ECLI:NL:RBZWB:2024:8397

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
02-012149-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Janssen
  • De Beer
  • Haesen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van afdreiging en ontvankelijkheid Openbaar Ministerie in geval van klachtdelict

Op 9 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van afdreiging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof een incident op 5 januari 2023, waarbij de verdachte, al dan niet samen met een ander, het slachtoffer onder dreiging met geweld en openbaarmaking van een geheim heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat de primair ten laste gelegde afpersing niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, de subsidiair ten laste gelegde afdreiging werd wel bewezen geacht, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen.

De rechtbank overwoog dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, ondanks dat de subsidiair ten laste gelegde afdreiging een absoluut klachtdelict is en er geen formele klacht was ingediend. De rechtbank concludeerde dat de wens van de aangever om vervolging in te stellen voldoende was om de ontvankelijkheid te rechtvaardigen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 dagen, waarvan 36 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 5.000,- aan de benadeelde partij, met wettelijke rente vanaf de datum van het feit. De rechtbank hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-012149-23
vonnis van de meervoudige kamer van 9 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 5 januari 2023 – al dan niet samen met een ander – [slachtoffer] (onder dreiging) met geweld dan wel met openbaarmaking van een geheim heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag door te dreigen om de seksueel getinte gesprekken tussen medeverdachte en [slachtoffer] openbaar te maken. Dit is primair ten laste gelegd als afpersing en subsidiair als afdreiging.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
De officier van justitie en de verdediging hebben opgemerkt dat de subsidiair ten laste gelegde afdreiging een absoluut klachtdelict is en dat een formele en tijdige klacht ontbreekt. De verdediging benoemt bekend te zijn met het arrest van de Hoge Raad van 4 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2242) en betwist om die reden de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie niet. De rechtbank overweegt dat uit de aangifte en de nadien ingediende vordering tot schadevergoeding blijkt van de onmiskenbare wens van aangever dat vervolging zou worden ingesteld tegen verdachte. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de primair ten laste gelegde afpersing niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er is onvoldoende overtuigend bewijs dat verdachten met een mes hebben gedreigd. Daarom dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
De officier van justitie stelt dat de subsidiair ten laste gelegde afdreiging wel wettig en overtuigend kan worden bewezen en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte, de screenschots van de gesprekken tussen medeverdachte en het slachtoffer en de overige stukken in het dossier. Zij is van mening dat verdachte opzet op het afdreigen van het slachtoffer heeft gehad om daar financieel beter van te worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde afpersing kan komen. Er is geen sprake geweest van geweld en evenmin is hiermee gedreigd. Daarbij komt dat de verklaringen van aangever over het dreigen met geweld door verdachten inconsistent zijn. Daarom verzoekt de verdediging verdachte van het primair ten laste gelegde feit vrij te spreken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Opgemerkt wordt dat verdachte nadat het slachtoffer is bedreigd met de openbaarmaking van de gesprekken niet meer is betrokken bij (het vervolg van) het delict, anders dan dat hij later € 2.500,- van medeverdachte heeft aangenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachten middels een vooropgezet plan het slachtoffer tot afgifte van geldbedragen hebben gedwongen, anders zouden de screenschots van de seksueel getinte gesprekken tussen het slachtoffer en (de toen minderjarige) medeverdachte in zijn omgeving openbaar worden gemaakt en aan de politie worden overhandigd. Verdachten hebben op die manier (indirect) een geldbedrag van € 5.550,- van het slachtoffer afhandig gemaakt.
Primair afpersing
De rechtbank is, zoals ook door de officier van justitie gerekwireerd en door de verdediging betoogd, van oordeel dat de primair ten laste gelegde afpersing niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Op basis van het dossier en wat ter terechtzitting is besproken, kan niet worden vastgesteld dat verdachte en/of medeverdachte geweld hebben gebruikt of daarmee hebben gedreigd om zo hem geld afhandig te maken. Temeer nu verdachten dit ontkennen dat geweld is gebruikt of daarmee is gedreigd en het slachtoffer niet consistent heeft verklaard over of en op welk moment hij door verdachten met een mes is bedreigd.
Subsidiair afdreiging
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 november 2024;
- de aangifte van [slachtoffer] van 7 januari 2023, opgenomen pagina 11 e.v. van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2023006461 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 236.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde afdreiging. Op basis van het dossier is niet vast komen te staan dat verdachten tegen het slachtoffer hebben gezegd "
Jij gaat mij cola geven jij vieze kankerhond en we gaan even wachten", "
ik ga jou, je zaak en je familie kapot maken" en "
we weten waar je woont". Daarom zal de rechtbank verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair:
op 5 januari 2023 te [plaats] , gemeente Sluis tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met openbaring van een geheim, te weten app-gesprekken van seksuele aard tussen zijn mededader en [slachtoffer] , die [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van enig goed, te weten een hoeveelheid geld, dat geheel aan die [slachtoffer] toebehoorde, door een afspraak met die [slachtoffer] te maken om seksuele handelingen te plegen en vervolgens die [slachtoffer] de woorden toe te voegen
"Wij gaan dit oplossen. Wij gaan even pinnen 5000,00 euro nu. Haal geen gekke dingen in je hoofd anders gooien we alles online. Je gaat gewoon rustig meelopen." en/of "Je maakt grappen met mij hè. 200,00 euro te kort. Je gaat dat nu overmaken of ik kk alles online." en/of " ik ga naar alle restaurants op [locatie] en naar je vader en ik zet het op Facebook. Ik heb van alles screenshots" en/of "ik wil een vergoeding. ik wil 5000,00 euro" en/of "Dit kan niet wat je gedaan hebt, je gaat problemen krijgen. Ik ga je een tikkie sturen en die ga je gewoon betalen", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar strafeis in strafverzwarende zin rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Verder heeft zij in strafmatigende zin rekening gehouden met de persoon van verdachte.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 86 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar en daarnaast een taakstraf van 180 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om rekening te houden met het tijdsverloop van het soortgelijke feit waarvoor verdachte eerder is veroordeeld, de persoon van verdachte en zijn werkzaamheden in het buitenland. Gelet op voornoemde omstandigheden verzoekt de verdediging de eis van de officier van justitie te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan afdreiging. Nadat medeverdachte via Messenger met het slachtoffer heeft gechat, welke chats al gauw een seksueel getinte wending aannamen, heeft medeverdachte met het slachtoffer in zijn ijssalon afgesproken zogenaamd om de besproken seksuele handelingen te verrichten. Medeverdachte is als eerst de ijssalon binnen gegaan, waarna verdachte enkele minuten later is gevolgd. Vervolgens hebben verdachten het slachtoffer tot afgifte van een geldbedrag gedwongen, anders zouden de screenschots van de seksueel getinte gesprekken tussen het slachtoffer en (de toen minderjarige) medeverdachte in zijn omgeving openbaar worden gemaakt en aan de politie worden overhandigd. Daarbij hebben verdachten druk op het slachtoffer uitgeoefend en dreigende woorden geuit. Gebleken is dat de minderjarige medeverdachte de initiatiefnemer was en dat hij degene is geweest die een sturende rol heeft gehad door met het slachtoffer te gaan chatten, af te spreken en met hem naar de pinautomaat te gaan. Dat neemt niet weg dat het gedrag van verdachte ook het slachtoffer schade heeft berokkend. Los van de materiële schade voelde het slachtoffer zich beschaamd en verkeerde hij in angst en onzekerheid, omdat verdachte beschikte over voor hem compromitterende chats. Verdachte heeft zich daar blijkbaar niet om bekommerd, maar alleen gedacht aan het geld dat hij kon buitmaken. Dit neemt de rechtbank hem kwalijk.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 oktober 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van de reclassering van 5 november 2024. Hieruit volgt dat de reclassering problemen constateert op de leefgebieden financiën, sociaal netwerk, psychosociaal functioneren en de houding van verdachte. Verdachte oogt impulsief en heeft een laconieke houding. Eerder is hij door het NIFP gediagnosticeerd met autisme, ADHD en een disharmonisch intelligentieprofiel. Verder wordt het risico op recidive als laag inschat. Mede gelet op de werkzaamheden van verdachte in het buitenland adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht op te leggen. Uit het reclasseringsrapport volgt dat er geen contra-indicaties zijn voor het opleggen van een gevangenisstraf en/of een taakstraf.
Op basis van het rapport van de reclassering en de context waarbinnen het feit is gepleegd, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte ten tijde van de afdreiging van het slachtoffer weliswaar meerderjarig was, maar dat hij qua ontwikkelingsniveau niet zoveel verschilde van zijn minderjarige medeverdachte hetgeen de rechtbank in strafmatigende zin meeweegt.
Oplegging van de straf
Gelet op de aard en ernst van het feit dient naar het oordeel van de rechtbank aan verdachte een straf te worden opgelegd. Bij de strafoplegging neemt de rechtbank de hiervoor genoemde adviezen en omstandigheden in aanmerking, alsook de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS. Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 40 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 36 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar, alsmede een taakstraf van 80 uren opleggen.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is een schadevergoeding van € 8.927,27,- gevorderd, bestaande uit € 5.927,27,- aan materiële schade, € 2.000,- immateriële schade en € 1.000,- aan proceskosten.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 5.000,- aan materiële schade voor toewijzing vatbaar is. Zij is van mening dat daarbij tevens de hoofdelijkheid moet worden bepaald en de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente moeten worden opgelegd. Ten aanzien van de proceskosten merkt zij op dat het liquidatietarief van toepassing is. Verder vindt zij het overige deel van de materiële schade onvoldoende is onderbouwd, net als de immateriële schade die onvoldoende is onderbouwd en welke gelet op de aard en context ook niet passend is om toe te wijzen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in het standpunt van de officier van justitie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover het slachtoffer en dat hij verplicht is zijn schade te vergoeden.
Materiële schade
- Betaalde bedragen aan verdachten
De benadeelde partij vordert € 5.550,- voor de betaalde bedragen aan verdachten.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze schade voor een bedrag van
€ 5.000,-toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten in voldoende rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde feit en met stukken is onderbouwd. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer in totaal € 5.550,- heeft betaald. Nu niet is gebleken dat verdachte betrokken was bij het afdreigen van het tikkie, het cashgeld en het overgemaakte geld met een bedrag van totaal € 550,-, zal de vordering ten aanzien van verdachte worden toegewezen tot € 5.000,-. Door de verdediging is op dit punt ook geen verweer gevoerd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van deze materiële schadepost niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaren.
- Eigen risico
De benadeelde partij vordert € 377,27,- aan eigen risico.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vaststaan, nu deze schade is betwist en onvoldoende is onderbouwd. Zij is van oordeel dat verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de materiële schade niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 2.000,- gevorderd aan immateriële schade.
Alhoewel voorstelbaar is dat het bewezenverklaarde handelen van verdachte impact heeft gehad op de benadeelde partij heeft deze naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende met concrete gegevens onderbouwd dat hij zodanig ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachten dat dit het gevorderde bedrag rechtvaardigt. Dit maakt dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden op dit moment niet voldoende vaststaan en dat een verdere behandeling van de vordering is aangewezen. Die verdere behandeling levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.000,- gevorderd aan proceskosten voor rechtsbijstand van zijn raadsman onder verwijzing naar de nota van 21 november 2024.
De rechtbank overweegt dat een redelijke uitleg van artikel 532 Sv met zich brengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Niet is onderbouwd waarom van dat uitgangspunt zou moeten worden afgeweken en de rechtbank hiertoe ook geen aanleiding. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken. Daarbij wordt de hoogte van het te vergoeden bedrag gebaseerd op het (totale) bedrag dat ter zake van materiële en immateriële zaken is gevorderd, ongeacht of dat bedrag voor toewijzing vatbaar is. Het salaris wordt berekend aan de hand van een puntenstelsel, waarbij voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier één punt wordt gehanteerd. Voor bedragen tussen € 5.000,- en € 10.000,- wordt per punt een salaris toegekend van € 339,-. De rechtbank zal derhalve een bedrag van
€ 339,-toekennen ter zake van de proceskosten en deze post voor het overige afwijzen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 5 januari 2023.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag (met uitzondering van de proceskosten). Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal tevens verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 318 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Medeplegen van afdreiging

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 40 (veertig) dagen, waarvan 36 (zesendertig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 (een) jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 (tachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 (veertig) dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 5.000,-aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor het gedeelte van de materiële schade ten aanzien van het eigen risico en de immateriële schade bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 5.000,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
60 dagen gijzelingkan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Proceskosten
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten
€ 339,-;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Janssen, voorzitter, tevens rechter, mr. De Beer en mr. Haesen, (kinder-)rechters, in tegenwoordigheid van mr. Vork, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 december 2024.
Mr. Janssen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.