ECLI:NL:RBZWB:2024:8383

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
C/02/422339 / JE RK 24-883 en C/02/428336 / JE RK 24-1192
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in zaken van minderjarigen met betrekking tot contactregeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 6 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instellingen JBB en LJ&R te vervallen. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over vier minderjarigen, waarvan er drie onder toezicht staan van JBB en één onder toezicht van LJ&R. De moeder verzoekt om een nieuwe contactregeling met de minderjarigen, aangezien de huidige regeling als te beperkt wordt ervaren. De kinderrechter heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, omdat de huidige contactmomenten, die onder begeleiding plaatsvinden, in het belang van de minderjarigen zijn. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen, met name [minderjarige 4], veel spanning ervaren na de contactmomenten, wat hun ontwikkeling kan schaden. De kinderrechter benadrukt het belang van stabiliteit en rust voor de minderjarigen en wijst erop dat de moeder, gezien haar huidige omstandigheden, niet in staat is om een uitgebreidere contactregeling te bieden. De kinderrechter hoopt dat de moeder met hulpverlening haar situatie kan verbeteren, zodat in de toekomst mogelijk meer contact met de minderjarigen kan plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/422339 / JE RK 24-883
(met betrekking tot [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] )
C/02/428336 / JE RK 24-1992
(met betrekking tot [minderjarige 4] )
Datum uitspraak: 6 december 2024
(Nadere) beschikking van de kinderrechter over een schriftelijke aanwijzing
in de zaken van
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Tilburg, hierna te noemen JBB,
(zaaknummer C/02/422339 / JE RK 24-883)
en
de gecertificeerde instelling
LEGERS DES HEILS JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen LJ&R,
(zaaknummer C/02/428336 / JE RK 24-1992)
over
zaaknummer C/02/422339 / JE RK 24-883:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] .
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] ,
en
zaaknummer C/02/428336 / JE RK 24-1992:
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag 4] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 4] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de kinderrechter over de verzoeken te adviseren.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
In de zaak C/02/422339 / JE RK 24-883
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 16 oktober 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief met bijlagen van JBB van 25 oktober 2024;
- het e-mailbericht met bijlage van JBB van 4 november 2024;
- het e-mailbericht met bijlage van JBB van 11 november 2024;
- de brief van mr. De Gruijl van 11 november 2024;
- het e-mailbericht met bijlage van JBB van 13 november 2024.
In de zaak C/02/428336 / JE RK 24-1992
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder, ontvangen op 29 oktober 2024.
1.2
Gelet op de nauwe samenhang tussen de zaken heeft de kinderrechter de zaken op
18 november 2024 gelijktijdig nader mondeling behandeld met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van JBB;
- twee vertegenwoordigsters van LJ&R;
- een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
2.2
Bij beschikking van 30 april 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , uitgevoerd door JBB, verlengd met ingang van 19 mei 2024 tot 19 mei 2025. Tevens is bij deze beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg en in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van (eveneens) 19 mei 2024 tot 19 mei 2025.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven op dit moment alle drie in perspectiefbiedende pleeggezinnen, waarbij [minderjarige 2] en [minderjarige 3] samen zijn geplaatst.
2.3
Bij beschikking van 30 april is [minderjarige 4] onder toezicht gesteld van LJ&R met ingang van 30 april 2024 tot 30 april 2025. Bij spoedbeslissing van 25 september 2024, opgevolgd door de beschikking van 4 oktober 2024, is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg en in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 30 april 2025.
[minderjarige 4] verblijft op dit moment in een gezinshuis.
2.4
JBB heeft op 29 april 2024 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de moeder en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] als volgt vastgesteld:
- Er is in de maand april en mei één keer per maand een fysieke omgang voor de moeder en de minderjarigen (onder begeleiding) op een neutrale plek zoals bijvoorbeeld het kantoor van JBB.
- Vanaf juni 2024 zal de omgang twee keer per maand plaatsvinden voor de moeder en de minderjarigen (onder begeleiding) op een neutrale plek zoals bijvoorbeeld het kantoor van JBB.
- [minderjarige 2] , [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zullen alle drie aanwezig zijn bij deze omgangsmomenten.
- Naast een fysieke omgang is er voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] de mogelijkheid om éénmaal per week te beeldbellen met de moeder.
- Naast een fysieke omgang is er een wekelijkse update, foto of filmpje over en van [minderjarige 3] , wat via JBB wordt verstuurd.
De contactregeling geldt voor de duur van de uithuisplaatsing. Na afloop van deze duur zal het verloop van de contactregeling worden geëvalueerd. De moeder ontvangt hiervoor een uitnodiging.
2.5
Op 26 juni 2024 heeft de kinderrechter de behandeling van het verzoek van de moeder aangehouden voor de duur van zes weken om JBB in de gelegenheid te stellen om alsnog een aantal stukken in te dienen, waaronder een recent plan van aanpak, omgangsverslagen, verslagen van pleegzorg over de waargenomen kindsignalen na de omgangsmomenten, ingevulde chop-lijsten voor ieder kind en een onderbouwing van JBB van de gekozen omgangsfrequentie en vorm op basis van de voornoemde stukken.
2.6
Eind van de zomer heeft er een aanpassing van voormelde contactregeling plaatsgevonden, in die zin dat het tweewekelijkse contactmoment tussen de moeder en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is opgesplitst in twee afzonderlijke contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] enerzijds en tussen de moeder en [minderjarige 1] anderzijds. Deze contactmomenten vonden in dezelfde week plaats op een woensdag en een vrijdag.
2.7
Op 16 oktober 2024 stelt de kinderrechter vast dat er blijkbaar een andere regeling loopt dan de regeling die op 29 april 2024 door JBB is vastgelegd in de - door de moeder bestreden - schriftelijke aanwijzing. JBB heeft echter nagelaten om de moeder een nieuwe schriftelijke aanwijzing te geven. Met de advocaat van de moeder is de kinderrechter van oordeel dat de minderjarigen en de moeder niet gebaat zijn bij een beslissing op het oorspronkelijk verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van april 2024, gelet op het feit dat er inmiddels blijkbaar al een andere regeling loopt. Bij een vervallenverklaring of instandhouding van dat besluit is nu niemand meer gebaat. De moeder weet niet waar zij aan toe is qua regeling. De behandeling van het verzoek van de moeder is wederom aangehouden, nu tot 18 november 2024 om JBB in de gelegenheid te stellen om alsnog stukken in te dienen. In de beschikking van 16 oktober 2024 worden de volgende stukken genoemd:
- een nieuwe schriftelijke aanwijzing met daarin het schema van de omgangsregeling met [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
- een recent plan van aanpak;
- een voortgangsrapportage van de ondertoezichtstelling van alle minderjarigen;
- omgangsverslagen;
- de (onderbouwde) perspectiefbesluiten;
- het verzoek van de GI aan de Raad tot onderzoek gezagsbeëindigende maatregel;
- de onderbouwing van de GI van de gekozen omgangsfrequentie en vorm op basis van de voornoemde stukken.
2.8
LJ&R heeft op 28 oktober 2024 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de moeder en [minderjarige 4] als volgt vastgesteld:
- één keer per week een begeleid contactmoment voor de duur van één uur.
- Naast een fysieke omgang ontvangt de moeder wekelijks foto’s van [minderjarige 4] .
De contactregeling geldt voor de duur van de uithuisplaatsing. Na zes contactmomenten vindt er een evaluatie plaats en wordt bekeken of de contactmomenten meer in de omgeving van [minderjarige 4] kunnen plaatsvinden. Mogelijk kan er dan ook gekeken worden naar een andere duur/frequentie van de contactmomenten.
2.9
Op 8 november 2024 heeft JBB de moeder per e-mail bericht dat de contactregeling, zoals vastgelegd in de schriftelijke aanwijzing van 29 april 2024, wordt hervat. Per 6 december 2024 wordt weer uitvoering gegeven aan een tweewekelijks contactmoment tussen de moeder en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] samen, waarbij de volgende contactmomenten voor de moeder en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zijn vastgelegd:
- vrijdag 6 december 2024 van 14:30 uur tot 15:30 uur;
- vrijdag 20 december 2024 van 14:30 uur tot 15:30 uur bij [stichting] ;
- donderdag 9 januari 2025 van 14:30 uur tot 15:30 uur;
- vrijdag 24 januari 2025 van 14:30 uur tot 15:30 uur bij [stichting] .
Op de data waarop de omgang plaatsvindt bij [stichting] kunnen ook de twee oudste kinderen van de moeder, te weten [naam 1] en [naam 2] , aansluiten. Voor 24 januari 2025 wordt een gezamenlijk evaluatiemoment ten aanzien van de contactmomenten ingepland.

3.De verzoeken

3.1
Aan de orde zijn de verzoeken van de moeder om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In de zaak C/02/422339 / JE RK 24-883
de schriftelijke aanwijzing van JBB van 29 april 2024 vervallen te verklaren en een nieuwe contactregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vast te stellen waarbij:
a. de moeder heeft eens per twee weken van vrijdagmiddag 17:00 uur tot aan zondag 15:00 uur omgang heeft met de minderjarigen bij haar thuis;
b. dan wel een contactregeling te bepalen waarbij de moeder eens per week voor de duur van 4 uur omgang heeft met de minderjarigen bij haar thuis;
c. dan wel een contactregeling te bepalen die de rechtbank juist en passend acht.
In de zaak C/02/428336 / JE RK 24-1992
de schriftelijke aanwijzing van LJ&R van 28 oktober 2024 vervallen te verklaren en een nieuwe contactregeling tussen de moeder en [minderjarige 4] vast te stellen waarbij:
a. de moeder twee keer per week gedurende twee uur omgang met [minderjarige 4] heeft, alsook gedurende de eerste week van de kerstvakantie en met Oud en Nieuw waarbij [minderjarige 4] bij de moeder verblijft;
b. dan wel een contactregeling te bepalen die de rechtbank juist en passend acht.

4.De (nadere) beoordeling

Wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 1:265f, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige en voor de duur daarvan, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Deze beslissing van de gecertificeerde instelling geldt als een schriftelijke aanwijzing en de artikelen 1:264 en 1:265 van het BW zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
C/02/422339 / JE RK 24-883
Standpunten
4.2
JBB heeft, onder verwijzing naar haar brief van 25 oktober 2024, naar voren gebracht dat in de zomer besloten is tot een aanpassing van de contactregeling, met daarbij een splitsing in de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige 1] enerzijds en tussen de moeder en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] anderzijds om voor een korte periode te onderzoeken hoe de contactmomenten voor de moeder en de minderjarigen beter zouden kunnen verlopen. Gezien werd namelijk dat tijdens de contactmomenten sprake was van onrust en soms ook verbale agressie vanuit de moeder vanwege overvraging, mogelijk mede vanwege de zorg die de moeder tijdens de contactmomenten ook had voor [minderjarige 4] die met de moeder meeging naar de contactmomenten. De minderjarigen reageerden bovendien heftig als de spanningen bij de moeder opliepen en/of er geschreeuwd werd door de moeder. Sinds 25 september 2024 is sprake van gewijzigde omstandigheden omdat [minderjarige 4] uit huis is geplaatst. JBB heeft hierin reden gezien om de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weer gezamenlijk te laten plaatsvinden. De moeder wenst een uitbreiding van de contactmomenten, maar de minderjarigen kunnen dit niet aan. JBB ziet hiervoor voldoende onderbouwing in de stukken die zij heeft ingebracht. Alle drie de minderjarigen, maar met name [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zijn getraumatiseerd en kampen met behoorlijke problematiek. Een tweewekelijkse omgang met de moeder gedurende een uur is op dit moment het maximaal haalbare voor de minderjarigen. Daarbij acht JBB het nog steeds noodzakelijk dat er een begeleider bij de contactmomenten tussen de moeder en de minderjarigen in de buurt aanwezig is zodat als de emoties bij de moeder hoog oplopen, de begeleider hierop kan inspelen. Daarnaast heeft de Raad het opvoedbesluit van JBB, namelijk dat het perspectief van de minderjarigen niet meer bij de moeder ligt, in zijn onderzoek naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel van de moeder bevestigd. Het is de moeder niet gelukt om de juiste keuzes te maken en zij heeft niet dan wel onvoldoende kunnen profiteren van het aangeboden hulpaanbod. De minderjarigen hebben hierdoor de afgelopen jaren op verschillende plekken gewoond en verschillende opvoedsituaties gehad en dit moet stoppen. De minderjarigen hebben recht op een veilig opvoedklimaat met betrouwbare opvoeders, en de belangen van de minderjarigen dienen centraal te worden gesteld. JBB maakt zich er hard voor om de huidige contactregeling te waarborgen. Zij acht het contact tussen de moeder en de minderjarigen erg belangrijk en gunt de moeder en de minderjarigen een fijn onderling contact. Op termijn zal nader worden bezien of [minderjarige 4] mogelijk (weer) bij de contactmomenten aanwezig kan zijn. Om hierin een goede samenwerking aan te kunnen gaan is het belangrijk dat de moeder voor JBB bereikbaar is en blijft.
