ECLI:NL:RBZWB:2024:8370

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
C/02/406923 / FA RK 23-978 C/02/418165 / FA RK 24-258
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, hoofdverblijf en kinderalimentatie, afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling eenvoudige gemeenschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 2007 met elkaar zijn getrouwd. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Sijnesael, heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen te treffen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen en de kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Wouters, heeft verweer gevoerd en zelfstandige verzoeken ingediend, waaronder verzoeken tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de gezamenlijke bezittingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen is vastgesteld bij de man, die sinds maart 2023 voor hen zorgt. De rechtbank heeft de vrouw verplicht om een kinderbijdrage van € 25,-- per kind per maand te betalen, met terugwerkende kracht vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding op 1 maart 2023.

Daarnaast heeft de rechtbank de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden behandeld. Partijen hebben afgesproken dat zij bij echtscheiding zullen verrekenen alsof er een gemeenschap van goederen bestaat. De rechtbank heeft de verdeling van de gezamenlijke bezittingen, waaronder de echtelijke woning en de inboedel, vastgesteld. De man is de woning toegewezen, onder voorwaarden, en moet de vrouw een bedrag van € 5.514,28 betalen in het kader van de verrekening. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummers: C/02/406923 / FA RK 23-978 (echtscheiding)
C/02/418165 / FA RK 24-258 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Beschikking van 5 december 2024 betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. E. Sijnesael te Middelburg, voorheen mr. E. Poppe te Middelburg (onttrokken),
tegen
[de vrouw],
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R. Wouters te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank oordeelt op grond van de volgende stukken:
- het verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen van de man, met bijlage, ontvangen op 1 maart 2023;
- het verweerschrift van de vrouw met daarin een aantal zelfstandige verzoeken, ingekomen op 9 juni 2023;
- het gewijzigd verzoekschrift van de man, tevens houdende overlegging nadere stukken, met bijlage, ingekomen op 14 juni 2023;
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling (regiezitting) op 28 augustus 2023;
- het verweerschrift van de man op de zelfstandige verzoeken van de vrouw, tevens houdende aanvullende verzoeken, met bijlagen, waaronder het formulier Verdelen en verrekenen, ingekomen op 26 september 2023;
- de vermeerdering/wijziging van het verzoek van de vrouw, alsmede het verweer van de vrouw op het aanvullend verzoek van de man tot afwikkeling huwelijkse voorwaarden/ verdeling en het daarbij overgelegde formulier Verdelen en verrekenen, ingekomen op 6 december 2023;
- de vermeerdering/wijziging van het verzoek van de vrouw tot afwikkeling huwelijkse voorwaarden/verdeling, met bijlagen, ingekomen op 12 juni 2024;
- de brief van de man van 12 juni 2024, inhoudende aanvulling van zijn verzoek tot verrekening en verdeling, tevens overlegging nadere stukken;
- de brief van de man van 26 juni 2024, inhoudende wijziging van zijn verzoek tot vaststelling kinderalimentatie, tevens overlegging nadere stukken;
- het aanvullend verzoek van de vrouw tot afwikkeling huwelijkse voorwaarden/verdeling tevens aanvulling verzoeken alimentatie, met bijlagen, ingekomen op 27 juni 2024.
1.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 10 juli 2024. Daarbij waren beide partijen met hun advocaten aanwezig. Ook was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3. De rechtbank heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de dochters van partijen, naar hun mening gevraagd. Zij hebben hierover op 5 juli 2024 met de rechter gesproken.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 2007 in [plaats] met elkaar getrouwd.
2.2.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2012;
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag 2] 2010.
2.3.
De kinderen wonen bij de man in [woonplaats] in de voormalige echtelijke woning van partijen.
2.4.
Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan.
2.5.
Voorafgaand aan de huwelijkssluiting hebben partijen huwelijkse voorwaarden laten opmaken bij een notaris. In deze huwelijkse voorwaarden hebben partijen, kort gezegd, iedere gemeenschap van goederen uitgesloten. Partijen zijn daarnaast een verrekenbeding overeengekomen, waaruit volgt dat in geval van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding tussen echtgenoten zal worden afgerekend alsof er sprake was van een algehele gemeenschap van goederen.
2.6.
De man heeft de Turkse en Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.7.
Tussen partijen zijn voorlopige voorzieningen getroffen. Bij beschikking van 12 mei 2023 heeft de rechtbank bepaald dat:
- de kinderen worden toevertrouwd aan de man;
- tussen partijen een (opbouwende) zorgregeling geldt, waarbij, kort gezegd, wordt toegewerkt naar een gelijkwaardige verdeling waarbij de kinderen de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw verblijven en waarbij de vrouw en de kinderen elkaar zien in de woning van de ouders van de vrouw.

3.De verzoeken en het verweer

3.1.
Na wijziging en aanvulling van zijn verzoeken, verzoekt de man:
1. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
2. de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen vast te stellen bij de man;
3. de vrouw te veroordelen om met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding aan de man een kinderbijdrage te voldoen van € 250,-- per maand per kind;
4. het te verdelen en te verrekenen vermogen alsmede de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen vast te stellen conform het voorstel zoals opgenomen in het formulier “Verdelen en verrekenen” van de man;
5. te bepalen ex artikel 1:139 lid 1 BW dat de wederzijdse verplichting tot verrekening per 13 juni 2023 wordt opgeheven;
6. te bepalen dat de vrouw overeenkomstig artikel 1:139 lid 2 BW verplicht is de schade te vergoeden die is ingetreden als gevolg van het door haar verspillen van te verrekenen vermogen, welke schade door de man op een later moment nader zal worden gespecificeerd;
7. en voor het geval zijn verzoek om de voormalige echtelijke woning van partijen aan hem toe te delen wordt afgewezen, te bepalen dat hij jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van deze woning gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand voort te zetten.
3.2.
De vrouw heeft, met uitzondering van het verzoek tot echtscheiding, verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man en heeft zelfstandige (neven)verzoeken ingediend.
