ECLI:NL:RBZWB:2024:8404

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
02-232423-24 en 16-275726-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van vervoer amfetamine en bewezenverklaring van vuurwapenbezit in vereniging met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2024, stond de verdachte terecht voor het vervoeren van amfetamine en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht dat hij zich schuldig had gemaakt aan het vervoeren van ongeveer 1000 gram amfetamine. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de amfetamine in de reiskoffer, die zich op de achterbank bevond terwijl de verdachte als bijrijder voorin zat. De rechtbank sprak de verdachte daarom vrij van dit feit.

Echter, voor het tweede feit, het voorhanden hebben van een vuurwapen, oordeelde de rechtbank anders. Het vuurwapen was aangetroffen in de kofferbak van het voertuig waarin de verdachte zich bevond, en er was DNA van de verdachte op het wapen aangetroffen. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met een ander schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van het vuurwapen en de bijbehorende munitie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en er werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling.

De rechtbank overwoog dat het ongecontroleerde wapenbezit onaanvaardbare risico’s met zich meebrengt en dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn gedrag. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van het feit zodanig dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/232423-24 en 16/275726-23 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 6 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum] 2000 te [plaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Grave
raadsman mr. W.B.O. van Soest, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ook is de vordering tot tenuitvoerlegging met bovengenoemd parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
in de periode van 15 tot en met 16 juli 2024 samen met anderen ongeveer 1000 gram amfetamine heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd;
in de periode van 15 tot en met 16 juli 2024 samen met anderen een vuurwapen en munitie van categorie III en een patroonmagazijn voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van ongeveer 1000 gram amfetamine.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van de amfetamine in de reiskoffer. Hij zat samen met de medeverdachten in het voertuig, terwijl de nog bevroren amfetamine in de reiskoffer in dat voertuig aanwezig was, zodat verdachte ook de feitelijke beschikkingsmacht daarover had.
Feit 2
Het vuurwapen is aangetroffen in de kofferbak van het voertuig, waarin verdachte samen met de medeverdachten zat, zodat hij de feitelijke macht daarover kon uitoefenen. Op het vuurwapen is ook DNA van verdachte aangetroffen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit 1 wegens gebrek aan bewijs dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen amfetamine en dat hij de beschikkingsmacht daarover heeft gehad.
Feit 2
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit 2 wegens gebrek aan bewijs dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het aangetroffen vuurwapen en dat hij in de ten laste gelegde periode de beschikkingsmacht daarover heeft gehad. In de dagen voorafgaand aan de aanhouding, heeft hij het vuurwapen enkel kortstondig beetgehouden en geschouwd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 15 juli 2024 omstreeks 23:45 uur ontving de politie de melding, dat een grijze Peugeot 107 met [kenteken] , waarvan de tenaamgestelde stond gesignaleerd, op de A58 ter hoogte van Rilland, de ANPR-palen had gepasseerd.
De politie zag dat er drie personen in het voertuig zaten, die zich druk bewogen. De vrouw op de achterbank was druk aan het rommelen in de kofferbak en met van alles bezig op de achterbank. Omstreeks 00:00 uur op 16 juli 2024 is het voertuig staande gehouden in Kapelle.
Het voertuig werd bestuurd door de tenaamgestelde, [medeverdachte 1] . De bijrijder die rechts voorin zat, bleek zijn zoon, [verdachte] , te zijn en de vrouw rechts op de achterbank zijn toenmalige vriendin, [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hadden samen [verdachte] opgehaald in Nieuwegein.
In het voertuig rook de politie direct een weeïge geur. Op de achterbank achter de bestuur- der werd een reiskoffer aangetroffen, waarvan het deksel erg koud aanvoelde. In dat deksel werden twee doorzichtige plasticzakken met witte brokken van in totaal circa één kilogram aangetroffen. De witte brokken waren bevroren en werden positief getest op amfetamine. De dameskleding in de reiskoffer, was van [medeverdachte 2] .
In de kofferbak, half onder de rugleuning van de achterbank ter hoogte van waar [medeverdachte 2] had gezeten, werd een vuurwapen met munitie aangetroffen. De ruwe delen aan de linker- en de rechterzijde van dit vuurwapen zijn onderzocht op de aanwezigheid van DNA-sporen en daarop werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] , met een matchkans van meer dan één miljard.