4.3
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat JBB met de door haar ingebrachte stukken nog altijd onvoldoende concreet heeft onderbouwd waarom een uitgebreidere contactregeling dan één keer per twee weken gedurende een uur niet mogelijk zou zijn. JBB verwijst daarvoor naar de observatieverslagen, maar heeft daarvan geen afschrift overgelegd. JBB heeft enkel een schrijven van mevrouw [naam 3] (pleegzorg-werker [stichting] ) over de omgang met [minderjarige 1] ingebracht, alsmede e-mailcorrespondentie tussen JBB en de pleegzorgbegeleider, waaruit blijkt dat de pleegzorgbegeleider geen nieuw omgangsverslag zal opstellen. Afgelopen maanden is gebleken dat de moeder tijdens de contactmomenten goed kan aansluiten bij [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De contactmomenten verlopen fijn en prettig en de minderjarigen genieten van deze momenten. Een uitbreiding van de contactmomenten is in het belang van de minderjarigen te achten. Belangrijk is dat de band tussen de moeder en de minderjarigen behouden blijft. De moeder maakt - zoals eerder aangevoerd tijdens de mondelinge behandeling van 16 oktober 2024 - nog steeds bezwaar tegen de conclusie van de gedragswetenschapper dat zij niet tegelijkertijd zorg zou kunnen dragen voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Bovendien acht de GI, gezien haar
e-mailbericht van 8 november 2024, een contactmoment van één keer in de vier weken tussen de moeder en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , waarbij ook [naam 1] en [naam 2] aansluiten en de moeder dus zorg draagt voor vijf kinderen tegelijkertijd, mogelijk. Verder wijst de moeder erop dat zij de contactmomenten met de minderjarigen nakomt en dat zij bereikbaar is voor JBB, ondanks de moeilijke omstandigheden waarin zij verkeert. Nadat zij in september 2024haar woning van het RIBW heeft moeten verlaten, is de moeder enkele weken dakloos geweest. Aan de moeder is inmiddels een kamer toegewezen, maar deze kamer ligt dicht in de buurt van de woning van de heer [naam 4] , zijnde de ex-partner van de moeder en vader van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De heer [naam 4] is nog steeds gewelddadig naar de moeder, waarbij de moeder vreest voor haar leven. Zij staat open voor hulpverlening, maar loopt tegen wachtlijsten aan. De huidige situatie vraagt veel van de moeder. De moeder doet hard haar best om zich staande te houden. Zij mist de minderjarigen heel erg.
