ECLI:NL:RBZWB:2024:8398

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
02-012129-23 en 02-285545-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Haesen
  • mr. De Beer
  • mr. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Afdreiging en bedreigingen met misdrijf tegen het leven gericht

Op 9 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van afdreiging en bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 25 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan subsidiaire afdreiging, maar sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde afpersing, omdat er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van geweld of dreiging met geweld. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks het ontbreken van een formele klacht van het slachtoffer, omdat uit de aangifte bleek dat het slachtoffer de wens had om vervolging in te stellen.

De rechtbank achtte de subsidiaire ten laste gelegde afdreiging wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte had gedreigd om compromitterende gesprekken openbaar te maken. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 40 dagen, waarvan 32 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 50 uren. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder medewerking aan een psychodiagnostisch onderzoek en forensische behandeling. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, wat strafmatigend werd meegewogen. De benadeelde partijen, slachtoffers van de bedreigingen, kregen schadevergoeding toegewezen, waarbij de rechtbank de vorderingen voor materiële en immateriële schade beoordeelde en gedeeltelijk toekende. De rechtbank verklaarde ook een inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd en onttrok munitie aan het verkeer. Het vonnis werd uitgesproken door mr. Haesen, voorzitter en kinderrechter, mr. De Beer en mr. Janssen, (kinder-)rechters.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-012129-23 en 02-285545-23 (ttz gevoegd)
vonnis van de meervoudige kamer van 9 december 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. van Minderhout, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 25 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
parketnummer 02-012129-23
op 5 januari 2023 – al dan niet samen met een ander – [slachtoffer 1] (onder dreiging) met geweld dan wel met openbaar making van een geheim heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag door te dreigen om de seksueel getinte gesprekken tussen verdachte en [slachtoffer 1] openbaar te maken. Dit is primair ten laste gelegd als afpersing en subsidiair als afdreiging.
parketnummer 02-285545-23
feit 1:op 22 oktober 2023 [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
feit 2: op 28 oktober 2023 [slachtoffer 3] heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging wijst erop dat afdreiging een absoluut klachtdelict is en daarmee uitsluitend op klacht vervolgbaar. Een formele en tijdige klacht ontbreekt, wat maakt dat vervolging in beginsel niet mogelijk is.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie erkent dat er sprake is van een absoluut klachtdelict en dat een formele en tijdige klacht ontbreekt, maar meent dat dit niet dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Op basis van de aangifte is voldoende duidelijk geworden dat de aangever de wens had dat een vervolging zou worden ingesteld. Bovendien dient een fout die de politie heeft gemaakt niet voor rekening te komen van een aangever.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Afdreiging is een absoluut klachtdelict, hetgeen betekent dat de subsidiair ten laste gelegde afdreiging onder 02-012129-23 uitsluitend op klacht vervolgbaar is. Dit heeft tot gevolg dat verdachte alleen kan worden vervolgd voor afdreiging als de betreffende aangever ook kenbaar heeft gemaakt dat hij wil dat verdachte wordt vervolgd. De rechtbank stelt vast dat de klacht van de aangever [slachtoffer 1] niet is ingediend binnen drie maanden nadat de aangever kennis heeft genomen van de afdreiging, zoals in artikel 66, eerste lid, Sr is voorgeschreven. Daarop stuit in principe vervolging af. De Hoge Raad heeft op 4 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2242) echter geoordeeld dat de vervolging voor afdreiging zonder formele of tijdige klacht toch mogelijk is als binnen de gestelde termijn van drie maanden voldoende blijkt dat de klager de wens had dat een vervolging zou worden ingesteld. Daarbij mogen, zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2023 (ECLI:NL:HR:2023:13), ook omstandigheden worden meegewogen die zich na deze termijn hebben voorgedaan, nu deze in feite een bevestiging opleveren van de omstandigheid dat die wens er eerder (en tijdig) al was. De rechtbank is van oordeel dat uit de aangifte van [slachtoffer 1] , die vrijwel direct is gedaan nadat de afdreiging plaatsvond, voldoende blijkt dat hij de wens had dat vervolging van verdachte(n) zou worden ingesteld. Dit volgt uit de passages van de aangifte waarin aangever stelt de schade op verdachte te willen verhalen binnen het strafproces en op de hoogte te willen worden gehouden van de voortgang van het onderzoek (pagina 15 van het procesdossier). Daarbij komt dat het slachtoffer daadwerkelijk een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend en mr. W.R. Aerts, als gemachtigde, ter terechtzitting aanwezig was om de vordering toe te lichten. Uit het voorgaande volgt dat aangever de onmiskenbare wens had dat vervolging zou worden ingesteld tegen verdachte. De officier van justitie is ten aanzien van voornoemd klachtdelict dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
parketnummer 02-012129-23
De officier van justitie is van mening dat de primair ten laste gelegde afpersing niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er is onvoldoende overtuigend bewijs dat verdachten met een mes hebben gedreigd. Daarom dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
De officier van justitie stelt dat de subsidiair ten laste gelegde afdreiging wel wettig en overtuigend kan worden bewezen en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte, de screenschots van de gesprekken tussen verdachte en het slachtoffer en de overige stukken in het dossier. Zij is van mening dat verdachte opzet op het afdreigen van het slachtoffer heeft gehad om daar financieel beter van te worden.
parketnummer 02-285545-23
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangiften en de getuigenverklaringen. Ten aanzien van feit 2 merkt zij op dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verdachte bedreigende woorden van gelijke strekking tegen het slachtoffer hebben horen zeggen. Ook vindt zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn hand en vingers een pistool heeft nagebootst en deze heeft gericht op het gezicht van het slachtoffer en baseert zich daarbij op zijn aangifte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
parketnummer 02-012129-23
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde afpersing kan komen. Er is geen sprake geweest van geweld en evenmin is hiermee gedreigd. De verklaringen van het slachtoffer over het dreigen met geweld door verdachten zijn inconsistent. Daarom verzoekt de verdediging verdachte van het primair ten laste gelegde feit vrij te spreken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
parketnummer 02-285545-23
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging zich op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De ontkennende verklaring van verdachte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 3] . Daartegenover staat de aangifte en de getuigenverklaringen van zijn vrienden [getuige 1] en [getuige 2] , die verdachte allebei iets anders tegen het slachtoffer hebben horen zeggen. Ook sluit de verdediging niet uit dat de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zijn gekleurd door de bedreiging onder feit 1, waar het slachtoffer en de getuigen bij waren en ook over hebben verklaard. Om die redenen verzoekt de verdediging primair om verdachte vrij te spreken. Subsidiair verzoekt zij om verdachte vrij te spreken van het onderdeel dat hij met zijn hand en vingers een pistool heeft nagebootst en deze heeft gericht op het gezicht van het slachtoffer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
parketnummer 02-012129-23
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachten middels een vooropgezet plan het slachtoffer tot afgifte van geldbedragen hebben gedwongen, anders zouden de screenschots van de seksueel getinte gesprekken tussen het slachtoffer en (de toen minderjarige) verdachte in zijn omgeving openbaar worden gemaakt en aan de politie worden overhandigd. Verdachten hebben op die manier (indirect) een geldbedrag van € 5.550,- van het slachtoffer afhandig gemaakt.
Primair afpersing
De rechtbank is, zoals ook door de officier van justitie gerekwireerd en door de verdediging betoogd, van oordeel dat de primair ten laste gelegde afpersing niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Op basis van het dossier en wat ter terechtzitting is besproken, kan niet worden vastgesteld dat verdachte en/of medeverdachte geweld hebben gebruikt of daarmee hebben gedreigd om zo hem geld afhandig te maken. Temeer nu verdachten dit ontkennen dat geweld is gebruikt of daarmee is gedreigd en het slachtoffer niet consistent heeft verklaard over of en op welk moment hij door verdachten met een mes is bedreigd.
Subsidiair afdreiging
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 november 2024;
- de aangifte van [slachtoffer 1] van 7 januari 2023, opgenomen pagina 11 e.v. van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2023006461 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 236.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde afdreiging. Verdachte heeft dit ter terechtzitting ook bekend. Op basis van het dossier is niet vast komen te staan dat verdachten tegen het slachtoffer hebben gezegd "
Jij gaat mij cola geven jij vieze kankerhond en we gaan even wachten", "
ik ga jou, je zaak en je familie kapot maken" en "
we weten waar je woont". Om die reden zal de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
parketnummer 02-285545-23
Feit 1
Aangezien verdachte een bekennende verklaring ten aanzien van feit 1 heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 november 2024;
- de aangifte van [slachtoffer 2] van 22 oktober 2023, opgenomen pagina 8 e.v. van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2023276854 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 58.