Onder de bijrijdersstoel werd een telefoon van Apple aangetroffen, waarop gebruik werd gemaakt van een Whatsappbedrijfsaccount onder de naam [account] . Uit onderzoek is
gebleken dat [medeverdachte 1] de gebruiker is van de telefoon. Op de telefoon zijn berichten van 15 juli 2024 aangetroffen en in een bericht van 12:44 uur gericht aan contact- persoon [naam] werd door [account] gezegd dat hij één kilo speed had liggen. Hierop stuurde [naam] aan [account] “wanneer kunnen jullie komen”, waarop [account] antwoordde dat de speed is opgehaald en dat het om 23:00 uur zou arriveren. Om 20:46 uur vroeg [naam] aan [account] “wanneer komen jullie? Moet ik nog op jullie wachten?”. Om 22:54 uur heeft [naam] aan [account] gestuurd “ik snap niet dat jullie me de hele dag laten wachten om dan niet meer te komen…. Er zitten kei veel mensen te wachten die ik iets beloofd heb”. ”.
Ook staat vast dat verdachte en de medeverdachten wisselend hebben verklaard over óf, en zo ja, waar en hoe lang, er nog gestopt is met het voertuig, alsmede over wie het voertuig al dan niet heeft verlaten.
Verdachte en de medeverdachten betwisten alle drie dat zij wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van de amfetamine en het vuurwapen in het voertuig.
Feit 1 – vervoer amfetamine
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de amfetamine en overweegt daartoe het volgende.
De reiskoffer met daarin de amfetamine bevond zich weliswaar in het voertuig, waarin ook verdachte zat, maar de reiskoffer lag op de achterbank, terwijl verdachte voorin als bijrijder zat.
Op basis van het dossier kan ook geen relatie worden vastgesteld tussen verdachte en de reiskoffer met de daarin aangetroffen amfetamine. Uit het dossier blijkt dat de amfetamine niet voor een lange tijd in de reiskoffer zat, aangezien de amfetamine in de kern nog bevroren was. Niet kan echter worden vastgesteld of de amfetamine voor of nadat verdachte in de auto is gekomen in de reiskoffer is geplaatst en verdachte hier aldus van op de hoogte moet zijn geweest.
Uit de berichten op de telefoon van [medeverdachte 1] kan evenmin wetenschap van verdachte worden afgeleid. De berichten wijzen uit dat de gebruiker van de telefoon al de hele dag bezig is geweest om één kilogram speed te regelen, dat de speed is opgehaald en om 23:00 uur zou arriveren. De rechtbank gaat ervan uit dat de berichten ook daadwerkelijk zijn verstuurd door [medeverdachte 1]. In deze berichten aan [medeverdachte 1] wordt door [naam] weliswaar steeds meervoud gesproken over “jullie”. Gelet op het feit dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al eerder samen in de auto zaten en verklaren dat zij verdachte op enig moment zijn gaan ophalen in Nieuwegein en niet kan worden vastgesteld of de amfetamine daarvoor of daarna in de reiskoffer is geplaatst, gaat de rechtbank ervan uit dat daarmee wordt gedoeld op medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk ongeveer 1000 gram amfetamine heeft vervoerd. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 2 – wapenbezit
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen is onder meer vereist dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen. De in dit verband gebruikte aanduiding van “een meer of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat verdachte bewust was van een (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts is voor een strafbaar voorhanden hebben van een vuurwapen bewijs nodig van een zekere beschikkingsmacht en handelingsbevoegdheid over dat wapen.
Vast staat dat het vuurwapen met toebehoren is aangetroffen in de kofferbak van het voer- tuig, waarin verdachte samen met de medeverdachten zat. Op de ruwe delen aan de linker- en rechterzijde van het vuurwapen is DNA van verdachte aangetroffen.
Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij enkele dagen voorafgaand aan zijn aanhouding het vuurwapen enkel kortstondig heeft beetgehouden en geschouwd, maar de rechtbank schuift die verklaring als ongeloofwaardig terzijde. Het vuurwapen moet immers door één van de drie in het voertuig aanwezige personen terecht zijn gekomen in de auto. Tegen verdachte werkt bovendien dat hij pas voor het eerst op zitting met deze verklaring is gekomen en geen antwoord heeft willen geven op de vraag van de rechtbank van wie het vuurwapen was en waar en wanneer hij dat vuurwapen dan zou hebben beetgehouden en geschouwd.
Op de ruwe delen aan de linker- en rechterzijde van het vuurwapen is ook DNA van mede- verdachte [medeverdachte 2] aangetroffen. Uit de bevindingen van de politie leidt de rechtbank af dat zij zag dat [medeverdachte 2] druk aan het rommelen was in de kofferbak en dat het vuurwapen half onder de rugleuning van de achterbank is aangetroffen op de plek waar zij had gezeten en aan het rommelen was. De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 2] het vuurwapen voor verdachte probeerde weg te maken.