4.4
De vertegenwoordigster van de Raad heeft aangevoerd dat het raadsonderzoek naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel inmiddels is afgerond. Op basis van zijn onderzoek heeft de Raad geconcludeerd dat een terugplaatsing van de minderjarigen naar de moeder niet meer aan de orde is en dat een gezagsbeëindigende maatregel nodig is zodat de minderjarigen op kunnen groeien in de huidige pleeggezinnen en beslissingen tijdig genomen kunnen worden. Door de Raad is recent een verzoek bij de rechtbank ingediend tot het beëindigen van het gezag van de moeder over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Belangrijk is dat de minderjarigen duidelijkheid gaan krijgen over hun perspectief en hoe het contact met hun moeder eruit gaat zien. Daarbij wijst de vertegenwoordigster van de Raad erop dat een gezagsbeëindigende maatregel een goed contact tussen ouder en kind niet in de weg hoeft te staan. Wel is voor de Raad voldoende vast komen te staan dat het contact tussen de moeder en de minderjarigen vooralsnog alleen begeleid kan plaatsvinden ter ondersteuning van de moeder in het contact met de minderjarigen. Belangrijk is dat de moeder leert haar emoties te reguleren in het bijzijn van de minderjarigen. Daarbij pleit de Raad voor contactmomenten tussen de moeder en alle minderjarigen samen voor zover mogelijk. De moeder moet hierin niet overvraagd worden en zodra daarvan sprake zou zijn, dient hierin een aanpassing plaats te vinden. Belangrijk is dat het verloop van de contactmomenten regelmatig door JBB wordt geëvalueerd, dus hoe gaan de contactmomenten, wat zijn de wensen van de moeder en minderjarigen met betrekking tot het contact en wat kunnen de minderjarigen in het contact met de moeder aan? Zowel de moeder als JBB hebben elkaar nodig voor het realiseren van een zo stabiel mogelijke contactregeling. Van belang is dan ook dat de moeder goed bereikbaar is voor JBB.
Overwegingen
4.5
Bij beschikking van 16 oktober 2024 heeft de kinderrechter in deze zaak de behandeling van het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 29 april 2024 opnieuw aangehouden om JBB de gelegenheid te geven om binnen twee weken alsnog ontbrekende stukken te overleggen. De kinderrechter stelt vast dat JBB niet alle stukken heeft ingebracht, maar wel stukken die haar besluiten ter zake van de frequentie en duur van de omgangsregeling verduidelijken en onderbouwen. Gezien deze stukken, in samenhang bezien met de brief van JBB van 25 oktober 2024 en de uitleg die daarin is gegeven over het (verloop van het) contact tussen de moeder en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , de behoeften, ontwikkeling en het perspectief van de minderjarigen alsook de problematiek die bij de moeder speelt, is de kinderrechter van oordeel dat JBB nu voldoende heeft onderbouwd waarom een begeleide contactregeling van één keer per twee weken gedurende een uur tussen de moeder en de minderjarigen op dit moment het meest in het belang van de minderjarigen moet worden geacht. Gelet hierop zal de kinderrechter, hoewel de voorbereiding van de besluiten die JBB in de afgelopen maanden heeft genomen ten aanzien van het contact tussen de moeder en de minderjarigen en de moeizame gang van zaken nadat de moeder haar verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing heeft ingediend zeker niet de schoonheidsprijs verdient, de schriftelijke aanwijzing van 29 april 2024, in samenhang bezien met het e-mailbericht van JBB van 8 november 2024 waarin opnieuw een omgangsschema staat vermeld, niet vervallen verklaren. Daarbij overweegt de kinderrechter dat een meer uitgebreide contactregeling, zoals door de moeder gewenst, vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort gezien de omstandigheden waarin de moeder verkeert. Zo beschikt de moeder op dit moment niet over een eigen woning, spelen er nog steeds grote zorgen over de veiligheid van de moeder in relatie tot haar ex-partner de heer [naam 4] waarbij geweldsincidenten, gezien de meldingen van Veilig Thuis, zich blijven voordoen en heeft de moeder, zoals ook door haar naar voren gebracht tijdens de mondelinge behandeling, veel last van spanningen en stress waardoor haar emoties hoog op kunnen lopen. De moeder verdient een groot compliment dat ze in deze chaotische, onveilige en onzekere situatie toch steeds de mogelijkheid ziet om er tijdens de contactmomenten voor de minderjarigen te zijn en dat het haar lukt om haar afspraken hierin met JBB na te komen. Dat de moeder zielsveel van de minderjarigen houdt staat voor de kinderrechter dan ook niet ter discussie. Nu het perspectief van de minderjarigen echter niet meer bij de moeder lijkt te liggen, dient hun belang bij rust en voorspelbaarheid te prevaleren boven de wens van de moeder om meer contact met de minderjarigen te hebben. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat de moeder, met behulp van hulpverlening, haar leven weer zodanig op de rit krijgt dat op termijn toegewerkt kan worden naar een uitbereiding van het contact tussen de moeder en de minderjarigen. Belangrijk daarbij is dat JBB en de moeder hierin de samenwerking met elkaar blijven aangaan, waarbij de moeder voldoende bereikbaar is voor JBB en de moeder zich door JBB gehoord en serieus genomen voelt.
