ECLI:NL:RBZWB:2024:8386

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
424033 JE RK 24-1203
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
  • mr. Pellikaan
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor wijziging verblijfplaats van minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 6 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de wijziging van de verblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2017. De kinderrechter heeft de GI Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering toestemming verleend om het verblijf van de minderjarige te wijzigen naar een ander pleeggezin. Dit besluit volgde op een verzoek van de GI, die zich zorgen maakte over de veiligheid en stabiliteit van de huidige pleeggezin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de pleegouders, ondanks hun inspanningen, niet in staat zijn gebleken om een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden, mede door een gebrek aan openheid over eerdere incidenten en problemen, waaronder alcoholgebruik en huiselijk geweld. De bijzondere curator had eerder geadviseerd om de minderjarige in het huidige pleeggezin te laten, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de zorgen over de pleegouders zwaarder wegen dan de mogelijke nadelen van een overplaatsing voor de minderjarige. De rechtbank heeft benadrukt dat de veiligheid van de minderjarige voorop staat en dat er geen vertrouwen meer is in de pleegouders. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de wijziging van verblijfplaats onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De bijzondere curator is ontslagen van haar functie in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/424033 / JE RK 24-1203
Datum uitspraak: 6 december 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over toestemming wijziging verblijfplaats
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING, gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de pleegmoeder],
hierna te noemen de pleegmoeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. T. van Riel te Breda,
[de pleegvader],
hierna te noemen de pleegvader,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. T. van Riel te Breda,
mr. [de bijzondere curator], advocaat kantoorhoudende te [plaats] , in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [de minderjarige] , hierna te noemen: de bijzondere curator.
Als informant wordt aangemerkt:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van 6 september 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • het e-mailbericht van de bijzondere curator van 17 oktober 2024;
  • het verslag, met bijlage, van de bijzondere curator van 30 september 2024, ingekomen ter griffie op 29 oktober 2024;
  • de berichten (met bijlagen) van de GI van 31 oktober 2024, 7 november 2024 en 11 november 2024;
  • de berichten van mr. Van Riel van 31 oktober 2024, 8 november 2024 en
1.2.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek, met gesloten deuren, voortgezet op 14 november 2024.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de bijzondere curator;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de Raad.
1.3.
De moeder is, hoewel correct opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1
[de minderjarige] is op 23 november 2021 in het kader van een ondertoezichtstelling (met spoed) uit huis geplaatst in een (crisis)pleeggezin. Vervolgens is [de minderjarige] overgeplaatst naar het huidige perspectief biedende pleeggezin. Sinds 13 januari 2022 verblijft [de minderjarige] bij de pleegouders.
2.2
Bij beschikking van 6 november 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en is de GI benoemd tot voogdes.
2.3
Bij voormelde beschikking van 6 september 2024 heeft de kinderrechter mr. [de bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige] . Het verzoek is aangehouden in afwachting van een schriftelijk verslag van de bijzondere curator. Daarbij is bepaald dat de nadere mondelinge behandeling zal worden voortgezet bij de meervoudige kamer van deze rechtbank.

3.Het verzoek

3.1.
Aan de orde is het (aangehouden) verzoek van de GI om op grond van artikel 1:336a van het Burgerlijk Wetboek (BW) toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [de minderjarige] naar een ander pleeggezin, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Verslag van de bijzondere curator

4.1
De bijzondere curator heeft in haar verslag van 30 september 2024, samengevat, het volgende gerapporteerd.
Gezien wordt dat het gedrag van [de minderjarige] na 4 mei 2024 is veranderd. Ook op school wordt een negatieve gedragsverandering waargenomen. [de minderjarige] kan zich niet concentreren en is onrustig. [de minderjarige] mist zijn pleegvader, begrijpt niet dat hij niet thuis kan wonen en kan niet bevatten wat er gaande is. Voor een kwetsbaar jongetje als [de minderjarige] is enkel begeleid contact met pleegvader en het elders wonen met de pleegmoeder zeer impactvol. De begeleider van [de minderjarige] van [jeugdzorginstelling 1] , de heer [naam] , ziet ook een gedragsverandering. [de minderjarige] is teruggevallen in gedrag dat hij bij aanvang van zijn therapie ook liet zien. De behandeling boekt op dit moment geen vooruitgang.
[de minderjarige] is door negatieve ervaringen uit het verleden erg kwetsbaar. De kans bestaat dat hij onherstelbare emotionele schade oploopt als hij in zijn komende kinderjaren niet de juiste hulp, begeleiding, liefde en aandacht krijgt. Een goede hechting en een fijne thuissituatie zijn essentieel voor hem. Tot 4 mei 2024 waren de pleegouders in staat [de minderjarige] een veilige en stabiele opvoedomgeving aan te bieden. Er was ook een nauw contact met de GI.
De bijzondere curator kan de gebeurtenissen van 4 mei 2024 niet beoordelen. De verhalen lopen erg uiteen. Er is niet met 100% zekerheid vast te stellen dat er sprake is geweest van fysiek geweld in het bijzijn van [de minderjarige] . Evenmin is vast te stellen dat er sprake zou zijn van structureel huiselijk geweld. Te allen tijde dient de grens van agressie en geweld jegens elkaar te worden bewaakt, maar of de pleegvader deze grens heeft overschreden, kan de bijzondere curator niet beoordelen. Wel staat vast dat de veiligheid op 4 mei jl. er niet was. Het is daarbij de vraag wat het meest impactvol is geweest voor [de minderjarige] : de ruzie tussen de pleegouders of de aanwezigheid en het optreden van de politie op 4 mei 2024. De bijzondere curator kan dit niet beoordelen.
De bijzondere curator constateert dat de pleegouders de situatie sindsdien serieus nemen en dat zij willen laten zien dat zij goede pleegouders zijn. Zij gaan niet met de GI in discussie over het feit dat zij worden gedwongen gescheiden van elkaar te leven en dat zij daardoor ook extra kosten maken. De begeleide omgang met de pleegvader loopt goed. Vanuit de school zijn er geen zorgen over de inzet en betrokkenheid van de pleegmoeder. Wel zijn er vanuit [jeugdzorginstelling 1] enkele zorgen over de leerbaarheid van de pleegmoeder. Uit de gesprekken met de betrokkenen kan de bijzondere curator niet opmaken dat de pleegouders niet in staat zijn om [de minderjarige] een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden.
In de huidige situatie waarin de pleegouders uit elkaar wonen, de pleegmoeder de nodige stress ervaart en [de minderjarige] moeilijk hanteerbaar is door de onduidelijke situatie, staat voor de bijzondere curator vast dat bij de pleegouders geen omgeving wordt gecreëerd waarin [de minderjarige] toe kan komen aan zijn ontwikkelbehoeften. Deze situatie duurt inmiddels al vijf maanden. Gelet op de gevulde rugzak van [de minderjarige] en zijn leeftijd is dat voor hem veel te lang. De bijzondere curator kan niet met zekerheid zeggen of de pleegouders in een rustige situatie (zoals vóór 4 mei jl.) wel in staat zijn de juiste ontwikkelingsomgeving voor [de minderjarige] te bieden. Bij [jeugdzorginstelling 1] wordt gezien dat de stappen voorwaarts voor 4 mei 2024 ook beperkt waren.
Volgens de bijzondere curator zullen de gevolgen voor [de minderjarige] zeer nadelig zijn als hij niet in het huidige pleeggezin mag blijven. Het is niet duidelijk waar hij bij een wijziging van pleeggezin zal worden geplaatst. Hierdoor is het onmogelijk om een belangenafweging voor [de minderjarige] te maken. Ook al zou er een geschikt pleeggezin beschikbaar zijn, dan nog zal de overstap enorm voor hem zijn. [de minderjarige] is gehecht aan de pleegouders. Een wijziging van pleeggezin zal deze hechtingsrelatie tenietdoen en niet zeker is of [de minderjarige] binnen afzienbare tijd nieuwe pleegouders zodanig zal vertrouwen en emotioneel kan binnenlaten om een nieuw hechtingsproces op gang te brengen. Daarbij komt dat de huidige pleegouders contact onderhouden met de halfbroer en de halfzus van [de minderjarige] . Niet duidelijk is of dat bij een nieuw pleeggezin ook zal worden gestimuleerd. Daarnaast heeft [de minderjarige] ook een band met de ouders van de pleegmoeder, bij wie hij de afgelopen maanden heeft gewoond. Bij een wijziging van pleeggezin zal [de minderjarige] van school moeten veranderen. De vraag is of hij dan in het reguliere basisonderwijs kan blijven. Ook de heer [naam] , de begeleider van [jeugdzorginstelling 1] , denkt dat een wijziging van het pleeggezin nadelig zal zijn voor [de minderjarige] . Indien hij ook nog eens in een tijdelijk gezinshuis zal worden geplaatst, zal dit hem ernstig schaden. Alleen als de zekerheid bestaat dat het perfecte pleeggezin voor [de minderjarige] beschikbaar is, met pleegouders die de beoogde topsport al beheersen, kan een overplaatsing voor [de minderjarige] uiteindelijk beter zijn.
Gelet op het voorgaande acht de bijzondere curator een wijziging van het pleeggezin niet in het belang van [de minderjarige] . De plaatsing was tot 4 mei 2024 goed genoeg voor [de minderjarige] . De bijzondere curator meent dat de gebeurtenissen rondom 4 mei 2024 er niet toe leiden dat de plaatsing bij de pleegouders niet meer goed genoeg is. Wel is er ruimte voor verbetering. Praktijk [jeugdzorginstelling 1] lijkt met de huidige hulpverlening aan de pleegmoeder de grenzen te hebben bereikt. Mogelijk sluiten andere en meer intensieve vormen van hulpverlening beter bij haar aan, zoals IAG (intensieve ambulante gezinsbehandeling). Deze hulpverleningsvorm is gericht op het verminderen van gedragsproblemen bij kinderen, het vergroten van opvoedvaardigheden bij ouders en op het meer betrekken van het sociaal netwerk bij het gezin. Dit wordt onder andere aangeboden door [jeugdorganisatie 1] of [jeugdorganisatie 2] .

5.De nadere schriftelijke standpunten

5.1
Uit de reactie van de GI van 7 november 2024 op het rapport van de bijzondere curator blijkt dat de GI zich niet kan vinden in de visie van de bijzondere curator. De GI meent ten eerste dat een (ortho)pedagogische achtergrond is vereist voor het afdoende kunnen beantwoorden van het merendeel van de vragen die de kinderrechter heeft gesteld. De GI benadrukt nogmaals dat de drie meldingen van de politie een duidelijk beeld geven van de situatie zoals deze op 4 mei 2024 was. De GI is verder van mening dat in de beantwoording van de vragen in het onderzoek door de bijzondere curator een volledig beeld mist van de zorgen die over het pleeggezin naar voren zijn gekomen nà de gebeurtenissen op 4 mei jl. Bijkomend zijn er immers ook andere zorgen over het pleeggezin naar voren gekomen die pas daarna voor de huidige betrokken instanties bekend zijn geworden. De GI verwijst ten eerste naar de beschuldiging van seksueel misbruik door de moeder van de meisjes die eerder in het pleeggezin hebben verbleven. De pleegouders hebben verder ook niet met de GI gedeeld dat de pleegvader vanwege zijn alcoholverslaving tien jaar eerder opgenomen is geweest in een verslavingskliniek. Ook hebben de pleegouders niet gedeeld dat zij in het afgelopen jaar dusdanige relatieproblemen hadden dat zij relatietherapie nodig vonden, welke relatietherapie niet van de grond is gekomen. Deze informatie hebben zij pas na het incident van 4 mei jl. gedeeld. Daarnaast waren de ernst van de ervaringen van de pleegvader in zijn eigen jeugd en zijn relatie met zijn vader niet bekend bij de GI, [jeugdzorginstelling 2] of [pleegzorg] .
In het verslag van de bijzondere curator komt naar voren dat er topsporters nodig zijn om [de minderjarige] op te vangen en te verzorgen, juist vanwege de verzwaarde opvoedbehoefte van [de minderjarige] , gezien zijn verleden. De GI is het daarmee eens. Echter, de pleegouders kunnen deze topsport volgens de GI niet bieden. De GI betwist dat de pleegouders tot op heden niet de juiste begeleiding hebben gehad. Desondanks lukt het de pleegmoeder niet om af te stemmen op het gedrag van [de minderjarige] . Dezelfde vraagstukken blijven terugkomen en de pleegmoeder lijkt niet te onderkennen dat het gedrag van [de minderjarige] voortkomt vanuit een fors gevulde rugzak. De pleegmoeder doet haar best, maar het lukt moeizaam om het geleerde te generaliseren naar andere situaties. Op school wordt dit beeld van de pleegmoeder herkend. De GI vraagt zich in het verlengde hiervan af of pleegouders zich kunnen openstellen voor hulpverlening. Het zoeken van hulpverlening was en is, anders dan dat de pleegouders doen voorkomen, een voorwaarde vanuit de GI. De pleegvader weigert tot op heden om openheid te geven over het verloop van de hulpverlening bij Novadic/Kentron en Fivoor. De GI blijft van mening dat, gelet op de gebeurtenissen van 4 mei jl., meer hulpverlening voor de pleegouders nodig is dan die nu is ingezet. Dit wordt onderschreven door Veilig Thuis en door Pleegzorg. De pleegouders weigeren immers tot op heden om hulpverlening voor huiselijk geweld te accepteren.
De GI erkent dat [de minderjarige] zich begint te hechten aan het pleeggezin en dat een overplaatsing schadelijk voor hem zal zijn. Dit moet echter afgewogen worden tegen wat het voor hem betekent om op te groeien in een gezin dat hem, gelet op zijn problematiek, onvoldoende kan bieden aan afstand en nabijheid en aan het aanbieden van grenzen. Dit zou kunnen betekenen dat [de minderjarige] onvoldoende tot ontwikkeling kan komen. De zorg voor een getraumatiseerd kind als [de minderjarige] vraagt immers veel van zijn opvoeders. Volgens de GI is IAG, zoals door de bijzondere curator geadviseerd, weliswaar een intensievere vorm van hulpverlening, maar minder passend dan de specifieke systeemtherapie die de pleegouders nu van [jeugdzorginstelling 1] krijgen. Ondanks de intensieve hulpverlening die in het pleegezin is ingezet, worden maar zeer kleine stapjes gezet. Gelet op de daarnaast naar voren gekomen zorgen over de onderlinge relatie van de pleegouders, het huiselijk geweld, de alcoholverslaving en de zorgen over de eerdere pleegzorgplaatsing is de GI van mening dat de opvoedsituatie bij de pleegouders onvoldoende tegemoet komt aan wat [de minderjarige] nodig heeft. De kans dat door een wijziging van het pleeggezin regulier onderwijs niet langer zal aansluiten, bestaat overigens nu ook door het gebrek aan regels en grenzen en de onveiligheid binnen het pleeggezin. Door school wordt aangegeven dat speciaal onderwijs voor [de minderjarige] nodig is, maar dat er in de regio geen plek voor hem beschikbaar is. Daarom wordt nu voor hem 7 uur privé begeleiding aangevraagd.
De GI is van mening dat de huidige beantwoording van de vragen door de bijzondere curator onvoldoende informatie voor de rechtbank geeft om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de GI. Zij stelt voor dit te ondervangen door een aanhouding van het verzoek en door het gelasten door de rechtbank van een deskundigenonderzoek door een deskundige in de persoon van een orthopedagoog.
5.2.
Namens de pleegouders is bij brief van 8 november 2024 aangevoerd dat zij zich niet kunnen verenigen met het standpunt van de GI dat de bevindingen van de bijzondere curator onvoldoende aanknopingspunten zouden bieden voor een verantwoord besluit van de rechtbank over de toekomst van [de minderjarige] . De pleegouders betwisten dat de bijzondere curator in haar advies niet van volledige informatie zou zijn uitgegaan. Het enkele feit dat de bijzondere curator geen psychologische of orthopedagogische achtergrond heeft, maakt niet dat de beantwoording van de haar gestelde vragen minder accuraat heeft plaatsgevonden. De GI heeft onvoldoende onderbouwd waarom de door de GI gestelde vermeende beperking van de bijzondere curator in haar achtergrond van invloed zou zijn op de beantwoording van de vragen. De pleegouders scharen zich achter de bevindingen en conclusies van de bijzondere curator, de deugdelijkheid van haar onderzoek en achter de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van haar advies.