Na wijziging en aanvulling van haar verzoeken, verzoekt de vrouw:
1. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
2. te bepalen dat de man aan de vrouw een partneralimentatie zal voldoen van € 500,-- per maand;
3. de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden alsmede de verdeling van de
eenvoudige en beperkte gemeenschappen vast te stellen conform het voorstel van de
vrouw van 12 juni 2024, alsmede in lijn met het door de vrouw overgelegde formulier
"Verdelen en verrekenen" en aldus te bepalen:
 dat de woning van partijen, staande en gelegen te [postcode] [woonplaats] , aan het
[adres] , de hypotheek en de lening van de vader van de vrouw op de navolgende
wijze in de verdeling worden betrokken:
a) Binnen twee weken nadat de echtscheidingsbeschikking in deze zaak is gewezen dienen partijen opdracht te geven aan een door de rechtbank te bepalen (NVM) taxateur, dan wel een door partijen overeen te komen taxateur, om de onroerende zaak te taxeren. De kosten van die taxatie komen voor rekening van partijen, ieder voor de helft;
b) Binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum waarop de taxateur het taxatierapport heeft afgegeven, dient de man aan de vrouw kenbaar te maken of hij de onroerende zaak tegen de door de taxateur getaxeerde waarde wenst over te nemen en of hij daartoe financieel in staat is, in die zin dat het voor hem financieel haalbaar is om in het kader van de overname van de woning de helft van de overwaarde op basis van voornoemde taxatie aan de vrouw te voldoen. Bij de overname is het uitgangspunt dat de man de hypotheek en de lening bij de vader van de vrouw aflost dan wel herfinanciert, doch in alle gevallen de vrouw zal ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze leningen;
c) Als de man de onroerende zaak tegen de getaxeerde waarde wil en kan overnemen, dient hij een door hem aan te wijzen notaris opdracht te geven om binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de eerder vermelde taxateur het
taxatierapport heeft afgegeven, een akte te verlijden waarbij de onroerende zaak aan hem wordt geleverd en de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek en lening van de vader van de vrouw. Uiterlijk een dag voor dat notarieel transport dient de man de helft van de overwaarde waarop de vrouw recht heeft, op de derdengeldrekening van de notaris te voldoen met daarbij de onherroepelijke opdracht aan de notaris om dat bedrag direct nadat het notarieel transport heeft plaatsgevonden, uit te betalen op de bankrekening van de vrouw;
d) Voor het geval de man financieel niet in staat blijkt te zijn de onroerende zaak over te nemen of hiervan afziet, dienen partijen een door hen gezamenlijk aan te wijzen makelaar opdracht te geven de woning tegen een zo hoog mogelijk bedrag aan derden te verkopen. De alsdan te realiseren verkoopopbrengst dient, na aftrek van de kosten van de door partijen in verband met de verkoop van de onroerende zaak ingeschakelde makelaar, de hypotheek en de lening aan de vader van de vrouw tussen partijen bij helften te worden verdeeld.
 dat de man een bedrag van € 5.519,37 aan de vrouw dient te betalen in verband
met verrekening van de banksaldi van partijen, te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf 28 februari 2023 tot de dag der algehele betaling;
 dat de man een bedrag van € 1.366,66 aan de vrouw dient te betalen in verband
met de verrekening van de CZ-premie c.q. polis c.q. de vooruitbetaalde premie CZ
en terug ontvangst van de man van deze premie;
 dat de vrouw geen bedrag aan de man verschuldigd is in verband met haar
stamrechtaanspraak op [B.V.] B. V, althans subsidiair te bepalen dat de
vrouw aan de man € 1.500,= in verband met deze aanspraak dient te voldoen;
 dat de man een bedrag van € 4.750,= aan de vrouw dient te betalen in verband
met verrekening van de auto van partijen alsmede de door de vrouw betaalde
kosten voor deze auto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari
2023 tot de dag der algehele betaling;
 dat de man een bedrag van € 2.000,= aan de vrouw dient te voldoen in verband met
verdeling c.q. verrekening van de inboedel van partijen, te vermeerderen met de wettelijke
rente vanaf 28 februari 2023 tot de dag der algehele betaling, alsmede de man te veroordelen
om binnen één week na de te wijzen beschikking de persoonlijke spullen van de vrouw, haar
foto’s en gegevensdrager aan de vrouw af te geven;
 dat de man een bedrag van € 95,00 aan de vrouw dient te voldoen in verband met
verrekening van de vordering van RVON.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van de verzoeken van belang, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

In de zaak met nummer C/02/406923 / FA RK 23-978 (echtscheiding)
4.1.
De rechtbank stelt vast dat deze zaak een internationaal privaatrechtelijk aspect heeft omdat de man mede de Turkse nationaliteit heeft. De rechtbank zal dan ook ambtshalve eerst telkens hieraan toetsen, voordat overgegaan wordt tot een inhoudelijke behandeling van de verzoeken.
Echtscheiding
4.2.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben ieder voor zich gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.3.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
Ontvankelijkheid
4.4.
Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij het gezamenlijk gezag uitoefenen. Het ouderschapsplan is een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding. Dat betekent dat de rechter het verzoek tot echtscheiding en de andere verzoeken niet inhoudelijk behandelt als de ouders geen ouderschapsplan hebben opgesteld. De rechter kan daarop een uitzondering maken, namelijk als er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
4.5.
Partijen hebben geen ouderschapsplan overgelegd. Beide partijen hebben de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling gevraagd toch de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben beiden toegelicht waarom zij niet verwachten op korte termijn samen een ouderschapsplan te kunnen opstellen.
4.6.
Op grond van de overgelegde stukken en de toelichting van partijen tijdens de mondelinge behandeling staat vast dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen ernstig is verstoord. Op 5 januari 2023, niet lang na de verbreking van de samenleving, heeft een incident plaatsgevonden bij de vrouw thuis waardoor het vertrouwen van de man en de kinderen in de vrouw een deuk heeft opgelopen. Sinds dit incident wonen de kinderen bij de man en is er zeer beperkt contact tussen de vrouw en de kinderen. In de voorlopige voorzieningenprocedure in mei 2023 is geprobeerd met het vastleggen van een opbouwende zorgregeling in de beschikking het contact tussen de vrouw en de kinderen weer vlot te trekken. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat dit niet is gelukt. De kinderen hebben nog steeds geen of weinig contact met hun moeder. Wel zijn partijen recent gestart met een traject bij [jeugdzorg] ter verbetering van de onderlinge verstandhouding. Beide partijen hebben ter zitting echter aangegeven niet te verwachten dat hier op korte termijn een ouderschapsplan uit voortkomt en dat het voor de onderlinge verstandhouding beter is de beslissing over de echtscheiding hiervoor niet langer aan te houden.
Omdat partijen voldoende hebben gemotiveerd dat het voor hen op dit moment niet mogelijk is een door hen beiden akkoord bevonden ouderschapsplan in te dienen, zal de rechtbank partijen, en dit is hen tijdens de mondelinge behandeling al meegedeeld, ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.
4.7.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
4.8.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
Hoofdverblijf
4.9.
De man heeft verzocht het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem vast te stellen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.10.
Omdat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
Inhoudelijke beoordeling
4.11.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw de rechtbank verzocht de beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf aan te houden, omdat zij ervan uitgaat dat partijen in het traject bij [jeugdzorg] uiteindelijk wel tot een ouderschapsplan zullen komen. Mocht dat onverhoopt niet lukken, dan moet zij de mogelijkheid hebben aanvullende verzoeken te doen over het hoofdverblijf en de zorgregeling.
4.12.
De man heeft aangegeven het met dit verzoek niet eens te zijn en heeft de rechtbank gevraagd nu een beslissing te nemen op zijn verzoek om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem vast te stellen. Volgens de man hebben de kinderen last van de voortdurende onzekerheid over bij wie van de ouders zij hun hoofdverblijf zullen hebben.