C/02/428336 / JE RK 24-1992
Standpunten
4.6
LJ&R heeft naar voren gebracht dat, voorafgaand aan de schriftelijke aanwijzing, meerdere gesprekken met de moeder zijn gevoerd over het contact tussen de moeder en [minderjarige 4] . Er hebben na de uithuisplaatsing van [minderjarige 4] wekelijks contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige 4] plaatsgevonden in [woonplaats] . Gezien werd echter dat de reistijd naar en van [woonplaats] veel van [minderjarige 4] vroeg. LJ&R heeft daarom gezocht naar een omgangslocatie meer in de omgeving waar [minderjarige 4] op dit moment verblijft. Deze plek is gevonden en hier heeft al een contactmoment plaatsgevonden. Gezien werd dat de kortere reistijd [minderjarige 4] goed deed. De contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige 4] verlopen goed. De moeder krijgt hierbij begeleiding van haar hulpverlener van [organisatie] , die voorafgaand aan het contactmoment met de moeder een gesprek voert. Dit is helpend voor de moeder. Het lukt de moeder op deze manier om haar emoties te parkeren zodat zij met rust de contactmomenten met [minderjarige 4] in kan gaan. Desalniettemin vragen de contactmomenten met de moeder veel van [minderjarige 4] . [minderjarige 4] lijkt, hoewel de moeder het goed doet, de spanning van de moeder tijdens de contactmomenten mee te nemen. Een contactmoment met een duur van een uur is voor [minderjarige 4] op dit moment het maximaal haalbare. Hierna is [minderjarige 4] moe, maar ook erg gespannen. Dit uit zich lijfelijk, waarbij [minderjarige 4] haar handje voor en boven haar hoofd houdt, een gebaar dat [minderjarige 4] ook laat zien op momenten dat zij het spannend vindt. Ook heeft [minderjarige 4] na contact met moeder moeite met slapen en wil zij voortdurend vastgehouden worden door haar pleegmoeder. Dit houdt een dag aan, daarna zakt de spanning bij [minderjarige 4] . LJ&R trekt hieruit de conclusie dat contactmomenten met de moeder voor [minderjarige 4] belastend zijn. Dit maakt dat LJ&R, ondanks dat de contactmomenten goed verlopen, een uitbreiding van het huidige contact tussen de moeder en [minderjarige 4] in frequentie en duur vooralsnog niet in het belang van [minderjarige 4] acht. De contactmomenten worden elke zes weken geëvalueerd. Indien op een gegeven moment blijkt dat [minderjarige 4] een frequenter en/of langduriger contact met de moeder aan kan, zal hierop ingezet worden door LJ&R. Daarvoor ziet LJ&R op dit moment echter geen ruimte gezien de reactie die [minderjarige 4] geeft op de contactmomenten met de moeder.