5.3
Bij brief van 11 november 2024 heeft de GI een nadere reactie gestuurd naar aanleiding van nieuwe informatie die zij heeft ontvangen van Veilig Thuis.
Daaruit blijkt dat er van 30 juni 2024 tot 21 september 2024 negen politiemeldingen zijn geweest over de pleegvader. De GI, [pleegzorg] en Veilig Thuis waren hier niet eerder van op de hoogte. Deze mutaties betreffen verward gedrag van de pleegvader waarbij de politie ter plaatse is gegaan. Er was sprake van dreiging van suïcide, het laten lopen van ontlasting, alcoholgebruik en van ruzie. Daarbij is ook de ambulance een keer ter plaatse geweest, is de pleegvader meegenomen om zijn roes uit te slapen en heeft er een crisisbeoordeling door de GGZ crisisdienst plaatsgevonden. Tevens is er een melding geweest over een strafzaak betreffende belediging, mishandeling en bedreiging. De zitting van deze zaak is aangehouden voor onbepaalde tijd in verband met het horen van getuigen door de rechter-commissaris. Er is nog geen nieuwe zittingsdatum bekend.
De GI is erg geschrokken van deze meldingen waaruit blijkt dat de situatie bij de pleegouders momenteel niet stabiel is. Deze meldingen waren de GI tot op heden niet bekend. De pleegouders hebben steeds aangegeven dat alles goed loopt. Ook Pleegzorg is hiervan erg geschrokken. Er heeft wekelijks contact plaatsgevonden tussen de pleegouders en de pleegzorgmedewerker, maar er is geen melding gemaakt van deze incidenten. Door de pleegmoeder werd steeds gezegd dat alles goed ging. Naar aanleiding van deze meldingen heeft [pleegzorg] haar visie opnieuw overwogen. De GI verwijst naar de bijlage van 11 november 2024 van [pleegzorg] waaruit blijkt dat (ook) de visie van [pleegzorg] is omgeslagen doordat er zoveel nieuwe feiten naar boven zijn gekomen. Doordat de pleegouders deze incidenten en politiemeldingen niet hebben gedeeld, is het de vraag wat er nog meer niet is gedeeld. [pleegzorg] heeft inmiddels ernstige twijfels of het pleeggezin wel de geschikte plek is voor [de minderjarige] . Er is geen sprake van een stabiele en veilige thuissituatie waarin [de minderjarige] zich positief kan ontwikkelen. [pleegzorg] is daarom van mening dat [de minderjarige] niet langer in dit pleeggezin kan verblijven.
De GI handhaaft daarom het primaire verzoek van 20 juni 2024, waarbij is gevraagd om toestemming voor het wijzigen van de verblijfplaats van [de minderjarige] . Subsidiair verzoekt de GI de beslissing op het verzoek aan te houden en een deskundige aan te stellen in de persoon van een orthopedagoog.
5.4
Bij brief van 13 november 2024 heeft mr. Van Riel zich er in eerste instantie tegen verzet dat door de GI alsnog nadere stukken werden overgelegd en verzocht deze buiten beschouwing te laten. Het aanvullende stuk van Veilig Thuis was kennelijk al eerder in de week gereed. Het is aan verzoeker om het een en ander tijdig in de procedure te brengen zodat alle procespartijen voldoende gelegenheid hebben om kennis te kunnen nemen van dit stuk en hier adequaat op te kunnen reageren.

6.De nadere mondelinge behandeling

6.1
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Van Riel alsnog ingestemd om de nadere stukken van de GI van 11 november 2024 mee te nemen in de procedure. Ook de bijzondere curator heeft hiertegen, ondanks dat ook zij pas daags voor de mondelinge behandeling kennis heeft kunnen nemen van de nadere stukken van de GI, geen bezwaar.
6.2
De bijzondere curator geeft aan dat de zorgen die in de brief van de GI van 11 november 2024 worden genoemd niet bij haar bekend waren. Hoewel zij meent dat deze berichten zorgwekkend zijn, handhaaft zij haar eerdere conclusie. Zij neemt daarbij in overweging dat [de minderjarige] niet aanwezig is geweest bij de incidenten waar de politiemeldingen betrekking op hebben. Het gedrag van de pleegvader is mogelijk te verklaren als uiting van zorg en frustratie in deze voor hem moeilijke periode. De bijzondere curator geeft aan dat zij de oude meldingen over de pleegouders heeft besproken met [pleegzorg] en met de pleegouders. Daaruit kwam naar voren dat de beschuldigingen van seksueel misbruik ongefundeerd zijn. Er is geen aangifte van gedaan en er ligt geen veroordeling voor. Mogelijk zijn de beschuldigingen ingegeven door een verstoorde relatie tussen de moeder en de pleegmoeder. Zij kan zich voorstellen dat het lastig is om met Pleegzorg te delen dat er bepaald zorgelijk gedrag of psychische problemen zijn geweest, wetende dat dit gevolgen kan hebben.
De bijzondere curator geeft verder aan dat het op het moment niet goed gaat met [de minderjarige] . Hij heeft lange tijd niet thuis gewoond en ziet zijn pleegvader slechts af en toe. De bijzondere curator heeft met de GI besproken in hoeverre het wenselijk is om een echtpaar te dwingen om apart van elkaar te wonen. Dat kan wel voor een maand of twee, maar inmiddels is de situatie voor de pleegouders al heel lange tijd zo. De situatie is zowel voor [de minderjarige] als de pleegouders onduidelijk. Zij moeten overleven in een situatie waarmee zij niet gelukkig zijn.
