Op 9 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte] B.V., waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging. De zaak betreft een strafrechtelijk onderzoek, genaamd BRZ 408, dat zich richtte op de organisatie achter vier coffeeshops. De rechtbank heeft vastgesteld dat het strafvorderlijk belang bij voortzetting van de vervolging ontbreekt, omdat er afspraken zijn gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging over een buitengerechtelijke afdoening. Deze afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst d.d. 29 november 2022, waarin onder andere een geldboete van € 174.587 is opgelegd en andere verplichtingen zijn vastgelegd.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het lange tijdsverloop en de complexiteit van de zaak. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte volledig heeft voldaan aan de verplichtingen uit de overeenkomst en dat de gemaakte afspraken zijn uitgevoerd. De rechtbank heeft benadrukt dat het maken van procesafspraken de aangewezen weg is, maar dat dit in deze specifieke zaak niet is gebeurd. De rechtbank heeft de belangen van de verdachte, het Openbaar Ministerie en de samenleving afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de vervolging niet kan worden voortgezet.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Bij de uitspraak zijn bijlagen gevoegd, waaronder de gewijzigde tenlastelegging en het schriftelijke requisitoir van de officier van justitie.