Op 9 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een strafrechtelijk onderzoek genaamd BRZ 408, gericht op de organisatie achter vier coffeeshops. De rechtbank heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. Dit besluit is genomen omdat het strafvorderlijk belang bij voortzetting van de vervolging ontbreekt, gezien de gemaakte afspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging. Deze afspraken zijn vastgelegd in een overeenkomst voor buitengerechtelijke afdoening en ontneming, waarbij de verdachte heeft ingestemd met een taakstraf en een geldboete. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aan alle verplichtingen uit deze overeenkomst heeft voldaan.
De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, met een strafrechtelijk onderzoek dat in 2011 is gestart en dat zich heeft uitgestrekt over meerdere jaren. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de gemaakte afspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, hoewel niet wettelijk verankerd, in dit specifieke geval niet in strijd zijn met de belangen van de verdachte. De rechtbank heeft ook het belang van de samenleving in overweging genomen, waarbij zij de noodzaak van transparantie en voorspelbaarheid in de rechtspraak heeft benadrukt.
De rechtbank concludeert dat, gezien de uitzonderlijke omstandigheden van de zaak, het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft echter ook aangegeven dat dergelijke buitengerechtelijke afdoeningen niet zonder wettelijke basis herhaald moeten worden. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.