De bijzondere curator erkent dat zij geen orthopedagogische achtergrond heeft. Daar staat tegenover dat zij heel veel ervaring heeft met gesprekken met kinderen. Zij gaat vaak met hen wandelen, waardoor zij meer inzicht krijgt in wat zij nodig hebben. Bij [de minderjarige] is het niet gelukt om meer inzicht te krijgen in zijn gedachtegang. Zodra de bijzondere curator dieper inging op zijn privé leven, klapte hij dicht.
Zolang er geen duidelijk alternatief voor [de minderjarige] voorhanden is, blijft de plaatsing in het huidige pleeggezin voor hem de beste optie. Gelet op de gevulde rugzak van [de minderjarige] is het niet in zijn belang om in een crisispleeggezin geplaatst te worden of van het ene naar het andere pleeggezin te gaan. In haar optiek zou een betere plek voor [de minderjarige] hooguit een gezin zijn waarin de pleegouders een psychologische of orthopedagogische achtergrond hebben. Dit zijn heel specifieke voorwaarden en het is dan ook lastig om daar aan te voldoen.
De bijzondere curator blijft dan ook bij haar advies dat een overplaatsing van [de minderjarige] naar een ander pleeggezin (nu) niet in zijn belang is. Binnen de huidige plaatsing is het belangrijk dat aan de veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan en dat er zicht wordt verkregen op de wisselwerking in het pleeggezin, zowel op die van de pleegmoeder en [de minderjarige] als ook op die tussen de pleegouders onderling. Intensieve thuisbegeleiding maakt het voor de pleegouders mogelijk om een nieuwe start te maken en meer openheid en gelijkwaardigheid te bieden.
Wanneer de conclusie blijft dat de hulpverlening niet beklijft en de zorgen aanwezig blijven, is er wellicht een reden tot overplaatsing naar een alternatief pleeggezin. Een aanhouding van het verzoek is wellicht op zijn plaats, zodat er intensievere hulpverlening bij de pleegouders ingezet kan worden, maar het nadeel daarvan is dat partijen en [de minderjarige] dan nog langer in onzekerheid blijven.
6.3
Mr. Van Riel heeft namens de pleegouders aangevoerd dat de pleegmoeder sinds oktober weer met [de minderjarige] in haar eigen huis woont. [de minderjarige] is hierdoor weer wat rustiger geworden. Op school krijgt [de minderjarige] op korte termijn extra ondersteuning.
Mr. Van Riel sluit zich aan bij de verklaring die de bijzondere curator heeft gegeven voor de incidenten waar de meldingen betrekking op hebben. De pleegvader is door een emotionele periode heen gegaan waarin hij zijn beide ouders heeft verloren. Doordat deze beiden in Frankrijk woonden, heeft de pleegvader hen niet kunnen bijstaan op de manier waarop hij dat wenste. Hij stond er in zijn beleving alleen voor en had zelf ook fysiek de nodige problemen. Hij heeft erkend dat hij een glas wijn heeft gedronken en heeft dit ook bij de politie aangegeven toen zij ter plaatse kwamen. De pleegvader gaat elke week naar Novadic/Kentron en heeft dit daar besproken. Hij ging er vanuit dat het daarmee in orde was. Hij begrijpt nu dat dit onhandig is geweest. In reactie op de meldingen die de GI heeft ingebracht, wordt benadrukt dat het verlies van ontlasting door de pleegvader verklaard kan worden door het feit dat hij op dat moment antibiotica gebruikte.
De pleegmoeder heeft om de week gesprekken met de praktijkondersteuner en met een begeleider van [jeugdzorginstelling 1] . Aanvankelijk werd gesproken over psychologische ondersteuning en daar stond zij voor open. Vanwege haar hulpvraag is er ingezet op praktische ondersteuning.
De pleegouders kunnen zich vinden in het advies van de bijzondere curator en staan open voor hulpverlening in het kader van een IAG traject. Zij staan overal voor open.
Zij willen graag als gezin herenigd worden en begrijpen dat dit niet van de ene op de andere dag zal kunnen. Het moet voor hen wel duidelijk worden welke voorwaarden er worden gesteld.
Namens de pleegouders pleit mr. Van Riel primair voor afwijzing van het verzoek van de GI. Subsidiair verzoekt hij om de aanhouding van een beslissing op het verzoek. In dat geval zullen duidelijke afspraken met pleegouders moeten worden gemaakt, waaraan zij zich tot de definitieve beslissing op het verzoek zullen moeten houden.
6.4
De pleegmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat [de minderjarige] de pleegvader mist. Hij weet niet wat er aan de hand is. Hij heeft inmiddels wel zijn vertrouwde plek in zijn eigen woning terug. De pleegmoeder heeft recent een gesprek gehad met de school van [de minderjarige] . Er wordt begeleiding ingezet via het Samenwerkingsverband. Op deze wijze krijg hij 7 uur per week 1 op 1 begeleiding in de klas.
De pleegmoeder geeft aan dat zij op dit moment alleen telefonisch contact heeft met de pleegvader. Zij willen echter absoluut samen verder.
De pleegmoeder wist dat de politie een paar keer bij de pleegvader aan de deur is geweest. Zij heeft er niet aan gedacht om dit te melden bij [pleegzorg] of bij de GI of tijdens de vorige zitting van de rechtbank. Wanneer het nog een keer zou gebeuren, zou zij dit absoluut melden.