Feit 2
Op basis van de bewijsmiddelen uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte en aangever elkaar op 28 oktober 2023 buiten bij het uitgaansgebied in [woonadres] zijn tegengekomen, waarna er een woordenwisseling is ontstaan. Aangever heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd "
Ik ben niet bang voor jullie vier" en "
ik zet een blaffer op jouw hoofd en ik maak je af". Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij die avond redelijk agressief en dronken was en dat hij de groep van aangever heeft uitgescholden, maar ontkent dat hij de aangever heeft bedreigd. De rechtbank neemt de aangifte van [slachtoffer 3] als uitgangspunt, nu deze wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de aangifte en het steunbewijs. Het feit dat de aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] een week eerder aanwezig zijn geweest bij de bedreiging onder feit 1 en zij ook in die zaak hebben verklaard, is zonder (nadere onderbouwing) geen aanleiding om te stellen dat de aangifte en getuigenverklaringen onjuist en/of onbetrouwbaar en/of gekleurd zouden zijn. De rechtbank stelt vast dat de getuigen verdachte bedreigende woorden van gelijke aard en strekking tegen het slachtoffer hebben horen zeggen. Gelet op bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank komt niet tot een bewezenverklaring van het onderdeel "
met zijn hand en vingers een pistool nabootsen en deze op het gezicht van [slachtoffer 3] richten", zoals aangever heeft verklaard, nu daarvoor geen steunbewijs in het dossier aanwezig is en verdachte deze ten laste gelegde gedraging ook ontkent. Om die reden zal de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02-012129-23
Subsidiair:
op 5 januari 2023 te [woonadres] , gemeente Sluis tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met openbaring van een geheim, te weten app-gesprekken van seksuele aard tussen verdachte en [slachtoffer 1] , die [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van enig goed, te weten een hoeveelheid geld, dat geheel aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door een afspraak met die [slachtoffer 1] te maken om seksuele handelingen te plegen en vervolgens die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen
"Wij gaan dit oplossen. Wij gaan even pinnen 5000,00 euro nu. Haal geen gekke dingen in je hoofd anders gooien we alles online. Je gaat gewoon rustig meelopen." en/of "Je maakt grappen met mij hè. 200,00 euro te kort. Je gaat dat nu overmaken of ik kk alles online." en/of" ik ga naar alle restaurants op het Spuiplein en naar je vader en ik zet het op Facebook. Ik heb van alles screenshots" en/of "ik wil een vergoeding, ik wil 5000,00 euro" en/of "Dit kan niet wat je gedaan hebt, je gaat problemen krijgen. Ik ga je een tikkie sturen en die ga je gewoon betalen", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking;
parketnummer 02-285545-23
Feit 1
op 22 oktober 2023 te [woonadres] , gemeente Sluis
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je kapot! Ik wacht je
dochter en zoon op aan de basisschool!! Ik weet wie je vrouw is! Ik heb je vorige keer
al helemaal gescreend!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 2
op 28 oktober 2023 te [woonadres] , gemeente Sluis
M. [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ben niet bang voor
jullie vier. Ik zet een blaffer op jouw hoofd en ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar strafeis in strafverzwarende zin rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten, het strafblad van verdachte en dat verdachte tijdens zijn proeftijd en schorsingsperiode is gerecidiveerd. Verder heeft zij in strafmatigende zin rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en artikel 63 Sr.
