ECLI:NL:RBZWB:2024:8323

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/02/427060 / JE RK 24-1740
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouden verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling tussen ouders en hun minderjarige kind. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. E.C.A.E. Verschuren, hebben verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te laten vervallen. De GI had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar de ouders hebben deze regeling niet structureel nageleefd. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2024 waren de ouders, de grootouders, vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de omgangsregeling niet goed wordt nagekomen en dat dit schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter heeft begrip voor de situatie van de ouders, maar benadrukt dat de minderjarige niet belast mag worden met de onbetrouwbaarheid van de ouders. De kinderrechter heeft besloten de behandeling van de zaak aan te houden tot een volgende mondelinge behandeling, waarbij de uitvoering van de omgangsregeling opnieuw zal worden besproken. De ouders zijn verzocht om hun verzoeken tijdig in te dienen, zodat er voldoende voorbereidingstijd is voor alle betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427060 / JE RK 24-1740
Datum uitspraak: 7 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[de moeder]en
[de vader] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) te [plaats 1] ,
respectievelijk te noemen: de moeder en de vader,
samen te noemen: de ouders,
advocaat: mr. E.C.A.E. Verschuren te Gilze,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Eindhoven,
MEVROUW [naam 1]en
DE HEER [naam 2],
de grootouders vaderszijde, tevens de pleegouders,
wonende in [plaats 1] ,
voorheen advocaat: mr. G. Demir te Breda, onttrokken op 6 november 2024.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de ouders van 24 september 2024, ontvangen op (eveneens) 24 september 2024;
- het gewijzigde verzoekschrift met bijlagen van de ouders van 30 september 2024, ontvangen op (eveneens) 30 september 2024;
- het bericht van mr. Verschuren van 14 oktober 2024;
- het bericht van mr. Demir van 6 november 2024.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
7 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- opa, tevens pleegvader;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
De vader is niet verschenen.
1.3
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van 10 mei 2024 is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van
17 mei 2024 tot 17 januari 2025.
2.3
[minderjarige] verblijft op basis van voormelde machtiging in het netwerkpleeggezin van zijn grootouders vaderszijde.
2.3
De GI heeft op 3 juni 2024 voor de duur van de uithuisplaatsing een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de ouders vastgelegd in een schriftelijke aanwijzing. Hierin is bepaald dat [minderjarige] en de ouders omgang met elkaar hebben op:
- woensdag van 15:00 uur tot 17:00 uur;
- vrijdag van 14:00 uur tot 17:00 uur;
- zondag van 14:00 uur tot 19:00 uur.
2.4
Naar aanleiding van een verzoek van de ouders om een schriftelijke aanwijzing af te geven waarbij een uitbreiding van de omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige] wordt vastgelegd, heeft de GI nader onderzoek verricht. Bij schriftelijke aanwijzing van
9 september 2024(verzonden aan de ouders per e-mail van 11 september 2024) heeft GI vastgesteld dat de omgangsregeling zoals is vastgelegd in de schriftelijke aanwijzing van
3 juni 2024 van kracht dient te blijven.

3.Het verzoek

3.1
Bij verzoekschrift van 24 september 2024, gewijzigd op 30 september 2024, hebben de ouders verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI van 9 september 2024 gedeeltelijk vervallen te verklaren. Bij wijze van zelfstandig verzoek hebben de ouders verzocht om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een omgangsregeling vast te stellen waarbij de ouders met [minderjarige] gedurende drie keer per week contact hebben, meer specifiek:
- op woensdag van 15:00 uur tot 17:00 uur;
- op vrijdag van 14:00 uur tot 17:00 uur;
- op zondag van 14:00 uur tot 19:00 uur.