6.5
De pleegvader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de afgelopen periode heftig voor hem is geweest. Wanneer hij de meldingen van de politie terugleest, schrikt hij hier zelf van. Hij geeft aan dat hij twee van de meldingen zelf heeft gedaan. De melding over de suïcidedreiging is gedaan op een moment dat hij oververmoeid was. Hij was net terug uit Frankrijk en had het gevoel dat alles rondom hem wegviel. Hij was op dat moment radeloos. Hij heeft wel direct bij de politie aangegeven dat een suïcide niet aan de orde was.
Op dit moment heeft de pleegvader nog regelmatig gesprekken met Novadic/Kentron en met een psycholoog. Dit geeft hem veel steun en het is tegelijkertijd een uitlaatklep voor hem. Hij probeert zijn normale leven weer zo veel mogelijk op te pakken. De GGZ is niet meer bij hem betrokken.
De pleegvader geeft aan dat hij er voor [de minderjarige] wil zijn. Het is een jongetje dat veel aandacht nodig heeft, maar hij geeft ook veel terug. De pleegvader kan garanderen dat hij [de minderjarige] stabiliteit kan bieden. Hij heeft echter het gevoel dat hij niet wordt geloofd en dat er geen vertrouwen in hem is. Het is niet zo dat hij bewust informatie achter heeft gehouden.
Bij Novadic/Kentron heeft hij besproken wat er gebeurd is. De pleegvader erkent dat hij het soms lastig vindt om open te zijn omdat hij regelmatig het gevoel heeft dat hij niet wordt geloofd. Hij heeft de incidenten echter niet bewust achtergehouden voor de rechtbank noch voor zijn advocaat.
6.6
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek gehandhaafd.
De zorgen die de GI al had zijn alleen maar groter geworden met de nieuwe informatie die thans bekend is geworden. Er zijn negen politiemeldingen gedaan die er niet om liegen. Er was meerdere malen sprake van overmatig alcoholgebruik en ook heeft de pleegvader herhaaldelijk aangegeven dat hij suïcidaal was. Het is begrijpelijk dat de pleegvader zeer emotioneel onder de situatie was en is. De GI constateert echter ook dat er steeds een andere visie door de pleegouders wordt gegeven, niet alleen over de gebeurtenissen op 4 mei jl, maar ook over die van daarna. Op 13 augustus jl. heeft de pleegmoeder aangegeven dat er wel begeleiding was van Novadic/Kentron maar dat die geen zoden aan de dijk zette. De GI heeft gisteren gehoord dat de hulpverlening van Fivoor niet is gestart omdat eerst de verslavingsproblematiek van de pleegvader moet worden aangepakt. Dat is een andere versie dan die door de pleegouders wordt verteld. De feitelijke situatie wordt door de pleegouders steeds anders voorgesteld. Dit geldt ook voor de samenwerking met Pleegzorg.
Pleegzorg heeft besloten dat zij niet langer bij de pleegouders betrokken kan blijven omdat er geen sprake is van een veilige en stabiele situatie voor [de minderjarige] . De GI is het daarmee eens. Het is onverantwoord wanneer [de minderjarige] nog bij de pleegouders blijft. Er is ook geen pleegzorgaanbieder meer beschikbaar die de begeleiding wil uitvoeren. Er waren voorheen al problemen met [jeugdzorginstelling 2] , maar nu zijn die er dus ook met [pleegzorg] .
Hoewel tijdens de vorige mondelinge behandeling nog een tijdelijke overplaatsing werd voorgesteld, meent de GI dat die nu niet meer aan de orde is. Er zijn in de regio twee pleeggezinnen beschikbaar, waarvan de één heel ervaren is en in het andere pleeggezin is de pleegmoeder een voormalig hulpverleenster. De screening van deze pleeggezinnen kan pas plaatsvinden nadat de rechtbank het verzoek van de GI heeft toegewezen. Hoewel deze gezinnen niet eindeloos beschikbaar blijven, heeft de GI de afspraak gemaakt dat zij zo lang mogelijk worden vastgehouden. Deze pleeggezinnen wonen niet in [woonplaats 1] , maar wel op ongeveer een half uurtje afstand van de school van [de minderjarige] . De GI meent dat hij sowieso naar het speciaal onderwijs zal moeten overstappen.
Primair verzoekt de GI het verzoek zo spoedig mogelijk toe te wijzen. Subsidiair wordt verzocht het verzoek aan te houden voor een deskundigenonderzoek.
6.7
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat hij bij de vorige mondelinge behandeling al heeft geadviseerd het verzoek van de GI toe te wijzen. Op basis van de nieuwe informatie zijn de zorgen van de Raad over de voorzetting van de plaatsing van [de minderjarige] in het huidige pleeggezin alleen maar toegenomen. Het vertrouwen in deze pleegouders is bij de Raad onherstelbaar beschadigd.
De Raad handhaaft het advies om het verzoek van de GI toe te wijzen. Daarbij heeft de Raad meegewogen dat een overplaatsing hartverscheurend is, maar de Raad ziet geen alternatief. De veiligheid van [de minderjarige] kan in dit pleeggezin niet worden gewaarborgd.
In de voorbereiding op het pleegouderschap wordt aan de aspirant pleegouders voortdurend uitgelegd dat samenwerking en openheid van zaken één van de belangrijkste voorwaarden zijn voor pleegouderschap.
Waar er de vorige keer nog ruimte was voor twijfel, heeft de Raad die nu niet meer.
De Raad meent dat een onderzoek door een deskundige niets meer zal toevoegen. Dit levert alleen maar vertraging op. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt en dat er zo snel mogelijk een ander pleeggezin wordt gevonden voor [de minderjarige] .