De officier van justitie vordert aan verdachte, in het licht van de noodzaak van een forse stok achter de deur, op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 86 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) in zijn rapport en daarbij een werkstraf van 80 uren. Zij vordert de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de (jeugd)reclassering dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om rekening te houden met de persoon van verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn, de duur van de schorsingsperiode en het voorarrest, artikel 63 Sr en dat verdachte verantwoordelijkheid heeft genomen.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de verdediging van mening dat een geheel voorwaardelijke jeugddetentie eventueel in combinatie met een werkstraf passend is. De verdediging verzoekt de eis van de officier van justitie te matigen. Verder vindt zij een proeftijd van een jaar passend. De verdediging stelt dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten om de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de (jeugd)reclassering dadelijk uitvoerbaar te verklaren. In het geval van een onvoorwaardelijke jeugddetentie verzoekt de verdediging deze gelijk te stellen aan het voorarrest en met aftrek daarvan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan afdreiging. Nadat verdachte via Messenger met het slachtoffer heeft gechat, welke chats al gauw een seksueel getinte wending aannamen, heeft verdachte met het slachtoffer in zijn ijssalon afgesproken, zogenaamd om de besproken seksuele handelingen te verrichten. Verdachte is als eerst de ijssalon binnen gegaan, waarna medeverdachte enkele minuten later is gevolgd. Vervolgens hebben verdachten middels een vooropgezet plan het slachtoffer tot afgifte van geldbedragen gedwongen. Het slachtoffer moest betalen, anders zouden de screenschots van de seksueel getinte gesprekken tussen het slachtoffer en (de toen minderjarige) verdachte in zijn omgeving openbaar worden gemaakt en aan de politie worden overhandigd. Daarbij hebben verdachten druk op het slachtoffer uitgeoefend en intimiderende woorden geuit. Het gedrag van verdachte heeft het slachtoffer schade berokkend. Los van de materiële schade voelde het slachtoffer zich beschaamd en verkeerde hij in angst en onzekerheid, omdat verdachte beschikte over voor hem compromitterende chats. Verdachte heeft zich daar blijkbaar niet om bekommerd, maar alleen gedacht aan het geld dat hij kon buitmaken. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verbale bedreigingen bij andere slachtoffers. Uit de aangiften blijkt dat deze slachtoffers erg bang zijn geweest en vreesden voor hun veiligheid. Verdachte heeft bij zijn handelen geen rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers. Dit neemt de rechtbank hem kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 oktober 2024. Gelet op het vonnis van de politierechter van 25 september 2024 houdt de rechtbank rekening met artikel 63 Sr.
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 juli 2024 dat (in de zaak met parketnummer 02-012129-23) over verdachte is opgemaakt en de toelichting die en het advies dat door de vertegenwoordiger van de Raad tijdens de zitting is gegeven. Daaruit volgt dat verdachte tijdens de schorsingsperiode driemaal is gerecidiveerd. De Raad ziet risicofactoren in onder andere de houding, agressie en (beperkte) vaardigheden van verdachte en er zijn aanwijzingen voor achterliggende problematiek. Om die reden vindt de Raad het belangrijk dat verdachte psychodiagnostisch wordt onderzocht en een forensische (ambulante en verplichte) behandeling ondergaat met als doel herhaling te voorkomen en in te zetten op gedragsverandering. Zonder psychodiagnostisch onderzoek en behandeling wordt de kans op herhaling als hoog ingeschat. Daarnaast vindt de Raad het belangrijk dat verdachte een adequate dagbesteding en vrijetijdsbesteding heeft en behoudt.
De Raad adviseert een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie (gelijk aan het voorarrest) en een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met de voorwaarden zoals genoemd in het Raadsrapport. Verder adviseert de Raad een proeftijd van een jaar en om de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de (jeugd)reclassering dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De vertegenwoordigster van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat verdachte minimaal contact met de jeugdreclasseerder heeft gehad. Dit is verklaarbaar nu verdachte veel werkt en omdat Reclassering Nederland in april 2024 de begeleiding heeft overgenomen, nadat verdachte is gerecidiveerd. Er is geprobeerd om forensische behandeling bij Emergis en/of De Waag op te starten, maar dit traject is gestagneerd op het moment dat de begeleiding vanuit Reclassering Nederland stopte. De vertegenwoordigster van de jeugdreclassering is het met de Raad eens dat het belangrijk is dat verdachte een psychodiagnostisch onderzoek ondergaat en meewerkt aan een forensische behandeling, zodat hij zichzelf beter leert begrijpen. Zij vindt hierbij de begeleiding van verdachte door Reclassering Nederland meer passend dan begeleiding door de jeugdreclassering, net als een proeftijd van een jaar.