4.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd aan te sluiten bij het belang van de kinderen. Als zij hebben aangegeven behoefte te hebben aan duidelijkheid dan adviseert de raad de rechtbank om nu over het hoofdverblijf te beslissen.
4.14.
De rechter heeft met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken. Uit die gesprekken is hem gebleken dat het belang van de kinderen vraagt dat duidelijk is bij wie van de ouders zij hun hoofdverblijf zullen hebben. Gelet op hoe de onderlinge verhouding tussen partijen nu is en omdat partijen pas recent zijn gestart met een hulpverleningstraject, schat de rechtbank in dat het nog lange tijd zal duren voordat er een ouderschapsplan is. Van de kinderen kan niet worden gevraagd dat zij al die tijd in onzekerheid blijven bij wie van de ouders hun hoofdverblijf zal zijn. De rechtbank zal daarom de beslissing op het verzoek over het hoofdverblijf niet aanhouden totdat partijen samen een ouderschapsplan hebben opgesteld. Daarbij merkt de rechtbank op dat er vanaf de indiening van het echtscheidingsverzoek tot aan de mondelinge behandeling bijna anderhalf jaar is verstreken en de vrouw dus alle gelegenheid heeft gehad (aanvullende) verzoeken met betrekking tot het hoofdverblijf en een zorgregeling bij de rechtbank in te dienen. Overigens staat er niets aan in de weg dat als partijen erin slagen bij [jeugdzorg] afspraken te maken over de zorg van de kinderen, zij de rechtbank dan verzoeken het ouderschapsplan vast te leggen in een beschikking. Dit verzoek zullen zij dan wel in een andere, nog te starten procedure moeten doen.
4.15.
De rechtbank zal het verzoek van de man om het hoofdverblijf van de kinderen bij hem vast te stellen toewijzen. De kinderen verblijven sinds maart 2023 bij de man en deze beslissing sluit dus aan bij de feitelijke en inmiddels bestendige situatie waarin de kinderen hun hoofdverblijf bij de man hebben, terwijl deze beslissing de rechtbank in het belang van de kinderen ook wenselijk voorkomt.
Kinderbijdrage
4.16.
De man heeft, na wijziging (vermeerdering) van zijn verzoek, verzocht een door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 250,-- per kind per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding.
4.17.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzochte bijdrage. Volgens de vrouw overstijgt de door de man verzochte bijdrage haar draagkracht.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.18.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage. De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 Nederlands recht toepassen, nu de onderhoudsgerechtigden hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
Ingangsdatum
4.19.
Het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend op 1 maart 2023. De man heeft verzocht de kinderbijdrage met ingang van die datum en dus met terugwerkende kracht vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de vrouw hiertegen geen verweer heeft gevoerd. De rechtbank zal daarom voor de kinderbijdrage 1 maart 2023 als ingangsdatum bepalen.
De behoefte van de kinderen
4.20.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van de kinderen zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van de kinderen genoemd. Het uitgangspunt bij het becijferen van deze behoefte is het netto besteedbare gezinsinkomen van partijen. Om dit netto besteedbare gezinsinkomen te berekenen sluit de rechtbank aan bij de inkomens van partijen in het laatste jaar dat zij nog samen waren.
4.21.
De samenleving tussen partijen is in november 2022 verbroken. Partijen zijn het er daarom tijdens de mondelinge behandeling over eens geworden dat voor het bepalen van de behoefte van de kinderen wordt aangesloten bij het netto besteedbaar inkomen dat partijen in 2022 hadden. Uit de door de vrouw overgelegde berekening, die niet is bestreden, blijkt dat het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen in 2022, inclusief Kindgebonden budget,
€ 4.296,-- per maand bedroeg. Op basis van dit netto besteedbaar gezinsinkomen bedraagt de geïndexeerde behoefte van de minderjarigen in 2024 € 507,-- per kind per maand.
De draagkracht van beide ouders
4.22.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd.
4.23.
Omdat de rechtbank de kinderalimentatie met terugwerkende kracht vaststelt, zal de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van partijen rekening houden met de geïndexeerde behoefte van de kinderen, dus met € 507,-- per kind per maand.
4.24.
Tussen partijen is in geschil van welke inkomensgegevens moet worden uitgegaan. De man heeft gerekend met de inkomensgegevens over 2024, de vrouw is uitgegaan van de jaaropgaven over 2023.
De ingangsdatum van de kinderalimentatie is 1 maart 2023. Om die reden zal de rechtbank rekenen met de inkomens die partijen in 2023 hadden. De rechtbank volgt daarin de bedragen zoals deze zijn genoemd in de bij het aanvullend verzoek van de vrouw van 27 juni 2024 overgelegde draagkrachtberekening. De reden daarvoor is dat de man zelf, hoewel hij de verzoekende partij is, geen berekening heeft overgelegd en hij de in de berekening van de vrouw genoemde bedragen niet heeft betwist.
4.25.
Uit de berekening van de vrouw volgt dat de man een draagkracht heeft van € 1.087,-- per maand. Dit is tussen partijen verder ook niet in geschil.
4.26.
Uit de berekening van de vrouw volgt een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 1.496,-- per maand. De rechtbank overweegt dat in het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie wordt aanbevolen om in dat geval aan te sluiten bij de in de bijlage bij het Rapport genoemde vaste minimumbedragen uit de draagkrachttabel. De rechtbank volgt deze aanbeveling en zal daarom rekening houden met een minimale draagkracht van de vrouw van € 50,-- per maand ten behoeve van beide minderjarigen.
4.27.
De rechtbank vindt het redelijk dat de vrouw haar minimale draagkracht volledig aanwendt voor de minderjarigen. Omdat er al langere tijd geen zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen is en ook niet te verwachten valt dat die er op korte termijn wel komt, houdt de rechtbank, anders dan de vrouw, geen rekening met zorgkorting. Voor het geval er op termijn wel een zorgregeling van toepassing wordt, gaat de rechtbank ervan uit dat de advocaten van partijen voor die situatie eenvoudig een herberekening kunnen maken van de door de vrouw te betalen kinderbijdrage.
4.28.
Gelet op het voorgaande behoeft de draagkracht van de man geen bespreking meer.
De rechtbank zal bepalen dat de vrouw met ingang van 1 maart 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 25,-- per kind per maand aan de man betaalt.
Partnerbijdrage
4.29.
De vrouw heeft haar verzoek om vaststelling van een partneralimentatie tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. De intrekking heeft tot gevolg dat de gronden van het verzoek niet meer kunnen worden onderzocht. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
In de zaak met nummer C/02/418165 / FA RK 24-258
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en daarmee verband houdende verzoeken
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.30.
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht ten aanzien van de nevenverzoeken over het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
4.31.
