ECLI:NL:RBZWB:2024:8402

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
02-232426-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk vervoer van amfetamine en wapenbezit

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2024, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 1000 gram amfetamine en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De feiten vonden plaats in de periode van 15 tot en met 16 juli 2024 te Kapelle. De verdachte, samen met medeverdachten, werd aangehouden na een politiecontrole waarbij een voertuig met verdachte en medeverdachten werd staande gehouden. In het voertuig werd een reiskoffer aangetroffen met daarin de amfetamine, evenals een vuurwapen met munitie in de kofferbak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van zowel de amfetamine als het vuurwapen, en dat zij beschikkingsmacht had over deze voorwerpen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, maar de rechtbank legde een zwaardere straf op van dertien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de bijdrage van de verdachte aan het criminele drugscircuit, evenals de risico's van ongecontroleerd wapenbezit voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/232426-24
vonnis van de meervoudige kamer van 6 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum] 1978 te [plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. L. Verheuvel, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
in de periode van 15 tot en met 16 juli 2024 samen met anderen ongeveer 1000 gram amfetamine heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd;
in de periode van 15 tot en met 16 juli 2024 samen met anderen een vuurwapen en munitie van categorie III en een patroonmagazijn voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het vervoeren van ongeveer 1000 gram amfetamine.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van de amfetamine in de reiskoffer. Zij zat samen met de medeverdachten in het voertuig, terwijl de nog bevroren amfetamine in de reiskoffer in dat voertuig aanwezig was, zodat verdachte ook de feitelijke beschikkingsmacht daarover had.
Feit 2
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van het vuurwapen. Het vuurwapen is aangetroffen in de kofferbak van het voertuig, waarin verdachte samen met de medeverdachten zat, zodat zij ook de feitelijke macht daarover kon uitoefenen. Op het vuurwapen is ook DNA van verdachte aangetroffen.
De officier van justitie gaat er echter van uit dat zij onverwacht kennis heeft genomen van de aanwezigheid van het vuurwapen en dat zij het vuurwapen onverhoeds kortstondig in haar handen heeft gehad, zonder dat zij daar redelijkerwijs afstand van kon doen. Daarom vordert de officier van justitie vrijspraak van het ten laste gelegde feit 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit 1 wegens gebrek aan bewijs dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen amfetamine en dat zij de beschikkingsmacht daarover heeft gehad.
Feit 2
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit 2 wegens gebrek aan bewijs dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het aangetroffen vuurwapen en dat zij de beschikkingsmacht daarover heeft gehad. De enkele aanwezigheid van het DNA van verdachte in een mengprofiel is onvoldoende om de wetenschap en beschikkingsmacht van verdachte over dit vuurwapen te bewijzen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 15 juli 2024 omstreeks 23:45 uur ontving de politie de melding, dat een grijze Peugeot 107 met [kenteken] , waarvan de tenaamgestelde stond gesignaleerd, op de A58 ter hoogte van Rilland, de ANPR-palen had gepasseerd.
De politie zag dat er drie personen in het voertuig zaten, die zich druk bewogen. De vrouw op de achterbank was druk aan het rommelen in de kofferbak en met van alles bezig op de achterbank. Omstreeks 00:00 uur op 16 juli 2024 is het voertuig staande gehouden in Kapelle.
Het voertuig werd bestuurd door de tenaamgestelde, [medeverdachte 1] . De bijrijder die rechts voorin zat, bleek zijn zoon, [medeverdachte 2] , te zijn en de vrouw rechts op de achterbank zijn toenmalige vriendin, [verdachte] .
[medeverdachte 1] en [verdachte] hadden samen [medeverdachte 2] opgehaald in Nieuwegein.
In het voertuig rook de politie direct een weeïge geur. Op de achterbank achter de bestuur- der werd een reiskoffer aangetroffen, waarvan het deksel erg koud aanvoelde. In dat deksel werden twee doorzichtige plasticzakken met witte brokken van in totaal circa één kilogram aangetroffen. De witte brokken waren bevroren en werden positief getest op amfetamine.
De dameskleding in de reiskoffer, was van [verdachte] .
In de kofferbak, half onder de rugleuning van de achterbank ter hoogte van waar [verdachte] had gezeten, werd een vuurwapen met munitie aangetroffen. De ruwe delen aan de linker- en de rechterzijde van dit vuurwapen zijn onderzocht op de aanwezigheid van DNA-sporen en daarop werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] , met een matchkans van meer dan één miljard.