De redelijke termijn
Het uitgangspunt in het jeugdstrafrecht is dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 17 januari 2023, de dag dat verdachte voor het eerst als verdachte is gehoord en bekend is geworden met de verdenkingen tegen hem. De termijn tussen het eerste verhoor op 17 januari 2023 en de uitspraak is ruim 22 maanden. Daarmee is de redelijke termijn voor jeugdigen overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn in strafmatigende zin meewegen bij de op te leggen straf.
Oplegging van de straf
Gelet op de aard en ernst van de feiten dient naar het oordeel van de rechtbank aan verdachte een straf te worden opgelegd. Bij de strafoplegging neemt de rechtbank de hiervoor genoemde adviezen en omstandigheden in aanmerking, alsook de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat 40 dagen jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest, waarvan 32 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar, alsmede een werkstraf van 50 uren passend en geboden is. De rechtbank zal hierbij als bijzondere voorwaarden opleggen dat verdachte meewerkt aan een psychodiagnostisch onderzoek en aan forensische (ambulante) behandeling van Emergis of een soortgelijke instelling en dat verdachte een adequate dagbesteding en vrijetijdsbesteding heeft. Hierbij zal de rechtbank aan Reclassering Nederland de opdracht gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet is voldaan aan de in artikel 77za Sr gestelde voorwaarden om de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De bewezenverklaarde feiten zijn niet gericht tegen of veroorzaken geen gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Om die reden zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij

parketnummer 02-012129-23
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is een schadevergoeding van € 8.927,27,- gevorderd, bestaande uit € 5.927,27,- aan materiële schade, € 2.000,- immateriële schade en € 1.000,- aan proceskosten.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 5.550,- aan materiële schade kan worden toegewezen, nu vaststaat dat dat bedrag door het slachtoffer aan verdachten is betaald. Zij is van mening dat daarbij tevens de hoofdelijkheid moet worden bepaald en de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente moeten worden opgelegd. Ten aanzien van de proceskosten merkt de officier van justitie op dat het liquidatietarief van toepassing is. Verder vindt zij de immateriële schade en het overige deel van de materiële schade onvoldoende onderbouwd en daarom niet voor toewijzing vatbaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair om de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd en het causaal verband ontbreekt. Kijkend naar soortgelijke gevallen verzoekt zij subsidiair om maximaal € 500,- aan immateriële schadevergoeding toe te kennen. Wat betreft de materiële schade verzoekt de verdediging om de benadeelde partij ten aanzien van het eigen risico niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de geldbedragen die verdachten van het slachtoffer hebben ontvangen, refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Tot slot verzoekt zij de proceskosten te matigen tot het liquidatietarief.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover het slachtoffer en dat hij verplicht is zijn schade te vergoeden.
Materiële schade
- Betaalde bedragen aan verdachten
De benadeelde partij vordert € 5.550,- voor de betaalde bedragen aan verdachten.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze schade voor een bedrag van
€ 5.550,-toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten in voldoende rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde feit en met stukken is onderbouwd. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer in totaal € 5.550,- aan verdachten heeft betaald. Door de verdediging is op dit punt ook geen verweer gevoerd.
- Eigen risico
De benadeelde partij vordert € 377,27,- aan eigen risico.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vaststaan, nu deze schade gemotiveerd is betwist en onvoldoende is onderbouwd. Zij is van oordeel dat verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de materiële schade niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.000,- gevorderd aan immateriële schade.
Alhoewel voorstelbaar is dat het bewezenverklaarde handelen van verdachte impact heeft gehad op de benadeelde partij, heeft deze naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende met concrete gegevens onderbouwd dat hij zodanig ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachten dat dit het gevorderde bedrag rechtvaardigt. Dit maakt dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden op dit moment niet voldoende vaststaan. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging is verdere behandeling van de vordering aangewezen. Die verdere behandeling levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.000,- gevorderd aan proceskosten voor rechtsbijstand van zijn raadsman onder verwijzing naar de nota van 21 november 2024.