Omdat de man en de vrouw op [datum] 2007 met elkaar zijn getrouwd, is het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130 (het Verdrag) van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
4.32.
Op grond van artikel 3 van het Verdrag wordt de afwikkeling van het huwelijksvermogen beheerst door het interne recht dat partijen vóór het huwelijk hebben aangewezen. Partijen hebben voor hun huwelijk in de aanhef van de tussen hen geldende huwelijkse voorwaarden een geldige rechtskeuze gemaakt voor Nederlands recht, dus het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door Nederlands recht.
4.33.
Op grond van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd stelt de rechtbank vast dat er sprake is van eenvoudige gemeenschappen als bedoeld in artikel 3:166 BW, welke gemeenschappen moeten worden verdeeld, en dat er tevens sprake is van een recht op verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank zal hierna eerst de verzoeken van partijen behandelen die zien op de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, de schulden en de verrekenposten, en daarna de verzoeken die zien op de verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden.
Verdeling eenvoudige gemeenschappen
Peildatum verdeling
4.34.
De peildatum voor de omvang en de samenstelling van de eenvoudige gemeenschappen is de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Tijdens de mondelinge behandeling is partijen voorgehouden dat het verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank is ingeschreven op 1 maart 2023 en dat dit dus de formele peildatum is. Omdat beide partijen het erover eens zijn dat 28 februari 2023 als peildatum voor de verdeling én de verrekening (zie hierna onder r.o. 4.75) moet worden gehanteerd, zal de rechtbank van laatstgenoemde datum uitgaan.
4.35.
Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment waarop de verdeling plaatsvindt, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.
De bestanddelen
4.36.
Tussen partijen staat vast dat de hierna te noemen goederen gemeenschappelijk eigendom zijn en verdeeld moeten worden. De rechtbank zal deze hierna afzonderlijk behandelen.
De woning
4.37.
Beide partijen hebben verzocht om verdeling van hun koopwoning aan de [adres] te [woonplaats] . Op deze woning rust een hypothecaire geldlening. De man wenst deze woning (en bijbehorende hypotheek) toebedeeld te krijgen, waarbij hij de vrouw zal laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. De vrouw is hiermee akkoord, mits dit gebeurt op de wijze en onder de voorwaarden zoals beschreven in het zogenoemde spoorboekje van de vrouw (weergegeven onder 3.2 onder 3, eerste bullet).
4.38.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man, met uitzondering van de termijn die hij krijgt om de financiering te kunnen regelen, akkoord is met het spoorboekje van de vrouw. De man heeft gesteld dat hij drie maanden moet krijgen in plaats van de twee maanden die de vrouw heeft voorgesteld. De vrouw heeft ter zitting laten weten hiermee te kunnen instemmen. Verder zijn partijen het er tijdens de mondelinge behandeling over eens geworden dat voor de taxatie van de woning [makelaar] zal worden ingeschakeld. Om misverstanden zoals bij eerdere voorgenomen taxaties te voorkomen hebben partijen afgesproken dat zij beiden opdracht geven voor de taxatie door [makelaar] en dat zij beiden bij de taxatie aanwezig zullen zijn.
4.39.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de echtelijke woning aan de man toedelen op de wijze en onder de voorwaarden die hierna in het dictum zijn vermeld (het spoorboekje). Voor het vaststellen van de waarde zal de rechtbank bepalen dat partijen opdracht geven aan [makelaar] om de woning te taxeren. In het spoorboekje neemt de rechtbank op dat de man binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop [makelaar] het taxatierapport heeft afgegeven aan de vrouw kenbaar dient te maken of hij in staat is om de toedeling van de echtelijke woning tegen de taxatiewaarde te financieren. Indien de man niet in staat blijkt om binnen de gestelde termijn aan de gestelde voorwaarden te voldoen, moet de woning worden verkocht aan een derde, eveneens op de wijze en onder de voorwaarden die hierna in het dictum zijn vermeld.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
4.40.
Omdat het verzoek van de man tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning samenhangt met de overname van de echtelijke woning, zal de rechtbank dit verzoek aansluitend behandelen. De man heeft verzocht om het voortgezet gebruik voor de duur van zes maanden na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De man doet dit verzoek, zo heeft hij toegelicht, voor het geval hij niet in staat blijkt de taxatiewaarde van de woning te financieren en de woning dus moet worden verkocht aan een derde.
4.41.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij meent dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat de man genoeg tijd heeft gehad om tot een overname van de woning te komen. Het kan niet zo zijn dat als blijkt dat de woning moet worden verkocht hij nog eens zes maanden in de woning kan blijven wonen.
4.42.
De rechtbank is van oordeel dat de man niet het verwijt kan worden gemaakt dat hij heeft stilgezeten. Gebleken is dat de man al bij de bank is geweest voor de financiering. Ook heeft hij laten zien dat hij pogingen heeft ondernomen om de woning getaxeerd te krijgen. De makelaar die partijen in eerste instantie hadden benaderd, heeft echter de opdracht teruggegeven en een recent geplande taxatie van de woning is niet doorgegaan. Waarom de taxatie uiteindelijk niet van de grond is gekomen, daarover verschillen partijen van mening. De rechtbank houdt het er voor dat dit het gevolg is van de gebrekkige communicatie tussen partijen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zes maanden die de man vraagt om geschikte woonruimte te zoeken voor hem en zijn twee kinderen niet onredelijk is. De huidige woningmarkt maakt dat niet van de ene op de andere dag een andere woning is gevonden en bovendien is een oplevertermijn van zes maanden tegenwoordig geen bijzonderheid meer. Tot slot overweegt de rechtbank dat het tijdspad dat de rechtbank heeft bepaald in het kader van de overname dan wel verkoop van de echtelijke woning mogelijk langer zal zijn dan de door de man verzochte termijn van zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Door toewijzing van het verzoek wordt de vrouw dus niet benadeeld. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom toewijzen.
Inboedel
4.43.
De rechtbank stelt vast dat partijen tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de inboedel. Zij zijn het erover eens dat de inboedel, met uitzondering van de persoonlijke spullen, foto’s en gegevensdragers (harde schijf) van de vrouw, aan de man wordt toebedeeld tegen een waarde van € 4.000,--.
Dat betekent dat de man aan de vrouw in dit kader een bedrag van € 2.000,-- dient te vergoeden.
4.44.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen besproken dat zij de afgifte van de persoonlijke spullen van de vrouw (waaronder houtsnijwerk gekregen van haar opa en oma, babykleertjes), de foto’s en gegevensdragers onderling regelen. Afgesproken is dat de vrouw ter gelegenheid van de taxatie van de woning met de man bespreekt welke spullen zij nog meekrijgt. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden meer om de man te veroordelen tot afgifte van de persoonlijke spullen aan de vrouw. Bovendien heeft de vrouw niet gespecificeerd om welke spullen het gaat. Het verzoek is daardoor te onbepaald om toegewezen te kunnen worden. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen.