4.7
Door en namens de moeder is, onder verwijzing naar het verzoekschrift, aangevoerd dat de contactregeling, zoals vastgelegd in de schriftelijke aanwijzing, niet
in het belang van [minderjarige 4] is. Door het contact zo te beperken, wordt [minderjarige 4] de mogelijkheid om een band met de moeder op te bouwen en te versterken ontnomen en bestaat er een kans dat er een hechtingsbreuk ontstaat. Het is van groot belang dat [minderjarige 4] en de moeder regelmatig contact met elkaar hebben, zeker nu sprake is van een machtiging tot uithuisplaatsing waarbinnen moet worden toegewerkt naar een thuisplaatsing. LJ&R heeft bovendien niet deugdelijk gemotiveerd wat de noodzaak is voor de voorliggende beperkte contactregeling en waarom deze regeling het meest haalbare voor [minderjarige 4] is. LJ&R maakt niet concreet welk effect een meer frequente contactregeling op [minderjarige 4] zou hebben en in hoeverre dit [minderjarige 4] zou schaden. De moeder is van mening voldoende in staat te zijn aan te sluiten bij de belangen van [minderjarige 4] . De contactmomenten verlopen positief, zowel de moeder als [minderjarige 4] genieten zichtbaar van de contactmomenten en de moeder houdt zich aan de afspraken. Er staat dan ook niets in de weg aan een uitbreiding van het contact tussen de moeder en [minderjarige 4] . Daarnaast moet er juist zicht komen op de opvoedvaardigheden van de moeder en haar ondersteuningsbehoefte hierin waarvoor een uitgebreide contactregeling nodig is. Een contactregeling waarbij tussen de moeder en [minderjarige 4] twee keer per week gedurende twee uur omgang plaatsvindt is passend te achten. De moeder moet de kans krijgen om de onderlinge band met [minderjarige 4] te behouden en te versterken. Ook kan de moeder bij een dergelijke regeling laten zien dat zij op een verantwoorde en veilige manier invulling kan geven aan de contactmomenten. Daarnaast meent de moeder dat zij en [minderjarige 4] in staat moeten worden gesteld om kerst en oud en nieuw met elkaar door te brengen. Dit zijn belangrijke dagen voor de moeder die zij graag met [minderjarige 4] wil door te brengen.
4.8
De vertegenwoordigster van de Raad heeft aangevoerd dat een contactmoment van één keer per week tussen een ouder en kind heel weinig is voor een jong kind zoals [minderjarige 4] . Voor het tot stand brengen van een goede band en hechting acht de Raad minimaal twee contactmomenten per week nodig. Deze contactmomenten moeten echter wel onbelast kunnen plaatsvinden. Hoewel de contactmomenten goed verlopen, reageert [minderjarige 4] hierop behoorlijk heftig. Dit is niet eenmalig geweest, maar structureel, zo geeft LJ&R aan. De Raad spreekt de hoop uit dat de spanning die [minderjarige 4] heeft en voelt na de contactmomenten met de moeder na verloop van tijd gaat afnemen, waarbij zij meer vertrouwen in de moeder gaat krijgen. Zolang [minderjarige 4] nog zo heftig reageert op de contactmomenten met de moeder acht de Raad een uitbreiding van de huidige contactregeling niet in haar belang. Dit zal [minderjarige 4] meer schade brengen, dan het haar zal opleveren. [minderjarige 4] is een kwetsbare baby, die in haar leventje al veel heeft meegemaakt. Zij heeft rust en stabiliteit nodig en dat staat op de eerste plaats. Wanneer bij [minderjarige 4] ruimte wordt gezien om de contactregeling in frequentie en/of omvang uit te breiden, dient daarop ingezet te worden. Het is dan ook belangrijk dat LJ&R de contactmomenten goed blijft monitoren. Voor [minderjarige 4] is het wenselijk dat de contactmomenten met de moeder zoveel mogelijk plaatsvinden op dezelfde locatie. Dit kan bijdragen aan meer voorspelbaarheid voor [minderjarige 4] .
Overwegingen
4.9
Omdat het verzoekschrift van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 28 oktober 2024 conform het bepaalde in artikel 1:264, derde lid, van het BW binnen twee weken na toezending van de schriftelijke aanwijzing door LJ&R aan de moeder bij de rechtbank is ingediend, kan de moeder worden ontvangen in haar verzoek.