3.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de ouders namens de ouders het zelfstandige verzoek verduidelijkt, in die zin dat ten aanzien van de zondag wordt verzocht de omgang uit te breiden van 11:00 uur tot 19:00 uur. De GI heeft hiertegen geen verweer gevoerd.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de ouders is aangevoerd dat de overheid, en daarmee de GI, op grond van zowel het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind als het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens de positieve verplichting heeft om het familieleven tussen de ouders en [minderjarige] zoveel als mogelijk te handhaven. Op hen rust een grote verantwoordelijkheid om het contact tussen [minderjarige] en de ouders te bevorderen. De ouders kunnen met de huidige omgangsregeling nooit een dagje met [minderjarige] op stap. De ouders zouden graag activiteiten met [minderjarige] ondernemen in de omgeving van [plaats 1] . [minderjarige] geeft bij de ouders ook aan dat hij geniet van het contact met hen. Het liefst zou hij zijn ouders nog meer zien. Dit maakt dat de schriftelijke aanwijzing niet voldoet aan het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van een goede belangenafweging. De ouders houden zich aan de omgangsregeling zoals vastgelegd in de schriftelijke aanwijzing van 3 juni 2024. Een enkele maal is de omgang niet doorgegaan, maar zijn de omgangsmomenten in overleg met de grootouders op een ander moment ingehaald. De ouders begrijpen dat het voor [minderjarige] belangrijk is dat hij weet hoe laat hij opgehaald en weer thuis gebracht wordt. De ouders zullen zich dan ook aan de afgesproken tijden houden. Op dit moment is het voor de ouders lastig om drie keer per week omgang met [minderjarige] te hebben. Dit omdat hun auto recent in beslag is genomen en zij niet altijd voldoende geld hebben om driemaal in de week met de bus van [plaats 2] naar [plaats 1] te reizen. Indien een omgangsmoment hierdoor niet kan plaatsvinden, vindt hierover vooraf overleg plaats tussen de ouders en de grootouders. Dit om teleurstelling bij [minderjarige] zoveel mogelijk te voorkomen.
4.2
De GI heeft, onder verwijzing naar de schriftelijke aanwijzing van 9 september 2024, tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat bij het vaststellen van de huidige omgangsregeling de wensen van de ouders, [minderjarige] en de grootouders zijn meegenomen, en dat geprobeerd is hierin een middenweg te vinden. Slechts gedurende een korte periode van een paar weken is door de ouders uitvoering gegeven aan de omgangsregeling. Op dit moment loopt de omgang niet goed. De omgangsregeling wordt niet structureel of onvoldoende nagekomen. Door de ouders worden beloftes aan [minderjarige] gedaan, die zij niet waarmaken. Dit leidt tot veel teleurstelling bij [minderjarige] . Belangrijk is dat de ouders zich gaan houden aan de omgangsregeling. [minderjarige] heeft behoefte aan structuur. Het is belangrijk voor hem om te weten waar hij aan toe is. Wanneer dit onzeker of onduidelijk is zit [minderjarige] de hele dag op zijn ouders te wachten en maakt hij zich grote zorgen om hen. Dit heeft direct weerslag op zijn gedrag. De GI wil graag stabiliteit in de omgang brengen. Als die stabiliteit er is, bestaat er misschien ruimte voor een uitbreiding van de huidige regeling. Wel wordt hierin door de GI het belang van [minderjarige] voorop gesteld. Belangrijk is dat de veiligheid van [minderjarige] tijdens de omgangsmomenten met de ouders gewaarborgd is, dat hij voldoende eten en drinken krijgt en dat de omgangsmomenten met leuke activiteiten voor [minderjarige] worden ingevuld. De GI staat verder niet onwelwillend tegenover een dagje weg van de ouders samen met [minderjarige] . Zij acht deze wens van de ouders begrijpelijk. Belangrijk is wel dat een dergelijke dag goed georganiseerd is voor [minderjarige] met passende activiteiten en een duidelijke planning en dat de GI hierin tijdig, dus niet een dag ervoor, wordt betrokken om hierover een beslissing te kunnen nemen.
4.3
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de ouders veel kansen hebben gehad in de omgang met [minderjarige] . De Raad vraagt zich af of onbegeleide omgang tussen de ouders en [minderjarige] nog in het belang van [minderjarige] is. De geschiedenis lijkt zich te herhalen, waarbij het de ouders niet lukt om de omgangsregeling structureel na te komen. [minderjarige] wordt enorm belast op het moment dat de omgang niet doorgaat. Daarnaast is [minderjarige] tijdens omgangsmomenten met de ouders getuige geweest van diverse incidenten, zoals ruzies tussen de ouders en derden en agressie van de ouders richting de politie. Ook is [minderjarige] door de ouders meegenomen naar plekken die ongeschikt voor hem zijn en zijn met hem activiteiten ondernomen die niet aansluiten bij zijn leeftijd. Gebleken is dat de ouders lastig te kaderen zijn. Belangrijk is dat [minderjarige] in goed contact met zijn ouders staat, maar dit contact moet wel veilig en stabiel plaatsvinden. Begeleide omgang zou hierin, hoewel mogelijk lastig te organiseren, een oplossing kunnen zijn.