Het saldo op de gezamenlijke bankrekening bij Rabobank met nr [rekeningnummer 1]
4.45.
Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat op de peildatum van 28 februari 2023 sprake was van een negatief saldo en dat de man dit heeft aangezuiverd door een bedrag van € 500,-- van zijn privérekening naar de gezamenlijke bankrekening van partijen over te maken. De vrouw heeft erkend dat de man er daarom recht op heeft dat de vrouw de helft van dit bedrag aan hem betaalt. De rechtbank zal het verzoek van de man toewijzen en de vrouw veroordelen om aan de man een bedrag van € 250,-- te betalen.
4.46.
Beide partijen hebben verzocht om toedeling van de bankrekening. Volgens de vrouw heeft de bankrekening voor haar emotionele waarde. De man heeft gesteld dat van deze rekening nog steeds kosten worden afgeschreven, waaruit de rechtbank afleidt dat hij de bankrekening dus nog gebruikt.
De rechtbank overweegt dat zij de bankrekening niet kan toedelen, alleen een eventueel positief saldo daarop. Partijen zullen samen een afspraak moeten maken over wie de rekening voortzet. De rechtbank zal beide verzoeken afwijzen.
De saldi op de diverse bankrekeningen bij Rabobank en Regiobank op naam van de kinderen van partijen
4.47.
Partijen zijn het erover eens dat het geld op de rekeningen ten behoeve van de kinderen van partijen buiten de verdeling en de verrekening dienen te blijven. De rechtbank zal deze rekeningen dus verder buiten beschouwing laten.
De auto van het merk Renault Megane Estate met [kenteken]
4.48.
Partijen zijn het erover eens dat de auto kan worden toebedeeld aan de man, tegen betaling van de helft van de waarde daarvan aan de vrouw. Over de waarde van de auto verschillen partijen van mening. De man stelt, onder verwijzing naar de door hem overgelegde koerslijst van de ANWB, de waarde van de auto op € 4.000,--, de vrouw op
€ 7.500,--. Volgens de vrouw is in 2021 de motor vervangen, waardoor de auto meer waard is geworden.
4.49.
De rechtbank stelt vast dat de stelling van de vrouw dat door vervanging van de motor de auto meer waard is geworden enkel berust op een inschatting. Zij heeft haar stelling niet nader onderbouwd. Verder heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de reparatie van de auto in 2021 ongeveer € 1.500,-- kostte. De rechtbank acht het daarom niet goed voorstelbaar dat de motor een zodanig waardeverhogend effect heeft gehad als de vrouw stelt. Omdat het drie jaar geleden is dat de motor werd vervangen, zal bovendien het effect van een eventuele waardevermeerdering inmiddels voor een groot deel teniet zijn gedaan. De rechtbank zal daarom voor de waarde van de auto aansluiten bij de waarde zoals volgt uit de door de man overgelegde koerslijst van de ANWB.
4.50.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de auto tegen een waarde van € 4.000,-- toedelen aan de man, onder de verplichting de helft van deze waarde, een bedrag van
€ 2.000,--, te voldoen aan de vrouw.
Wettelijke rente
4.51.
Het verzoek van de vrouw om de door de man aan haar te betalen bedragen wegens overbedeling (inboedel en auto) te vermeerderen met de wettelijke rente, zal de rechtbank afwijzen voor zover dit ziet op de verzochte ingangsdatum van 28 februari 2023. De vordering tot betaling van een bedrag wegens overbedeling ontstaat door de verdeling zelf. Omdat met deze beschikking de verdeling pas is vastgesteld, is de wettelijke rente niet eerder verschuldigd dan vanaf de datum van deze beschikking. De rechtbank zal het verzoek daarom op die wijze toewijzen.
Schulden
4.52.
Naast de hiervoor besproken eenvoudige gemeenschappen hebben partijen ook de volgende schulden genoemd.
Schuld aan de vader van de vrouw
4.53.
De man heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de schuld aan de vader van de vrouw een schuld is van de vrouw en daarom tot het te verrekenen vermogen behoort. De vrouw heeft dit betwist. Zij heeft gesteld dat het hier gaat om een gezamenlijke schuld.
4.54.
Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat de vader van de vrouw ten behoeve van de aankoop van de gezamenlijke woning van partijen op 14 oktober 2019 een bedrag van € 30.000,-- heeft overgemaakt naar de hiervoor genoemde gezamenlijke bankrekening van partijen bij Rabobank met [rekeningnummer 1] . Anders dan de man heeft gesteld behoort de schuld dus niet tot het te verrekenen vermogen. Het is een gezamenlijke schuld waarvoor partijen in beginsel ieder voor de helft draagplichtig zijn. De rechtbank gaat ervan uit, nu de vrouw dit in het spoorboekje heeft meegenomen en de man zich hiertegen niet heeft verzet, dat de aflossing van deze schuld wordt geregeld bij de overname of de verkoop van de woning.
Schuld RVON
4.55.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek ten aanzien van de schuld aan RVON ingetrokken. De intrekking heeft tot gevolg dat de gronden van het verzoek niet meer kunnen worden onderzocht. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
De vorderingen op [luchtvaartmaatschappij] en [energieleverancier]
4.56.
De man stelt dat [luchtvaartmaatschappij] - vanwege een vordering die partijen op [luchtvaartmaatschappij] hadden - op 23 januari 2023 een bedrag van € 1.831,-- op de gezamenlijke rekening van partijen heeft gestort. Volgens de man heeft de vrouw hiervan € 1.800,-- overgemaakt naar [rekeningnummer 2] , dus naar zichzelf. De man stelt verder dat partijen in verband met de jaarnota van [energieleverancier] een bedrag van € 1.384,02 op hun gezamenlijke rekening zouden terugkrijgen. De vrouw heeft voor de uitbetaling het rekeningnummer gewijzigd waardoor dit bedrag op haar rekening in plaats van op de gezamenlijke rekening is uitbetaald. De vrouw dient de helft van beide bedragen aan de man te betalen.
4.57.
De vrouw betwist de vorderingen van de man met betrekking tot [luchtvaartmaatschappij] en [energieleverancier] . Omdat de terugbetalingen van [luchtvaartmaatschappij] en [energieleverancier] voor 28 februari 2023 - dus voor de peildatum - zijn ontvangen, zijn deze al meegenomen in de verrekening van de banksaldi en heeft de man geen aanspraak op betaling van enig bedrag door de vrouw.
4.58.
Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling staat vast dat de betalingen door [luchtvaartmaatschappij] en [energieleverancier] dateren van 23 januari 2023. Voor beide vorderingen geldt dus dat deze niet meer bestonden op de peildatum. Verder heeft de vrouw tijdens de mondelinge behandeling erkend dat zij de bedragen ofwel naar zichzelf heeft laten overmaken ( [energieleverancier] ) dan wel van de gezamenlijke rekening naar haar eigen rekening heeft overgeboekt ( [luchtvaartmaatschappij] ).