4.1
Op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, stelt de kinderrechter vast dat LJ&R, kijkend naar de vereisten van een schriftelijke afwijzing, haar besluit tot het geven van een schriftelijke aanwijzing heeft aangekondigd en dat de moeder haar zienswijze hierop voldoende kenbaar heeft kunnen maken. Er hebben meerdere gesprekken tussen LJ&R en de moeder plaatsgevonden over de invulling van de contactregeling tussen de moeder en [minderjarige 4] . Nadat de schriftelijke aanwijzing van 28 oktober 2024 is genomen, waarin de contactregeling is vastgelegd, is gebleken dat de moeder een meer uitgebreide contactregeling wenst, maar dit neemt niet weg dat de schriftelijke aanwijzing naar het oordeel van de kinderrechter voldoende is voorbereid. Anders dan de moeder, is de kinderechter van oordeel dat door LJ&R in voldoende mate is gemotiveerd waarom een contactregeling waarbij [minderjarige 4] meerdere keren per week contact heeft met haar moeder, nu niet in het belang van [minderjarige 4] is en op dit moment zelfs haar ontwikkeling zou schaden. [minderjarige 4] heeft in haar jonge leventje al heel veel meegemaakt. Zowel op het moment dat [minderjarige 4] nog in de buik van de moeder zat als na haar geboorte heeft [minderjarige 4] te maken gehad met onrust, onveiligheid en instabiliteit. Hierdoor is [minderjarige 4] blootgesteld aan veel stress en spanningen en belangrijk is dat [minderjarige 4] nu rust gaat ervaren in het gezinshuis waar ze verblijft en dat haar ritme gedurende de dag zoveel mogelijk kan worden gevolgd zonder te veel verstoringen. De reis die [minderjarige 4] elke week naar [woonplaats] heen en terug moest maken voor een contactmoment met de moeder in [woonplaats] bleek veel van [minderjarige 4] te vragen. Daarvoor is inmiddels een oplossing, er is een locatie in de omgeving van [minderjarige 4] gevonden waar de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige 4] in het vervolg kunnen plaatsvinden. Daarmee is de belasting van de contactmomenten met de moeder voor [minderjarige 4] echter niet in voldoende mate weggenomen. Los van het reizen, is gebleken dat de contactmomenten veel van [minderjarige 4] vergen. Na een contactmoment met de moeder is [minderjarige 4] die dag erg moe, heeft zij last van spanning in haar lijf waarbij zij een afwerend gebaar maakt door haar handje voor en boven haar hoofd te houden en heeft [minderjarige 4] de voortdurende aanwezigheid van haar pleegmoeder nodig om enigszins te ontspannen en om in slaap te kunnen vallen. Deze observaties van de pleegmoeder zijn ook door de jeugdzorgwerker van LJ&R gedaan en bevestigd tijdens een onaangekondigd huisbezoek bij de pleegmoeder op de dag dat een contactmoment met de moeder had plaatsgevonden. Gelet op dit alles acht de kinderrechter het niet in het belang van [minderjarige 4] om nu een uitgebreidere (begeleide) contactregeling dan één keer per week met een omgangsduur van een uur vast te stellen. Ook een verblijf van [minderjarige 4] bij de moeder tijdens kerst en oud en nieuw zou [minderjarige 4] op dit moment, hoe begrijpelijk deze wens van de moeder ook is, teveel belasten. Het voorgaande betekent dat de kinderrechter het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van 28 oktober 2024 vervallen te verklaren af zal wijzen.
4.11
De kinderrechter overweegt daarbij nog het volgende. Het algemene uitgangspunt dat jonge kinderen minimaal twee keer per week contact moeten hebben met hun ouder(s) voor het tot stand brengen en houden van een goede band en hechting, is onder de huidige omstandigheden ten aanzien van [minderjarige 4] dan ook niet aan de orde. Dit neemt niet weg dat de kinderrechter ook ten aanzien van [minderjarige 4] de hoop uitspreekt dat op termijn toegewerkt kan worden naar een uitbereiding van het contact tussen de moeder en [minderjarige 4] op het moment dat daarvoor ruimte bij [minderjarige 4] bestaat. Ook acht de kinderrechter het van belang dat LJ&R blijft onderzoeken in hoeverre [minderjarige 4] kan aansluiten bij (in ieder geval) de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] (en eventueel [naam 1] en [naam 2] ). Belangrijk is namelijk dat [minderjarige 4] haar zussen en broers leert kennen en met hen een band kan opbouwen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
C/02/422339 / JE RK 24-883
5.1
wijst het verzoek van de moeder af;
C/02/428336 / JE RK 24-1992
5.2
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2024 door mr. Van Triest, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.