ECLI:NL:RBZWB:2024:8416

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
23/10929
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering beoordeeld. Het UWV had op 5 mei 2023 besloten om de ZW-uitkering van eiser te beëindigen per 6 juni 2023, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV handhaafde zijn standpunt in het bestreden besluit van 13 oktober 2023. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 25 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was en de gemachtigde van het UWV telefonisch deelnam. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit oordeel is gebaseerd op medische rapporten van verzekeringsartsen van het UWV, die hebben geconcludeerd dat eiser in staat is om passende arbeid te verrichten. Eiser heeft aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, maar de rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om aan de conclusies van het UWV te twijfelen.

De rechtbank concludeert dat het UWV de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het ontvangen van een ZW-uitkering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen proceskostenvergoeding of griffierecht vergoed krijgt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: 23 / 10929 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 5 mei 2023 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 6 juni 2023. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit van 13 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.2.
Hierop heeft eiser bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft hieraan deelgenomen. De gemachtigde van het UWV, drs. [gemachtigde] , heeft kort telefonisch deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 6 juni 2023. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.3
Eiser is werkzaam geweest als loading operator via Tempo Team Uitzendbureau. Voor dat werk is hij op 14 maart 2022 uitgevallen vanwege keelklachten, hoofdpijn en erge vermoeidheid. Het UWV heeft met ingang van 16 maart 2022 aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaars ziektewetbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiser in staat is om passende arbeid te verrichten.
3.4
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsgeneeskundige beoordelingen door het UWV
Verzekeringsarts Verhaaf heeft eiser gezien op het spreekuur van 15 maart 2023, waarbij psychisch onderzoek is verricht, en heeft het dossier bestudeerd. Er heeft geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, omdat er geen specifiek lichamelijke klachten zijn. De verzekeringsarts heeft op 15 maart 2023 gerapporteerd dat er beperkingen zijn ten opzichte van normaal functioneren. De klachten van eiser zijn plausibel gezien de medische situatie en zijn consistent met externe en eigen bevindingen. Het is reëel uit te gaan van een zekere kwetsbaarheid, waarvoor beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren worden opgenomen. Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met verminderde belastbaarheid, waardoor eiser is aangewezen op werk dat niet te zwaar belastend is. De normwaardes voor dynamische handelingen en statische houdingen mogen hierbij niet overschreden worden. Ook worden er beperkingen opgenomen op de rubriek werktijden, omdat eiser beperkt is voor werken in de nacht en onregelmatige diensten. De beperkingen en belastbaarheid van eiser zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 maart 2023.
Verzekeringsarts b&b [naam 1] heeft het dossier bestudeerd. Er heeft geen fysiek spreekuur plaatsgevonden, omdat dit in de primaire fase reeds is gedaan. De verzekeringsarts b&b heeft op 13 september 2023 gerapporteerd dat er aangesloten wordt bij de primaire beoordeling en er geen redenen zijn om zwaardere beperkingen aan te nemen.
4.2
Medische standpunten van partijen
Eiser heeft in beroep tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de medische beperkingen zijn onderschat. Eiser heeft in dit kader gewezen op zijn nek- en schouderklachten uit het verleden, waarvoor hij ook fysiotherapie heeft gevolgd. Ook heeft eiser slechts eenmaal een verzekeringsarts gezien en deze heeft geen lichamelijk onderzoek uitgevoerd. Tot slot heeft eiser in beroep een nieuwe sociaal medische beoordeling overlegd. Hieruit blijkt dat eiser zich op 15 april 2024 vanuit de WW heeft ziekgemeld met rug-, schouder- en nekklachten en dat er gedacht wordt aan slijtage, maar dat er nog aanvullend onderzoek gedaan moet worden. In de beoordeling van 31 mei 2024 is bepaald dat eiser ongeschikt is voor de eerder geduide functies.
Het UWV heeft in het verweerschrift aangevoerd dat eisers stelling dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld niet wordt onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens. De genoemde nek- en schouderklachten hebben geen rol gespeeld bij de ziektemelding van eiser en zijn door eiser ook niet eerder naar voren gebracht. Daarom geeft dit geen aanleiding om het standpunt te wijzigen.