7.De (nadere) beoordeling

Wettelijk kader
7.1
Op grond van artikel 1:336a lid a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan, indien
een kind door een ander of anderen dan zijn voogd, als behorend tot het gezin met instemming van de voogd ten minste een jaar is verzorgd en opgevoed, de voogd niet dan met toestemming van degene die de verzorging en opvoeding op zich heeft genomen, wijziging in het verblijf van dat kind brengen. Op grond van het tweede lid van genoemd artikel kan de voogd, indien de vereiste toestemming niet wordt verkregen, aan de rechter verzoeken om vervangende toestemming. Deze wordt slechts verleend als dit in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.2
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat, voor zover thans van belang, tegen een beschikking ingevolge artikel 1:336a BW geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.
Inhoudelijke beoordeling
7.3
[de minderjarige] wordt al gedurende ten minste één jaar door de pleegouders opgevoed en verzorgd. Dit heeft tot gevolg dat de pleegouders hun toestemming moeten verlenen voor het wijzigen van de verblijfplaats van [de minderjarige] . Nu de pleegouders hier geen toestemming voor verlenen, moet de rechtbank beoordelen of zij daarvoor vervangende toestemming zal verlenen.
7.4
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen dient van pleegouders te allen tijde te worden verwacht dat zij kinderen een stabiele en veilige basis kunnen garanderen. Dat geldt te meer in het geval van [de minderjarige] die al veel heeft meegemaakt, waaronder huiselijk geweld en wisselingen van verblijf. [de minderjarige] moet daarom een stabiele opvoedomgeving kunnen worden gegarandeerd met pleegouders die in staat zijn om hem traumasensitief op te voeden. Voor [de minderjarige] is het bovendien van belang dat dit perspectiefbiedend gebeurt, omdat zijn ouders, die al langere tijd niet in beeld zijn, de zorg voor hem niet kunnen dragen.
7.5
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de bijzondere curator van 30 september 2024. Daarin heeft deze geconcludeerd dat een wijziging van het pleeggezin niet in het belang van [de minderjarige] is. [de minderjarige] is erg gehecht aan de pleegouders en ook al zou er een geschikt pleeggezin beschikbaar zijn bij wie [de minderjarige] alle aandacht, begeleiding en liefde krijgt die hij nodig heeft, dan nog zal de overstap voor hem enorm zijn. De rechtbank onderschrijft, overigens ook met de GI en de Raad, deze conclusie. Gelet op de voorgeschiedenis van [de minderjarige] en de band die hij nu met de pleegouders heeft opgebouwd, zal een wijziging van zijn verblijf hoe dan ook ingrijpende gevolgen voor hem hebben. Dat maakt dat een beslissing op het verzoek uiterst zorgvuldig moet worden genomen met inachtneming van alle belangen, waaronder [de minderjarige] belang bij veiligheid en stabiliteit en zijn perspectief in het pleeggezin.
De bijzondere curator geeft aan dat de huidige plaatsing tot 4 mei 2024 goed genoeg voor [de minderjarige] was. De gebeurtenissen rondom 4 mei 2024 kunnen volgens de bijzondere curator niet de conclusie dragen dat de pleegouders niet (meer) goed genoeg zijn als (perspectief biedend) pleegouder van [de minderjarige] . Indien er niet ook andere zorgen over de pleegouders naar voren zouden zijn gekomen, komt die conclusie de rechtbank begrijpelijk voor, maar zij mist, met de GI, een afweging van al die zorgen in het antwoord op de vraag of een (al dan niet tijdelijke) overplaatsing van [de minderjarige] in zijn belang noodzakelijk is.
7.6
De GI heeft op 11 november 2024 nadere informatie ontvangen van Veilig Thuis, waaruit blijkt dat er in de periode van 30 juni 2024 tot 21 september 2024 negen politiemeldingen zijn geweest over de pleegvader. De GI, Veilig Thuis en [pleegzorg] waren hier niet eerder van op de hoogte. Uit deze meldingen blijkt dat de politie een aantal keer bij de pleegvader ter plaatse is gegaan vanwege dreiging suïcide, van het laten lopen van ontlasting, alcoholgebruik en van ruzie/twist. Tevens blijkt er een strafprocedure te lopen in verband met belediging, mishandeling en bedreiging. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit zorgelijke incidenten. De pleegvader is verschillende keren ernstig uit de bocht gevlogen, ook onder invloed van alcohol. De afgelopen periode is er geen, althans onvoldoende, zicht geweest op het welbevinden van de pleegvader, mede doordat deze incidenten door de pleegouders niet zijn gemeld bij de GI noch zijn besproken in de wekelijkse gesprekken met de pleegzorgwerker. Ook ten tijde van de eerdere mondelinge behandeling door de kinderrechter op 6 september 2024 hebben de pleegouders hier niets over gemeld. Daarnaast constateert de rechtbank dat de pleegouders ook geen openheid van zaken hebben gegeven over de behandeling van de pleegvader bij Fivoor. Deze hulpverlening blijkt niet te zijn gestart omdat Fivoor van mening is dat eerst de verslavingsproblematiek van de pleegvader moet worden aangepakt.