4.59.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat als de hiervoor genoemde bedragen op de peildatum niet meer op de bankrekening van de vrouw aanwezig waren, zij dit geld heeft verspild en dit terug dient te storten op de gezamenlijke rekening van partijen. In dit verband heeft de man verzocht de vrouw te verplichten tot het overleggen van de bankafschriften van haar bankrekening met [rekeningnummer 2] .
4.60.
De vrouw meent dat het niet redelijk is dat zij de helft van de van [luchtvaartmaatschappij] en [energieleverancier] ontvangen bedragen aan de man moet terugbetalen. Van verspilling is geen sprake. Zij heeft de bedragen van € 1.800,-- en € 1.384,02 nodig gehad om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. De vrouw heeft na haar vertrek uit de echtelijke woning medio november 2022 huur moeten betalen en omdat de inboedel bij de man is achtergebleven, kosten moeten maken voor herinrichting. Als de man na deze uitleg nog steeds meent dat zij de bankafschriften van haar bankrekening moet overleggen, dan moet de man ook inzage geven in de bankafschriften van zijn spaarrekening met [rekeningnummer 3] . Het lijkt er namelijk op dat de man ook geld heeft verspild in de periode van november 2022 tot en met 28 februari 2023, omdat er van het saldo van € 20.000,-- in november eind februari nog maar € 14.000,-- over was.
4.61.
De rechtbank vindt de uitleg van de vrouw niet onredelijk. Partijen waren op het moment dat de vrouw de bedragen naar haar eigen rekening overmaakte nog steeds gehuwd en jegens elkaar op grond van artikel 1:84 BW onderhoudsplichtig. De vrouw meende recht te hebben op dit bedrag en heeft dit daarom opgenomen van de gezamenlijke rekening of naar zichzelf laten overmaken. De man kon op het afschrift van de gezamenlijke rekening zien dat dit geld is opgenomen en naar welke rekening het is overgemaakt. De rechtbank passeert daarom het beroep op verspilling en wijst de verzoeken van de man die ertoe strekken dat de vrouw de helft van de van [luchtvaartmaatschappij] en [energieleverancier] ontvangen bedragen aan hem terugbetaalt af. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding meer om de vrouw te vragen inzage te geven in de bankafschriften van de bankrekening met [rekeningnummer 2] . De vrouw heeft nog aangevoerd dat als zij inzage moet geven, de man dit ook moet doen. De rechtbank heeft dit opgevat als een voorwaardelijk verzoek en stelt vast dat de door de vrouw gestelde voorwaarde niet is vervuld. Omdat de vrouw geen inzage hoeft te geven, hoeft de man dit ook niet te doen.
Verrekenposten
4.62.
Partijen stellen over en weer dat zij een aantal betalingen voor de ander hebben gedaan, die de ander ofwel geheel ofwel voor de helft dient te vergoeden. De rechtbank zal de posten hierna een voor een bespreken.
Autokosten; verzekering en motorrijtuigenbelasting
4.63.
De vrouw heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat zij vanaf 28 februari 2023, dus na de peildatum, de verzekering van en de wegenbelasting voor de auto van partijen (r.o. 4.48 t/m 4.50) heeft betaald. Uit de door de man overgelegde stukken is het de rechtbank evenwel gebleken, en de vrouw heeft dit ter zitting ook erkend, dat niet de vrouw, maar de man deze kosten voor de auto heeft betaald. Dat betekent dat de rechtbank het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man een bedrag van € 1.000,-- aan haar dient te vergoeden in verband met door haar betaalde kosten voor de auto zal afwijzen.
Aan de omstandigheid dat hij na de peildatum de kosten van de auto volledig heeft betaald, heeft de man geen rechtsgevolgen verbonden. De rechtbank laat dit dus voor wat het is.
Onroerende zaakbelasting
4.64.
Tussen partijen staat vast dat de man na de peildatum de aanslag onroerende zaakbelasting (OZB) 2023 van € 395,-- heeft betaald. Partijen zijn het erover eens dat de vrouw de helft van dit bedrag, € 197,50, aan de man dient te vergoeden. Zo zal de rechtbank beslissen.
Nota’s van CZ
4.65.
Niet in geschil is dat de man in mei 2023, dus na de peildatum, € 441,-- en € 128,88 aan CZ-facturen die zien op de eigen bijdrage van de vrouw heeft voldaan. De man wil dat de vrouw het totaalbedrag van € 569,88 aan hem voldoet.
De vrouw heeft aangevoerd dat omdat de facturen zien op kosten die voor de peildatum zijn gemaakt, de man slechts de helft van deze bedragen toekomt. De man heeft zich hiertegen niet verzet. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw de helft van € 569,88, dus een bedrag van € 284,94 aan de man dient te vergoeden.
4.66.
Op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling staat vast dat de man van CZ een bedrag van € 1.366,66 aan vooruitbetaalde premie voor de vrouw op zijn rekening heeft ontvangen. Omdat de man tijdens de mondelinge behandeling heeft erkend dat hij dit bedrag volledig aan de vrouw dient terug te betalen, zal de rechtbank bepalen dat hij een bedrag van € 1.366,66 aan de vrouw dient te vergoeden.
4.67.
De vrouw heeft de vordering die zij op de man stelt te hebben voor de nota van CZ van € 430,56 (vermeerdering verzoek december 2023) tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. De intrekking heeft tot gevolg dat de gronden van het verzoek niet meer kunnen worden onderzocht. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
Nota van [energieleverancier]
4.68.
De vrouw heeft een nota van [energieleverancier] ontvangen van € 342,06. De vrouw stelt dat de man de helft daarvan aan de vrouw dient te voldoen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat de nota van [energieleverancier] ziet op de eindafrekening d.d. 31 januari 2023, waarbij zij het bedrag heeft gecorrigeerd naar € 336,81. De vrouw stelt dat zij dit bedrag na de peildatum van privé naar de gezamenlijke rekening heeft overgemaakt.
De rechtbank stelt vast dat de man tijdens de mondelinge behandeling niet heeft betwist dat hij de helft van dit bedrag aan de vrouw moet betalen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de man een bedrag van € 168,41 aan de vrouw dient te vergoeden.
Conclusie verrekenposten
4.69.
Het totaalbedrag dat de man van de vrouw te vorderen heeft in verband met door hem na de peildatum betaalde bedragen komt daarmee op:
( a) aanzuiveren saldo gezamenlijke bankrekening (r.o. 4.45) € 250,--
( b) OZB (r.o. 4.64) € 197,50
( c) nota’s CZ (r.o. 4.65)
€ 284,94
Totaal € 732,44
4.70.
Het totaalbedrag dat de vrouw van de man te vorderen heeft in verband met door haar na de peildatum betaalde bedragen komt daarmee op:
( a) vooruitbetaalde premie CZ (r.o. 4.66) € 1.366,66
( b) nota [energieleverancier] (r.o. 4.68)
€ 168,41
Totaal € 1.535,07
4.71.
