft geboden. Daar waar verdachte zegt [slachtoffer] te hebben willen helpen met haar problemen heeft dat uiteindelijk echter met name in dienst gestaan van zijn eigen behoeften en heeft hij [slachtoffer] slechts meer problemen bezorgd. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank met dit alles in strafverzwarende zin rekening.
Het strafblad van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Wel is artikel 63 Sr van toepassing.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het rapport van de reclassering van
28 oktober 2024. Het middelengebruik en het psychosociaal functioneren van verdachte worden als risico verhogend beschouwd. Er worden geen beschermende factoren in het leven van verdachte gezien. Om die reden wordt het risico op recidive ingeschat als hoog. Tot op heden heeft de (veelvuldige) inzet van de reclassering niet geleid tot gedragsverandering en het verminderen van de kans op recidive. Geadviseerd wordt dan ook om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de gevolgen voor [slachtoffer] en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf. De rechtbank heeft meegewogen dat op 11 april 2024 aan verdachte een ISD-maatregel is opgelegd en dat een gevangenisstraf grote gevolgen voor hem zal hebben. De rechtbank heeft dit afgewogen tegen de doelen die met het opleggen van straf worden gediend en is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding niet kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel, zoals door de verdediging is betoogd, of het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De ouders van [slachtoffer] , [ouder 1] en [ouder 2] vorderen (mede) namens [slachtoffer] als benadeelde partij een schadevergoeding van € 37.144,38, waarvan € 21.144,38 aan materiële schade en € 16.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde vergoeding voor materiële schade bestaat uit:
  • Reiskosten € 663,30
  • Mantelzorg/begeleiding naar afspraken € 1.610,-
  • Studievertraging € 18.500,-
  • Aanschaf alarminstallatie/camera’s € 121,08
  • Kosten rechtsbijstand € 250,-
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer] en dat hij verplicht is haar schade te vergoeden. Voor zover er sprake is van kosten, die de ouders ten behoeve van [slachtoffer] hebben gemaakt en voldaan is aan het bepaalde in artikel 6:107 lid 1 BW, is verdachte gehouden deze kosten als verplaatste schade aan de ouders te vergoeden.
De materiële schade
Reiskosten
De gevorderde schade voor de gemaakte reiskosten is gebaseerd op de stelling dat tenminste vijftig reizen naar [jeugdhulp] [locatie] door de ouders zijn gemaakt ten behoeve van de behandeling van [slachtoffer] . Deze stelling is voldoende onderbouwd, en niet gemotiveerd betwist. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van € 663,30 als vergoeding van verplaatste schade toewijzen.
Mantelzorg/begeleiding naar afsprakenDe benadeelde partij stelt dat [slachtoffer] door haar ouders met de auto naar therapie bij [jeugdhulp] , [locatie] , is gebracht, en dat zij daaraan ongeveer 140 uren heeft besteed à
€ 11,50 per uur. Deze stelling is voldoende onderbouwd en niet gemotiveerd betwist.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 1.610,- dan ook als vergoeding van verplaatste schade toewijzen.
Studievertraging
De benadeelde partij heeft schade gevorderd als gevolg van studievertraging als gevolg van de seksuele handelingen van verdachte bij [slachtoffer] . Zij stelt daartoe gemotiveerd dat er causaal verband bestaat tussen de seksuele handelingen van verdachte en de vertraging in de studie. De benadeelde partij heeft de vordering weliswaar voldoende onderbouwd, maar omdat deze complexe vordering slechts kort voor de zitting aan de verdediging kenbaar is gemaakt, kan de rechtbank geen hoge eisen stellen aan de onderbouwing van de betwisting van de vordering, zodat de rechtbank genoegen neemt met het enkel betwisten van het causaal verband tussen het plegen van de strafbare feiten en de studievertraging. Daarmee behoeft de vordering op dit punt nader debat en mogelijk bewijsvoering, hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Aanschaf alarminstallatie/camera’s
De ouders van [slachtoffer] vorderen een schadevergoeding van € 121,08 voor de aanschaf van beveiligingscamera’s. De rechtbank is van oordeel dat een verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Zij acht de vordering daarom ongegrond en zal deze dan ook afwijzen.
Kosten rechtsbijstand
De namens [slachtoffer] gevorderde vergoeding van de eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand van € 250,- is door de verdediging niet betwist en acht de rechtbank geheel toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
Namens [slachtoffer] wordt een bedrag van € 16.000,- aan immateriële schadevergoeding gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de integriteit van [slachtoffer] , waardoor zij in haar persoon is aangetast. Verdachte heeft als 55-jarige man immers gedurende een aantal weken ontucht gepleegd met de toentertijd 14-jarige [slachtoffer] , waarbij vergaande seksuele handelingen zijn verricht. Dit strafbare feit vormt een dusdanig ernstige inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijke integriteit, dat dit in zichzelf als een aantasting van de persoon dient te worden beschouwd en reeds daarom smartengeld toegewezen kan worden. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 5.000,- billijk. Bij haar oordeel heeft de rechtbank naast de aangevoerde smartengelduitspraken ook andere uitspraken over vergelijkbare gevallen bij haar oordeel betrokken, waarbij lagere bedragen zijn toegekend.
In het overige gedeelte zal [slachtoffer] niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te weten € 7.523,30, waarvan € 2.523,30 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Gelet op het feit dat verdachte onder bewind staat, dat aannemelijk is geworden dat hij op dit moment geen draagkracht heeft en dat ook redelijkerwijs niet te verwachten valt dat hij deze in de toekomst zal krijgen, zal de rechtbank de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast bepalen op nul dagen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen. Omdat het schadebedragen betreft die op verschillende data zijn ontstaan, zal de rechtbank ten aanzien van de materiële schade de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf het moment van het indienen van de vordering, te weten 25 november 2024. Ten aanzien van de immateriële schade zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 28 juni 2022, gelegen in het midden van de bewezenverklaarde periode.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twaalf maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 5.250,00, waarvan € 250,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2024, en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 5.250,00 te betalen, waarvan € 250,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2024, en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling nul dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Benadeelde partijen [ouder 1] en [ouder 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partijen [ouder 1] en [ouder 2] van € 2.273,30 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst het gevorderde bedrag voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [ouder 1] en [ouder 2] € 2.273,30 te betalen aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling nul dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. P.B. van Onzenoort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 december 2024.
Mr. Van Onzenoort is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 juni 2022 tot
en met 8 juli 2022 te [plaats 2] en/of elders in Nederland, met [slachtoffer]
, geboren op [geboortedag 2] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren
nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd en/of die [slachtoffer] tot het plegen en/of dulden van zodanige
handelingen heeft verleid, bestaande die ontuchtige handelingen hierin dat hij
verdachte, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal heeft ge(tong-)zoend
en/of gevingerd en/of gebeft en/of zich door die [slachtoffer] heeft laten
aftrekken en/of zijn verdachtes penis tegen de billen en/of het geslachtsdeel van die
[slachtoffer] heeft gehouden;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode 8 juli 2022 tot en met 20 augustus 2023 te [plaats 2] ,
althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft
gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer]
, door
- die | [slachtoffer] ongevraagd en/of tegen haar wil veelvuldig (Whatsapp-
en/of Facebook- en/of Facebook Messenger- en/of SMS-) berichten te sturen met
een dwingende en/of intimiderende en/of dreigende en/of beledigende inhoud
en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] te bellen (al dan niet in de avond- en/of nachtelijke uren) en/of
voicemail berichten in te spreken en/of
- zich bij de woning van die [slachtoffer] op te houden
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden
en/of vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )