In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de erkenning van een minderjarige. De man, die verzocht om erkenning van de minderjarige, heeft een DNA-onderzoek laten uitvoeren om vast te stellen of hij de biologische vader is. De uitkomst van het DNA-onderzoek was negatief, wat leidde tot de intrekking van zijn verzoeken tot vernietiging van de erkenning door de juridische vader en vervangende toestemming voor erkenning. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen en de bijzondere curator ontslagen van haar taak. De kosten van het DNA-onderzoek, vastgesteld op € 755, worden gelijkelijk verdeeld tussen de man en de vrouw, ieder voor de helft. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de kosten ten laste van de staat te laten komen, ondanks dat de man procedeert op basis van een toevoeging. De overige proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.