De rechtbank zal partijen over en weer tot betaling daarvan veroordelen.
De verrekening in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
4.72.
Op 11 oktober 2007 hebben partijen ten overstaan van de notaris huwelijkse voorwaarden laten opmaken. In deze voorwaarden zijn – voor zover van belang – de volgende bepalingen opgenomen:
Uitsluiting
Artikel 1De echtgenoten sluiten elke gemeenschap van goederen uit.
Verrekening van inkomstenArtikel 9
1. De echtgenoten zijn verplicht om jaarlijks te verrekenen hetgeen van hun inkomen resteert, nadat daarop de bijdrage in de kosten van de huishouding in mindering is gebracht. Bij deze verrekening komt ieder de helft van het gezamenlijk bespaarde bedrag toe.
(…)
5. De echtgenoten beogen met deze bepaling alleen te verrekenen hetgeen zij jaarlijks daadwerkelijk van hun inkomen besparen en hetgeen jaarlijks daadwerkelijk verdeeld kan worden. In verband hiermee wordt het begrip inkomen beperkt uitgelegd. Zo worden optierechten, uitkeringen die niet jaarlijks terugkeren en vergoedingen bij het einde van de dienstbetrekking niet tot het inkomen gerekend.
Verrekening bij ontbinding van het huwelijk door overlijden of echtscheidingArtikel 12
1. Indien het huwelijk wordt ontbonden door overlijden of echtscheiding, zal tussen de echtgenoten of tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot worden afgerekend alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd.
4. De beschrijving van de vermogens van de echtgenoten en de waardering van de daartoe behorende bezittingen en schulden geschiedt per de datum van de ontbinding van het huwelijk. (…)
5. De verrekening vindt plaats doordat de ene partij aan de andere partij een zodanig bedrag uitkeert dat na de uitkering ieders vermogen gelijk is aan de helft van de gezamenlijke vermogens van de echtgenoten.
4.73.
Tussen partijen staat vast dat zij tijdens het huwelijk geen uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding. Vast staat ook dat zij afgesproken hebben dat zij bij een echtscheiding zullen verrekenen alsof tussen hen een gemeenschap van goederen bestaat. Dat wil zeggen dat geen daadwerkelijke verdeling van goederen moet plaatsvinden, maar dat in kaart moet worden gebracht wat iedere echtgenoot aan vermogen heeft. Dit geldt zowel voor goederen als schulden. Vervolgens moet de echtgenoot met het meeste vermogen een zodanig bedrag aan de andere echtgenoot betalen dat ieder van hen daarna evenveel vermogen heeft. Het bedrag dat de een aan de ander moet betalen wordt de ‘verrekenvordering’ genoemd.
Peildatum verrekening
4.74.
In artikel 12 lid 4 van de huwelijkse voorwaarden hebben partijen afgesproken dat de peildatum voor de vaststelling van de omvang en waarde van het te verrekenen vermogen de datum van ontbinding van het huwelijk is. Volgens artikel 1:163 lid 1 BW is het huwelijk ontbonden met de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Dit betekent dat het te verrekenen vermogen pas kan worden vastgesteld wanneer het huwelijk officieel in het huwelijksregister bij de gemeente is aangepast.
Hangende de procedure zijn partijen het erover eens geworden dat zij - in afwijking van de huwelijkse voorwaarden - de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek als peildatum hanteren. Volgens partijen past dit beter bij de huidige wetgeving en de datum van de bewijsstukken waarover zij beschikken. Dit betekent, mede gelet op hetgeen hierover in r.o. 4.34 is overwogen, dat de rechtbank moet beoordelen wat partijen op 28 februari 2023 aan vermogen hadden en in hoeverre dit niet is uitgesloten van de verrekening.
Verzoek van de man tot opheffing van de wederzijdse verplichting tot verrekening ex artikel 1:139 lid 1 BW
4.75.
Mede gelet op de afspraak die partijen hebben gemaakt over het naar voren halen van de peildatum, heeft de man tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek tot opheffing van de wederzijdse verplichting tot verrekening ex artikel 1:139 lid 1 BW ingetrokken. Door de intrekking kunnen de gronden van dit verzoek niet meer worden onderzocht. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
Verzoek van de man tot vaststelling van een schadevergoedingsverplichting wegens verspilling ex artikel 1:139 lid 2 BW
4.76.
Artikel 1:139 lid 2 BW is alleen van toepassing indien opheffing van de wederzijdse verplichting tot verrekening is verzocht, maar dit verzoek heeft de man ter zitting ingetrokken. Dat betekent dat er geen grondslag bestaat voor het verzoek van de man, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Stamrechtaanspraak op [B.V.]
4.77.
In geschil tussen partijen is of de waarde van de door de vrouw bij [B.V.] gevestigde stamrechten - door de man aangeduid als de lijfrentepolis - tot het te verrekenen vermogen behoort.
4.78.
De man heeft een stuk overgelegd waaruit blijkt dat de stamrechten op 31 december 2014 een waarde hadden van € 12.881,--. Hij meent dat de actuele waarde in de verrekening moeten worden betrokken.
4.79.
De vrouw heeft toegelicht dat zij in 2010 een ontslagvergoeding van circa € 10.000,-- heeft ontvangen van haar toenmalige werkgever en dat zij er destijds voor heeft gekozen deze bruto te ontvangen en onder te brengen in een stamrecht BV. Omdat de ontslagvergoeding is uitgekeerd als compensatie voor arbeidsverlies in de toekomst, is deze op bijzondere wijze aan haar verknocht en blijft deze daarom buiten de verrekening, aldus de vrouw.
4.80.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in het kader van de periodieke verrekening in artikel 9 lid 5 van de huwelijkse voorwaarden hebben afgesproken dat vergoedingen bij het einde van de dienstbetrekking niet tot het inkomen worden gerekend. Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen besproken wat dit betekent voor de stelling van de man dat de vrouw de waarde van de stamrechten met hem moet verrekenen. De man heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat artikel 9 in het licht van de finale verrekening geen betekenis meer heeft. Artikel 9 is door het finale verrekenbeding van artikel 12 opzij gezet, aldus de man.
4.81.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben in de huwelijkse voorwaarden voorzien in de situatie dat het overeengekomen periodieke verrekenbeding niet is uitgevoerd. In dat geval moet het finale verrekenbeding van artikel 12 worden gevolgd, waarin is bepaald dat zij bij echtscheiding zullen verrekenen alsof tussen hen een gemeenschap van goederen heeft bestaan. Dat wil zeggen dat in kaart moet worden gebracht wat iedere echtgenoot aan vermogen heeft.