4.3
Medisch oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Er heeft geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden door de verzekeringsarts, omdat er destijds geen specifieke lichamelijke klachten bekend waren. Het ging ten tijde van het spreekuur op 15 maart 2023 om hoofdpijn (waardoor verminderde concentratie), vermoeidheid en psychische klachten. Eisers stelling dat hij zijn lichamelijke klachten kenbaar heeft gemaakt en hiermee ook eerder is uitgevallen, vindt geen bevestiging in de stukken in het dossier. Anders dan in het rapport van 31 mei 2024 heeft de verzekeringsarts in het rapport van 15 maart 2023 geen melding gemaakt van eigen waarnemingen tijdens het spreekuur die zouden kunnen duiden op lichamelijke klachten van eiser. Er was/waren op dat moment ook geen andere informatie c.q. stukken voorhanden die aanleiding vormde(n) voor onderzoek naar lichamelijk klachten.
Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser op een later moment toenemend arbeidsongeschikt is geworden, waarbij ongeveer een jaar na de datum in geding is geconcludeerd dat de geduide functies niet (meer) geschikt zijn. Hoewel door eiser en de huisarts gesproken wordt over een vermoeden van slijtage, is dit naar oordeel van de rechtbank niet vast te komen te staan door bijvoorbeeld beeldvormend onderzoek. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zelfs als de slijtage wel vastgesteld zou zijn, daarmee nog niet aangetoond is dat dit op de datum in geding al zodanige klachten veroorzaakte dat daarvoor beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Ten slotte volgt, anders dan ter zitting door eiser is betoogd, ook niet uit eerdere ziektemeldingen dat hij vóór de datum in geding al (meermaals) is uitgevallen met nek-, schouder- en/of rugklachten.
Kortom, niet gebleken is dat in de FML van 15 maart 2023 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Arbeidsdeskundige [naam 2] van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: plaatwerker (Sbc-code 264090), assemblagemedewerker elektrotechnische producten (Sbc-code 267041) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180).
Hiermee komt de arbeidsdeskundige tot het oordeel dat eiser in passende werkzaamheden en
rekening houdend met de beperkingen van eiser een zodanig inkomen kan verdienen dat meer bedraagt dan 65% van het loon dat hij verdiende voor zijn uitval.
5.2
Arbeidsdeskundige standpunten van de partijen
Volgens eiser worden deze functies ten onrechte geschikt geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij met zijn beperkingen de voorbeeldfuncties niet kan uitoefenen. De geduide functies overschrijden eisers belastbaarheid. Eiser heeft geen ervaring in het werken met zware elektrische machines en acht dit te gevaarlijk gelet op zijn concentratieproblemen. Ook passen de functies niet bij eiser, omdat er binnen gewerkt moet worden en het repeterend werk betreft. Tot slot kloppen de uurlonen niet, omdat deze volgens eiser gebaseerd zijn op een werknemer met ervaring in die functie.
Volgens arbeidsdeskundige bezwaar & beroep [naam 3] zijn de geduide functies geschikt voor eiser, omdat de fysieke belasting binnen de vastgestelde belastbaarheid valt. De verzekeringsarts heeft geen beperking voor concentratie vastgesteld, maar alleen een beperking voor veelvuldige storingen en onderbrekingen. Daarnaast zijn er de nodige beschermende middelen voorhanden en verplicht gesteld wat betreft de gevaarlijke omstandigheden van deze functie. Ook voor repeterende werkzaamheden heeft de verzekeringsarts geen beperking vastgesteld. De interesses en voorkeuren van eiser (betreffende repeteerwerk en buiten werken) kunnen geen rol spelen bij de beoordeling. Het loon wat de arbeidsdeskundige gehanteerd heeft is het loon van een starter, die voldoet aan de minimale eisen in de functie. Dit betreft een brutobedrag (inclusief de vakantietoeslag, een eindejaarsuitkering en ploegentoeslagen).
5.4
Arbeidsdeskundig oordeel van de rechtbank
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Hetgeen eiser voorts nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 6 juni 2023.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 6 juni 2023. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 9 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).