De rechtbank overweegt dat een redelijke uitleg van artikel 532 Sr met zich brengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Niet is onderbouwd waarom van dat uitgangspunt zou moeten worden afgeweken en de rechtbank ziet hiertoe ook geen aanleiding. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken. Daarbij wordt de hoogte van het te vergoeden bedrag gebaseerd op het (totale) bedrag dat ter zake van materiële en immateriële zaken is gevorderd, ongeacht of dat bedrag voor toewijzing vatbaar is. Het salaris wordt berekend aan de hand van een puntenstelsel, waarbij voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en voor het bijwonen van de zitting samen twee punten worden gehanteerd. Voor bedragen tussen € 5.000,- en € 10.000,- wordt per punt een salaris toegekend van € 339,-. De rechtbank zal derhalve een bedrag van
€ 678,-toekennen ter zake van de proceskosten en deze post voor het overige afwijzen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 5 januari 2023.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag (met uitzondering van de proceskosten). Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen: 0). De rechtbank houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal tevens verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
parketnummer 02-285545-23, feit 2
Door de benadeelde partij [slachtoffer 2] is een schadevergoeding van € 450,- aan immateriële schade gevorderd.
7.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering kan worden toegewezen. Zij vindt dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente moet worden opgelegd.
7.5
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de door [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schadevergoeding van € 450,-.
7.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover het slachtoffer en dat hij verplicht is zijn schade te vergoeden.
De door [slachtoffer 2] geleden immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van
€ 250,- ,gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer zich zorgen maakt om zijn veiligheid en de veiligheid van zijn gezin, dat hij in de nacht van het incident amper tot niet heeft geslapen en tot een maand na het incident oplettend is geweest. De rechtbank acht het aannemelijk dat het incident ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer heeft gehad en acht een bedrag van € 250,- aan schadevergoeding redelijk en billijk. In het overige deel van zijn vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen: 0). De rechtbank houdt daarbij rekening met de landelijke afspraken die hieromtrent zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 22 oktober 2023.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal tevens verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
parketnummer 02-012129-23
De officier van justitie stelt dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 215,-, verbeurd moet worden verklaard. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal het inbeslaggenomen voorwerp, te weten het geldbedrag van € 215,- met goednummer G2548990 verbeurd verklaren. Nu bewezen is verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afdreiging en verdachte heeft verklaard dat het geldbedrag aan het slachtoffer toebehoort en hij het geldbedrag heeft verkregen door de afdreiging.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
parketnummer 02-012129-23
De officier van justitie is van mening dat de inbeslaggenomen munitie kan worden onttrokken aan het verkeer. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal het inbeslaggenomen voorwerp, te weten de munitie met goednummer G2549055 aan het verkeer onttrekken. Gebleken is dat deze bij het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten zijn aangetroffen. Ook is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285 en 318 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte van het onder 02-012129-23 subsidiair ten laste gelegde feit;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 02-012129-23 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02-012129-23
Subsidiair: medeplegen van afdreiging;
parketnummer 02-285545-23
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van
een werkstraf van 50 (vijftig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
25 (vijfentwintig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 40 (veertig) dagen, waarvan 32 (tweeëndertig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 (een) jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* meewerkt aan een psychodiagnostisch onderzoek;
* meewerkt aan forensische (ambulante) behandeling van Emergis en/of een soortgelijke instelling, zolang de toezichthouder en/of reclasseringswerker dat nodig acht;
* een dagbesteding heeft en deze behoudt;
* een (deels) adequate vrijetijdsbesteding heeft in de vorm van een sport en deze behoudt;
- bepaalt dat
van rechtswege gelden de bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt Reclassering Nederland op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Beslag
parketnummer 02-012129-23
-
verklaart onttrokken aan het verkeerhet inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 8 STK Munitie (omschrijving: G2549055, knalpatroon);
-
verklaart verbeurdhet inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* een geldbedrag van € 215,- (omschrijving: G2548990);
Benadeelde partijen
parketnummer 02-012129-23
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 5.550,-aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de schade niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] , € 5.550,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
0 dagen gijzelingkan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Proceskosten
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten
€ 678,-;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
parketnummer 02-285545-23, feit 2
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van
€ 250,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] , € 250,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
0 dagen gijzelingkan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
parketnummer 02-012129-23
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Haesen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. De Beer en mr. Janssen, (kinder-)rechters, in tegenwoordigheid van mr. Vork, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 december 2024.
Mr. Janssen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.