Onder de bijrijdersstoel werd een telefoon van Apple aangetroffen, waarop gebruik werd gemaakt van een Whatsappbedrijfsaccount onder de naam [accountnaam]. Uit onderzoek is
gebleken dat [medeverdachte 1] de gebruiker is van de telefoon. Op de telefoon zijn berichten van 15 juli 2024 aangetroffen en in een bericht van 12:44 uur gericht aan contact- persoon [naam] werd door [accountnaam] gezegd dat hij één kilo speed had liggen. Hierop stuurde [naam] aan [accountnaam] “wanneer kunnen jullie komen”, waarop [accountnaam] antwoordde dat de speed is opgehaald en dat het om 23:00 uur zou arriveren. Om 20:46 uur vroeg [naam] aan [accountnaam] “wanneer komen jullie? Moet ik nog op jullie wachten?”. Om 22.54 heeft [naam] aan [accountnaam] gestuurd “ik snap niet dat jullie me de hele dag laten wachten om dan niet meer te komen…. Er zitten kei veel mensen te wachten die ik iets beloofd heb”.
Ook staat vast dat verdachte en de medeverdachten wisselend hebben verklaard over óf, en zo ja, waar en hoe lang, er nog gestopt is met het voertuig, alsmede over wie het voertuig al dan niet heeft verlaten.
Verdachte en de medeverdachten betwisten alle drie dat zij wetenschap hebben gehad van de aanwezigheid van de amfetamine en het vuurwapen in het voertuig.
Feit 1 – vervoer amfetamine
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wetenschap van en de beschikkingsmacht over
de aangetroffen amfetamine heeft gehad en overweegt daartoe het volgende.
De reiskoffer met daarin de amfetamine en de kleding van de verdachte bevond zich in het voertuig, waarin ook verdachte zat. De reiskoffer lag naast haar op de achterbank binnen haar handbereik. Verdachte had dus beschikkingsmacht over de reiskoffer en de daarin aanwezige amfetamine.
De op de telefoon van [medeverdachte 1] aangetroffen berichten wijzen uit dat de gebruiker van de telefoon al de hele dag bezig is geweest om één kilogram speed te regelen. Uit de berichten kan ook worden afgeleid dat de speed is opgehaald en om 23:00 uur zou arriveren. De rechtbank gaat ervan uit dat deze berichten ook daadwerkelijk zijn verstuurd door [medeverdachte 1] . In de berichten aan [medeverdachte 1] wordt door [naam] ook steeds gesproken in meervoud over “jullie”, wat naar het oordeel van de rechtbank erop wijst dat [medeverdachte 1] , van wie ook het voertuig was waarin de amfetamine is aangetroffen, met een ander onderweg was met de speed. De rechtbank gaat ervan uit dat dit verdachte moet zijn geweest. Het feit dat verdachte en [medeverdachte 1] die avond zijn aangehouden, geeft ook een verklaring voor het laatste bericht van [naam], dat hij de hele dag voor niets heeft gewacht, doordat zij niet meer zijn komen opdagen.
Voorts bevat het dossier geen aanknopingspunten dat er andere personen bij betrokken zijn geweest. Dit is ook op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 1] weten- schap en beschikkingsmacht hadden over de in het voertuig aanwezige amfetamine. Aldus hebben zij de in het voertuig aanwezige amfetamine tezamen en in vereniging vervoerd.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 15 tot en met 16 juli 2024 samen met een ander opzettelijk ongeveer 1000 gram amfetamine heeft vervoerd.
Feit 2 – wapenbezit
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen is onder meer vereist dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen. De in dit verband gebruikte aanduiding van “een meer of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat verdachte bewust was van een (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts is voor een strafbaar voorhanden hebben van een vuurwapen bewijs nodig van een zekere beschikkingsmacht en handelingsbevoegdheid over dat wapen. Ook indien het wapen niet van verdachte is kan een veroordeling volgen voor het voorhanden hebben.
