Op 9 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte] B.V., waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging. De zaak betreft een strafrechtelijk onderzoek, genaamd BRZ 408, dat zich richtte op de organisatie achter vier coffeeshops. Het onderzoek, dat begon in 2011, leidde tot verdenkingen van deelname aan een criminele organisatie, witwassen, en andere strafbare feiten. In juni 2023 bereikten het Openbaar Ministerie en de verdediging overeenstemming over een buitengerechtelijke afdoening, waarbij verdachte instemde met een geldboete en andere verplichtingen. Tijdens de zitting op 25 november 2024 werd duidelijk dat verdachte aan alle verplichtingen had voldaan. De rechtbank oordeelde dat het strafvorderlijk belang bij voortzetting van de vervolging ontbreekt, gezien de gemaakte afspraken en de reeds opgelegde sancties. De rechtbank benadrukte dat de manier van afdoen zonder wettelijke basis niet herhaald moet worden, maar in deze specifieke zaak was het gerechtvaardigd. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.