Partijen zijn in artikel 9 overeengekomen dat de periodieke verrekenplicht alleen ziet op hetgeen van hun inkomen resteert. Vergoedingen bij het einde van de dienstbetrekking (ontslagvergoeding) worden niet tot het inkomen gerekend. Omdat de ontslagvergoeding op grond van de huwelijkse voorwaarden is uitgezonderd van de overeengekomen verplichting tot verrekening, kan deze naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot het te verrekenen vermogen zijn gaan behoren. Dat de vrouw de ontslagvergoeding heeft ondergebracht in een stamrecht BV maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Met dit oordeel is ook niet meer relevant of de stamrechten al dan niet bijzonder aan de vrouw verknocht zijn.
Het voorgaande betekent dat de vrouw de waarde van de stamrechten niet met de man hoeft te verrekenen. Het verzoek van de man zal daarom worden afgewezen. De door de vrouw verzochte verklaring voor recht dat zij geen bedrag aan de man verschuldigd is in verband met haar stamrechtaanspraak op [B.V.] zal worden toegewezen.
Saldi bankrekeningen man en vrouw
4.82.
Partijen zijn het erover eens dat de banksaldi van de hierna te noemen bankrekeningen ten name van de man en ten name van de vrouw in de verrekening moeten worden betrokken. Daarbij staat vast dat op de peildatum van 28 februari 2023 op deze bankrekeningen de hierna te noemen saldi aanwezig waren.
Saldi bankrekeningen vrouw:
- [rekeningnummer 2] € 7.810,19
- [rekeningnummer 4]
€ 244,64
€ 8.054,83
Saldi bankrekeningen man:
- [rekeningnummer 3] € 14.394,19
- [rekeningnummer 5] € 4.689,19
- [rekeningnummer 6]
€ 0,00
€ 19.083,38
Conclusie verrekening
4.83.
Het vorenstaande komt erop neer dat bij de vaststelling van de verrekenvordering alleen de saldi van de bankrekeningen van de man en de vrouw moeten worden meegenomen. Partijen hebben niet gesteld dat er nog ander (relevant) te verrekenen vermogen is.
Partijen hebben een totaal te verrekenen vermogen van € 27.138,21. Ieder van partijen is gerechtigd tot de helft van dit bedrag, zijnde € 13.569,11. Dit resulteert in een vordering van de vrouw op de man van (€ 13.569,11 - € 8.054,83) = € 5.514,28. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot dit bedrag toewijzen en de man veroordelen dit bedrag aan de vrouw te voldoen.
4.84.
De vrouw heeft verzocht het door de man aan haar te betalen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2023. Omdat de wettelijke rente in beginsel vanaf dat moment opeisbaar is en de man zich tegen het verzoek van de vrouw niet heeft verzet, zal de rechtbank het verzoek toewijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
in de zaak met nummer C/02/406923 / FA RK 23-978
5.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] 2007 in [plaats] ;
5.2.
bepaalt dat de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag 2] 2010 en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2012, hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de man;
5.3.
bepaalt dat de vrouw aan de man met ingang van 1 maart 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hiervoor genoemde minderjarigen een bedrag van € 25,-- per kind per maand moet betalen, voor wat toekomstige termijnen betreft telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.4.
bepaalt dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de woning aan het [adres] in [woonplaats] voort te zetten tot uiterlijk zes maanden na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
5.5.
wijst het verzoek van de vrouw om een partnerbijdrage af;
in de zaak met nummer C/02/418165 / FA RK 24-258
5.6.
gelast de wijze van verdeling van de woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [woonplaats] als volgt:
5.7.
Woning
de woning wordt toegedeeld aan de man op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a. a) binnen twee weken nadat de echtscheidingsbeschikking in deze zaak is gewezen verstrekken partijen gezamenlijk opdracht aan [makelaar] om de woning te taxeren. Bij die taxatie zijn beide partijen aanwezig.
De kosten van die taxatie komen voor rekening van partijen, ieder voor de helft;
b) binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop [makelaar] het taxatierapport heeft afgegeven, maakt de man aan de vrouw kenbaar of hij de woning tegen de getaxeerde waarde wenst over te nemen en of hij daartoe financieel in staat is, in die zin dat het voor hem financieel haalbaar is om in het kader van de overname van de woning de helft van de overwaarde op basis van voornoemde taxatie aan de vrouw te voldoen. Bij de overname is het uitgangspunt dat de man de hypotheek en de lening bij de vader van de vrouw aflost dan wel herfinanciert, doch in alle gevallen de vrouw zal ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze leningen;
c) als de man de onroerende zaak tegen de getaxeerde waarde wil en kan overnemen, geeft hij een door hem aan te wijzen notaris opdracht om binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum waarop [makelaar] het taxatierapport heeft afgegeven, een akte te verlijden waarbij de woning aan hem wordt geleverd en de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek en lening van de vader van de vrouw. Uiterlijk een dag voor dat notarieel transport voldoet de man de helft van de overwaarde waarop de vrouw recht heeft, op de derdengeldrekening van de notaris met daarbij de onherroepelijke opdracht aan de notaris om dat bedrag direct nadat het notarieel transport heeft plaatsgevonden, uit te betalen op de bankrekening van de vrouw;
d) als de man financieel niet in staat blijkt te zijn de woning over te nemen of hiervan afziet, geven partijen een door hen gezamenlijk aan te wijzen makelaar opdracht de woning tegen een zo hoog mogelijk bedrag aan derden te verkopen. De alsdan te realiseren verkoopopbrengst wordt, na aftrek van de kosten van de door partijen in verband met de verkoop van de woning ingeschakelde makelaar, de hypotheek en de lening aan de vader van de vrouw, tussen partijen bij helfte verdeeld;
5.8.
gelast de wijze van verdeling van de overige eenvoudige gemeenschappen als volgt:
5.9.
Inboedel
deelt aan de man toe de zich in de woning bevindende inboedel tegen een waarde van
€ 4.000,--, onder de verplichting de helft van die waarde, een bedrag van € 2.000,--, aan de vrouw te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van deze beschikking tot de dag der algehele betaling;
5.10.
Auto
deelt aan de man toe de auto van het merk Renault met [kenteken] tegen een waarde van € 4.000,--, onder de verplichting de helft van die waarde, een bedrag van € 2.000,-- aan de vrouw te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van deze beschikking tot de dag der algehele betaling;
5.11.
veroordeelt de vrouw in verband met door de man na de peildatum betaalde bedragen aan de man te betalen een bedrag van € 732,44;
5.12.
veroordeelt de man in verband met door de vrouw na de peildatum betaalde bedragen aan de vrouw te betalen een bedrag van € 1.535,07;
5.13.
veroordeelt de man aan de vrouw in het kader van verrekening een bedrag te voldoen van € € 5.514,28, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 februari 2023 tot de dag der algehele betaling;
5.14.
verklaart voor recht dat de vrouw geen bedrag aan de man verschuldigd is in verband met haar stamrechtaanspraak op [B.V.] B.V.;
5.15.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
5.16.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. Knops-Pijper op 5 december 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.