4.4
De opa heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat voor hem en de oma het belang van [minderjarige] voorop staat. Een uitbreiding van de omgang achten zij op dit moment niet in het belang van [minderjarige] omdat de ouders de huidige omgangsregeling niet goed nakomen. De ouders houden zich niet aan afspraken. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat hij weet waar hij aan toe is in de omgang met zijn ouders.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265f, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige en voor de duur daarvan, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Deze beslissing van de gecertificeerde instelling geldt als een schriftelijke aanwijzing en de artikelen 1:264 en 1:265 van het BW zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
Overwegingen
5.2
Omdat het verzoekschrift van de ouders tot gedeeltelijke vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 9 september 2024 conform het bepaalde in artikel 1:264, derde lid, van het BW binnen twee weken na toezending van de schriftelijke aanwijzing door de GI aan de ouders bij de rechtbank is ingediend, kunnen de ouders worden ontvangen in hun verzoek.
5.3
De kinderrechter stelt op basis van de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd vast dat de omgangsregeling door de ouders op dit moment onvoldoende wordt nagekomen. Dit betekent dat de door de GI vastgestelde omgangsregeling, waarbij sprake is van drie omgangsmomenten tussen de ouders en [minderjarige] per week, niet structureel wordt uitgevoerd. Voor [minderjarige] is het erg belangrijk dat hij duidelijkheid heeft over wanneer hij omgang met zijn ouders heeft. Voorkomen moet worden dat hij teleurgesteld wordt omdat het zijn ouders niet lukt om langs te komen of op een eerder/later moment langs te komen. [minderjarige] heeft hier namelijk elke keer veel verdriet van. Hierover is uitgebreid gesproken tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft begrip voor de moeilijke situatie waarin de ouders zitten, maar [minderjarige] moet hier niet mee belast worden. Dat gebeurt nu helaas wel, onder andere doordat de ouders onbetrouwbaar zijn in het wel/niet nakomen van de afspraken en de manier waarop zij invulling geven aan de omgangsmomenten. Dit is schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Hij is inmiddels 9 jaar oud en krijgt steeds meer mee van de problematiek van de ouders.
De kinderrechter begrijpt de wens van de ouders tot het uitbreiden van de omgang met [minderjarige] op de zondag, maar dit moet wel haalbaar zijn zowel voor de ouders als voor [minderjarige] . Het is nu dus aan de ouders om de komende periode te laten zien dat zij in staat zijn om de omgangsregeling die er ligt na te komen en dat zij hierin voor [minderjarige] betrouwbaar zijn, voordat eventueel gesproken kan worden over een uitbreiding van de omgang.
5.4
In het voorgaande ziet de kinderrechter aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden, en wel tot de mondelinge behandeling op [datum 2] 2024. Op dat moment zal besproken worden hoe het gaat met de uitvoering van de omgangsregeling door de ouders en hoe [minderjarige] hierop reageert. Ook zullen tijdens deze mondelinge behandeling eventuele andere verzoeken van de GI en/of de ouders besproken worden om te voorkomen dat er in een korte periode meerdere mondelinge behandelingen moeten plaatsvinden.
Om ervoor te zorgen dat iedereen voldoende voorbereidingstijd heeft, worden de GI en de advocaat van de ouders verzocht om de eventuele andere verzoekenuiterlijk [datum 1] 2024bij de rechtbank in te dienen (onder gelijktijdige verzending aan de andere belanghebbenden en aan de Raad) en daarbij te vermelden dat ze tijdens de mondelinge behandeling van [datum 2] 2025 besproken moeten worden.
5.5
[minderjarige] zal een aparte brief van de rechtbank krijgen met een uitnodiging voor een gesprek met de kinderrechter.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
houdt de beslissing op het verzoek van de ouders tot gedeeltelijke vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 9 september 2024 aan tot de mondelinge behandeling van
[datum 2] om [uur]bij mr. Phillips, welke mondelinge behandeling plaatsvindt in het gerechtsgebouw te Breda, Stationslaan 10;
6.2
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als
oproepingvoor die mondelinge behandeling voor
de ouders en hun advocaat mr. Verschuren, de grootouders, de GI en de Raad;
6.3
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 15 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.