Vast staat dat het vuurwapen met toebehoren is aangetroffen in de kofferbak van het voer- tuig, waarin verdachte samen met de medeverdachten zat. Op de ruwe delen aan de linker- en rechterzijde van het vuurwapen is DNA van zowel verdachte als [medeverdachte 2] aangetroffen, met een match kans van meer dan één miljard. Verdachte heeft voor de aanwezigheid van haar DNA geen aannemelijke alternatieve verklaring gegeven. Door de verdediging is een verweer gevoerd ten aanzien van secundaire of tertiaire overdracht van haar DNA op het wapen en ook de officier heeft een mogelijk scenario naar voren gebracht, maar verdachte heeft zelf daarover niets aangevoerd of verklaard, noch bij de politie noch tegenover de rechtbank. Het is onduidelijk gebleven hoe dit dan precies in de auto gegaan zou moeten zijn. Ook de medeverdachten hebben daarover niets verklaard. De rechtbank zal dan ook dit verweer van de verdediging verwerpen. Hoewel niet is vast te stellen hoe het precies in het voertuig is gegaan, leidt de rechtbank uit de bevindingen van de politie wel af dat zij zag dat verdachte druk aan het rommelen was in de kofferbak en dat het vuurwapen half onder de rugleuning van de achterbank is aangetroffen op de plek waar verdachte toen aan het rommelen was. Gelet op deze bevindingen en het aanwezige DNA van verdachte op het vuurwapen, gaat de rechtbank ervan uit dat zij op dat moment in de kofferbak bezig was met het vuurwapen en daarmee dus wetenschap had van het wapen en daar de beschikkingsmacht over had. De rechtbank gaat ervan uit dat zij heeft geprobeerd het vuurwapen voor [medeverdachte 2] weg te maken.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 2] wetenschap en beschikkingsmacht hadden over het in het voertuig aanwezige vuurwapen. Aldus hebben zij het in het voertuig aanwezige wapen tezamen en in vereniging aanwezig gehad.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 15 tot en met 16 juli 2024 samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 15 juli 2024 tot en met 16 juli 2024 te Kapelle, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 1.000 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 15 juli 2024 tot en met 16 juli 2024 te Kapelle, tezamen en in vereniging met een ander,
- een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk BBM (fabrieksmerk Bruni), type 315, kaliber 6,35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
- een patroonmagazijn, merk onbekend, bestemd en passend in voornoemd vuurwapen, zijnde/althans een vuurwapen van categorie III en
- munitie van categorie III, te weten vijf kogelpatronen van het merk Geco, kaliber 6,35 mm, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit (het in vereniging vervoeren van amfetamine) wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integraal vrijspraak bepleit en geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafoplegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van 1000 gram amfetamine. Zij vormt door haar handelen een onmiskenbare schakel in de productie van de uiteindelijke verkoop en het gebruik van synthetische drugs. Verdachte heeft daarmee ook een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit, waardoor schade en overlast voor de samenleving ontstaat. Daarnaast wordt door harddrugs de gezondheid ernstig bedreigd en leiden drugs bovendien veelal, direct of indirect, tot vele vormen van criminaliteit. Als ex-drugsverslaafde zou verdachte ook moeten weten tot welke problemen het gebruik van drugs kunnen leiden.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van vuurwapenbezit met bijbehorende munitie en een patroonmagazijn. Het pistool met toebehoren lag in de koffer- bak van het voertuig, waarin verdachte met de medeverdachte zat. Het ongecontroleerde wapenbezit brengt onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving met zich.
De feiten zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig ernstig dat daarop niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur. De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat zij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar gedrag en kennelijk de ernst van haar handelen niet inziet.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, die zijn gebaseerd op de straffen die doorgaans voor vergelijkbare feiten worden opgelegd.
Voor het vervoeren van harddrugs bij een hoeveelheid van ongeveer 1000 gram geven deze oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de vier en zes maanden als uitgangspunt.
Voor het voorhanden hebben van een pistool van categorie III in een openbare ruimte wordt de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden als uitgangspunt gehanteerd. Onder een openbare ruimte wordt eveneens begrepen een voertuig dat zich op de openbare weg bevindt. Het pistool was weliswaar niet doorgeladen, maar wel klaar voor gebruik. Het pistool was immers wel voorzien van een magazijn met daarin vijf patronen. De rechtbank weegt dit mee als strafverzwarende omstandigheid.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 8 oktober 2024. Hieruit blijkt dat zij geen recente veroordelingen op haar strafblad heeft staan.
Alles afwegende zal de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie, nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, ook het wapenfeit bewezen heeft geacht, aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 13 maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank ziet voorts redenen om hiervan een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk op te leggen als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen, met een proeftijd van twee jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Het volgende in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het voorwerp aan verdachte toebehoort en van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet:
- 1 potje met flakka, met goednummer PL2000-2024178594-G2748966.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van
de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie
van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 13 (dertien) maanden, waarvan drie (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoerwordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart het volgende in beslag genomen voorwerp onttrokken aan het verkeer:
- 1 potje met flakka, met goednummer PL2000-2024178594-G2748966.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. R.H.M. Pooyé en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 december 2024.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2024 tot en met 16 juli 2024 te Kapelle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1.000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2024 tot en met 16 juli 2024 te Kapelle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk BBM (fabrieksmerk Bruni), type 315, kaliber 6,35 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- een patroonmagazijn, merk onbekend, bestemd en passend in voornoemd vuurwapen, zijnde/althans een vuurwapen van categorie III en/of
- munitie van categorie III, te weten vijf, in elk geval een of meer, kogelpatronen van het merk Geco, kaliber 6,35 mm,
voorhanden heeft gehad;
(Artikel art 26 lid 1 Wet wapens en munitie, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)