Op het vuurwapen is geen DNA van [medeverdachte 1] aangetroffen. Het dossier bevat voorts geen aanknopingspunten dat dit wapen door iemand anders in het voertuig is weggelegd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 2] wetenschap en beschikkingsmacht hebben gehad over het in het voertuig aanwezige vuurwapen. Aldus hebben zij het in het voertuig aanwezige vuurwapen met toebehoren tezamen en in vereniging aanwezig gehad.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 15 tot en met 16 juli 2024 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
in de periode van 15 juli 2024 tot en met 16 juli 2024 te Kapelle, tezamen en in vereniging met een ander,
- een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk BBM (fabrieksmerk Bruni), type 315, kaliber 6,35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- een patroonmagazijn, merk onbekend, bestemd en passend in voornoemd vuurwapen, zijnde/althans een vuurwapen van categorie III en
- munitie van categorie III, te weten vijf kogelpatronen van het merk Geco, kaliber 6,35 mm, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd
die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, bepleit de verdediging bij de op te leggen straf rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte het vuurwapen slechts kortstondig heeft vastgehouden en geschouwd, en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie en een patroonmagazijn. Het vuurwapen met toe- behoren lag in de kofferbak van het voertuig, waarin verdachte met de medeverdachte zat. Het ongecontroleerde wapenbezit brengt onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving met zich.
Het feit is naar het oordeel van de rechtbank zodanig ernstig dat daarop niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur. De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag en kennelijk de ernst van zijn handelen niet inziet.
Bij het bepalen van de duur van op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, die zijn gebaseerd op de straffen die doorgaans voor vergelijkbare feiten worden opgelegd.
Voor het voorhanden hebben van een pistool van categorie III in een openbare ruimte wordt de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden als uitgangspunt gehanteerd. Onder een openbare ruimte wordt eveneens begrepen een voertuig dat zich op de openbare weg bevindt. Het pistool was weliswaar niet doorgeladen, maar wel klaar voor gebruik. Er pistool was immers wel voorzien van een magazijn met daarin vijf patronen. De rechtbank weegt dit mee als strafverzwarende omstandigheid.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 9 september 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor vuurwapenbezit. Wel liep verdachte ten tijde van het plegen van dit feit nog in een proeftijd van een veroordeling voor een ander strafbaar feit.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 30 oktober 2024. Hieruit leidt de rechtbank onder meer af dat er bij verdachte geen sprake is van een delict- patroon. Door de omstandigheid dat verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht, heeft de reclassering het recidiverisico niet kunnen inschatten en ook geen beschermende factoren kunnen aanwijzen. Ondanks de omstandigheid dat zij hierdoor ook niet precies weet wat er bij verdachte ten grondslag heeft gelegen aan het plegen van het feit, is de reclassering van mening dat een behandeling, gericht op gedragsverandering en diagnostiek, om te kunnen beoordelen wat er momenteel nog bij hem speelt, belangrijk is om recidive te voorkomen en voor verdachte om constructief aan zijn toekomst te werken. Daarom heeft de reclassering geadviseerd aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht en een ambulante behandeling.
Alles afwegende zal de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie, nu de rechtbank tot een mindere bewezenverklaring is gekomen dan de officier van justitie, aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal, mede gelet op het reclasseringsadvies, hiervan een gedeelte van één maand voorwaardelijk opleggen als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht en een ambulante behandeling. Verdachte heeft zich ter zitting ook bereid verklaard om de voorwaarden na te komen.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De volgende in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat deze voorwerpen onder verdachte in beslag zijn genomen en het feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen:
  • 1 zwart wapen, merk BBM, met goednummer PL2000-2024178603-G2748949;
  • 5 stuks munitie, met goednummer PL2000-2024178603-G2748968.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie vordert dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van één week die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland van 18 januari 2024, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit 1;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie
van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt bij Reclassering Nederland te Utrecht wanneer hij hiervoor wordt uitgenodigd en dat hij zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich ambulant laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt en waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
van rechtswege gelden de volgende voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart de volgende in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1 zwart wapen, merk BBM, met goednummer PL2000-2024178603-G2748949;
  • 5 stuks munitie, met goednummer PL2000-2024178603-G2748968;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/275726-23
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van één week.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. R.H.M. Pooyé en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 december 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2024 tot en met 16 juli 2024 te Kapelle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1.000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2024 tot en met 16 juli 2024 te Kapelle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk BBM (fabrieksmerk Bruni), type 315, kaliber 6,35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- een patroonmagazijn, merk onbekend, bestemd en passend in voornoemd vuurwapen, zijnde/althans een vuurwapen van categorie III en/of
- munitie van categorie III, te weten vijf, in elk geval een of meer, kogelpatronen van het merk Geco, kaliber 6,35 mm,
voorhanden heeft gehad;
(Artikel art 26 lid 1 Wet wapens en munitie, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)