7.7
De rechtbank betrekt verder in haar overweging dat de pleegouders ook over eerdere zorgelijke kwesties niet hebben gesproken met de GI dan wel Pleegzorg. Dit betreft een eerdere beschuldiging van seksueel misbruik, een opname van de pleegvader vanwege alcoholverslaving van tien jaar geleden en van het feit dat de pleegouders in het afgelopen jaar relatieproblemen hebben gehad. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de pleegouders bevraagd over de reden waarom zij over al deze kwesties geen openheid hebben gegeven. Hier is geen duidelijk antwoord op gekomen. De openheid van pleegouders is juist zo belangrijk, omdat met voldoende zekerheid moet kunnen worden vastgesteld dat de pleegouders in staat zullen zijn om [de minderjarige] een veilige en stabiele omgeving te bieden. Dit geldt nog los van de vraag of de pleegouders voldoende in staat kunnen worden geacht [de minderjarige] traumasensitief op te voeden en hem een perspectief biedende opvoedomgeving te garanderen. Ondanks dat de rechtbank zich kan voorstellen dat het voor de pleegouders, voor wie hun relatie met [de minderjarige] op het spel staat, moeilijk is om dit soort informatie te delen, kan en moet dat wel van hen worden verwacht. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de pleegouders de ernst van de zorgen over hen niet inzien en dat zij de situatie bagatelliseren.
7.8
De rechtbank stelt vervolgens vast dat er twee pleegzorginstanties zijn, [jeugdzorginstelling 2] en [pleegzorg] , die niet meer willen samenwerken met de pleegouders. Op de gecombineerde tijdlijn die als bijlage bij het rapport van de bijzondere curator is overgelegd, is te zien dat [jeugdzorginstelling 2] veel heeft geïnvesteerd in het contact met de pleegouders en dat zij destijds al twijfels had over de openheid van de pleegouders. Nu de onherstelbare vertrouwensbreuk tussen [jeugdzorginstelling 2] en de pleegouders risico’s gaf voor de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin heeft er per 1 maart 2024 een overdracht plaatsgevonden naar [pleegzorg] .
Na de gebeurtenissen op 4 mei 2024 is door [pleegzorg] geïnvesteerd in het opbouwen en in het behouden van de vertrouwensrelatie met de pleegouders. Er is gewerkt aan openheid, eerlijkheid en duidelijkheid in contact, samenwerking tussen pleegouders en aan pleegzorg, het in kaart brengen van de veiligheid en aan het aansluiten bij wat [de minderjarige] nodig heeft en de impact die de situatie van de laatste maanden op het gezin heeft gehad. De pleegzorgwerker heeft wekelijks contacten gehad met de pleegouders in de vorm van begeleidingsgesprekken met de pleegmoeder en gesprekken met [jeugdzorginstelling 1] , waarbij de pleegzorgwerker af en toe aansluit bij de individuele gesprekken van de pleegmoeder met [jeugdzorginstelling 1] . [pleegzorg] heeft geconstateerd dat de pleegouders geen hulpvragen hebben gesteld. Naar aanleiding van het bericht van de GI over de politiemeldingen constateert [pleegzorg] dat de pleegouders nog steeds geen openheid van zaken geven. Er is voor [pleegzorg] onvoldoende basis om de samenwerking aan te kunnen gaan, ondanks alle inzet om bij de pleegouders aan te sluiten en te werken aan vertrouwen.
7.9
Het voorgaande maakt dat de rechtbank, evenals de GI en de Raad er onvoldoende vertrouwen in heeft dat de veiligheid van [de minderjarige] voldoende is gegarandeerd bij de pleegouders. De pleegouders verzwijgen belangrijke gebeurtenissen en er is sprake van een gesloten systeem. Daarmee is er geen enkel zicht op de veiligheid van [de minderjarige] . Een overplaatsing zal voor [de minderjarige] heel moeilijk zijn, omdat dit voor hem weer een verlieservaring betekent, met schadelijke gevolgen van dien. Het zal voor [de minderjarige] lastig zijn vertrouwd te raken met andere opvoeders in een andere omgeving. Echter, dit weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen de zorgen die bestaan over de pleegouders. De zorgen zijn daarbij van dusdanige aard dat de verwachting niet gerechtvaardigd is dat de pleegouders in staat zijn om de situatie te keren, mede gelet op de houding die de pleegouders tot dusver hebben aangenomen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de pleegvader tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat het voor hem lastig is om openheid te geven, omdat hij het gevoel heeft dat er te weinig vertrouwen in hem is.
7.1
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is om zijn verblijfplaats te wijzigen. Zij zal het verzoek hiertoe van de GI dan ook toewijzen.
7.11
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat er twee potentieel geschikte pleeggezinnen in de regio beschikbaar zijn. De rechtbank gaat er vanuit dat de screening van deze gezinnen zo spoedig mogelijk plaatsvindt zodat [de minderjarige] zo snel mogelijk overgeplaatst kan worden.
7.12
De rechtbank gaat er tenslotte vanuit dat de thans geldende veiligheidsafspraken onverkort van toepassing blijven totdat [de minderjarige] is overgeplaatst en dat bij de overplaatsing de grootst mogelijke zorgvuldigheid zal worden betracht.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
7.13
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
Bijzondere curator
7.14
Nu het gevraagde advies is gegeven en een eindbeslissing wordt gegeven zal de bijzondere curator worden ontslagen van haar functie als bijzondere curator over [de minderjarige] wat betreft deze procedure.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1
verleent vervangende toestemming aan de GI Leger des Heils Jeugdbescherming
en Reclassering om het verblijf van [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] , te wijzigen naar een ander pleeggezin;
8.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
8.3
ontslaat mr. [de bijzondere curator] , kantoorhoudende te [plaats] , van haar verplichtingen als bijzondere curator voor [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] .
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024 door mr. De Jong, voorzitter, mr. Pellikaan en mr. Bogaert, allen kinderrechters, in aanwezigheid van Van Beijsterveldt als griffier.