ECLI:NL:RBZWB:2024:8322

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/02/427466 / JE RK 24-1817
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onder toezichtstelling en machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige

Op 7 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, mr. Phillips, een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2008. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, en om een machtiging voor opname in een gesloten jeugdhulp accommodatie voor drie maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar hebben moeite om de benodigde hulpverlening te accepteren. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging gesloten jeugdhulp verleend, met de nadruk op de noodzaak van structuur en begeleiding voor de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat de plaatsing in de gesloten accommodatie niet langer dan noodzakelijk moet duren en dat er gewerkt moet worden aan een zorgvuldige terugplaatsing bij de ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427466 / JE RK 24-1817
Datum uitspraak: 7 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en een machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat: mr. V.C. Andeweg te Breda.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 10 oktober 2024, (eveneens) ontvangen op 10 oktober 2024;
- het (gewijzigde) verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 17 oktober 2024, (eveneens) ontvangen op 17 oktober 2024;
- de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper van 21 oktober 2024.
1.2
Gelet op de nauwe samenhang tussen de onderhavige zaak en de ter griffie onder nummer C/02/426984 / JE RK 24-1726 ingeschreven zaak, zijn deze zaken gelijktijdig op
7 november 2024 met gesloten deuren mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- [minderjarige] , bijgestaan door haar advocaat;
- de moeder, bijgestaan door een tolk in de Arabische taal;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De vader is verschenen, maar heeft er voor gekozen om niet deel te nemen aan de mondelinge behandeling omdat hij niet kon instemmen met de aanwezigheid van een tolk in de zittingszaal.
1.3
De kinderrechter heeft [minderjarige] (in bijzijn van haar advocaat) voorafgaand aan de mondelinge behandeling naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4
In de zaak met kenmerk C/02/426984 / JE RK 24-1726 is bij afzonderlijke beschikking beslist.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van 10 mei 2024 is een machtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [minderjarige] verleend met ingang van 13 mei 2024 tot 13 augustus 2024.
2.3
Bij beschikking van 12 augustus 2024 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 12 augustus 2024 tot 12 november 2024.
2.4
Bij beschikking van 10 oktober 2024 is een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [minderjarige] verleend voor de duur van twee weken, te weten met ingang van
10 oktober 2024 tot 24 oktober 2024. Het verzoek van de GI is voor het overige aangehouden.
2.5
Bij beschikking van 21 oktober 2024 is het resterende deel van het verzoek strekkende tot een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp afgewezen. Het (reguliere) verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [minderjarige] is toegewezen met ingang van 21 oktober 2024 tot 12 november 2024.
2.6
[minderjarige] verblijft op grond van voormelde machtiging op dit moment op de besloten behandelgroep de [praktijk] bij [jeugdzorginstelling] te [plaats] .

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tevens wordt door de Raad een machtiging verzocht om [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van drie maanden.

4.De standpunten

4.1
De Raad heeft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd. [minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Zij onttrok zich aan de (open) groep waar zij tot begin oktober 2024 verbleef, er is geen zicht op het functioneren van [minderjarige] , [minderjarige] gaat niet meer naar school en er zijn zorgen over mogelijk risicovolle contacten en het gedrag van [minderjarige] . Het lukte de groepsleiding op geen enkele manier om grip op [minderjarige] te krijgen. De ouders hebben inmiddels ingestemd met de inzet van ambulante hulpverlening in de thuissituatie om toe te kunnen werken naar een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders. Het gezin heeft van dit hulpaanbod echter nog niet kunnen profiteren omdat de hulpverlening nog niet is gestart. De ouders zijn op dit moment voldoende bereid, maar onvoldoende in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. De ouders liggen niet op één lijn over wat in het belang van [minderjarige] is of neigen soms beslissingen te nemen vanuit gevoel (hetgeen met name bij de moeder speelt) terwijl dit in strijd is met wat verstandig en in het belang van [minderjarige] is. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk om het hulpverleningstraject in de thuissituatie te waarborgen en, waar nodig, regie te voeren. Daarbij spreekt de Raad de hoop uit dat de hulpverlening over zes maanden in een vrijwillig kader kan worden voortgezet. Een langer verblijf van [minderjarige] in een gesloten accommodatie, namelijk voor de duur van drie maanden, acht de Raad op dit moment nog nodig. Sinds [minderjarige] de overstap heeft gemaakt van een gesloten naar een open groep is weer sprake van ernstige ontwikkelingsbedreigingen en zonder gesloten kaders acht de Raad de kans groot dat [minderjarige] verder achteruit zal gaan in haar ontwikkeling en gedrag. Er zijn geen minder ingrijpende methoden beschikbaar om de opgroei- en opvoedproblemen de komende periode te behandelen en om de ontwikkelingsbedreigingen bij [minderjarige] weg te nemen. Een termijn van drie maanden is volgens de Raad bovendien aanvaardbaar voor [minderjarige] om onzekerheid over haar toekomstperspectief te verdragen. Van belang is dat het benodigde hulpverleningstraject in de thuissituatie bij de ouders parallel gaat lopen aan het verblijf van [minderjarige] in de gesloten accommodatie. Ook is het belangrijk dat door de GI een plan wordt gemaakt waaraan na deze drie maanden verder wordt gewerkt en, bij een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders, welke nadere hulpverlening nodig is zodat [minderjarige] bij haar ouders veilig en stabiel kan opgroeien.
4.2
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven in te kunnen stemmen met het verzoek van de Raad. De GI is bereid om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uit te voeren. De ouders zijn in gesprek met de GI en staan open voor hulpverlening van [psychotherapeut] , die het gezin cultuur sensitief kan begeleiden. De ouders hebben al een intakegesprek met [psychotherapeut] gehad en die kan per direct starten. [traject] heeft de inzet van hulpverlening vanuit [psychotherapeut] echter afgewezen. De GI is nu een andere constructie aan het bedenken om hulpverlening vanuit [psychotherapeut] toch te kunnen realiseren. De GI wil, conform de wens van [minderjarige] en de ouders, inzetten op een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders. Dit moet echter zorgvuldig gebeuren. Er moeten voorafgaand aan de thuisplaatsing goede afspraken worden gemaakt om te voorkomen dat [minderjarige] en de ouders in een zelfde situatie terecht komen als eerder. Ook is het belangrijk dat de ouders handvatten krijgen hoe om te gaan met (het gedrag van) [minderjarige] , wat wel en niet past bij de leeftijd van [minderjarige] en om de ouders meer op één lijn te krijgen wat betreft de opvoeding van [minderjarige] . De GI acht met de Raad een termijn van drie maanden nodig om, onder begeleiding van de GI en de noodzakelijk geachte hulpverlening, toe te werken naar een thuisplaatsing van [minderjarige] waarbij de verlofmomenten van [minderjarige] bij de ouders stapsgewijs worden uitgebreid.
4.3
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij graag wil dat [minderjarige] weer thuis komt wonen. De moeder begrijpt dat een thuisplaatsing van [minderjarige] gefaseerd zal moeten plaatsvinden. De moeder ziet echter geen beletsel voor een verblijf van [minderjarige] in het gezin gedurende de weekenden. Daarmee kan per direct worden gestart. De moeder staat open voor hulpverlening als dit nodig is om [minderjarige] weer thuis te kunnen laten wonen. Daarbij acht de moeder met name hulpverlening voor [minderjarige] van belang.
4.4
[minderjarige] heeft in het bijzijn van haar advocaat naar voren gebracht dat zij per direct thuis bij haar ouders wil wonen. Op de open groep waar zij eerder verbleef is het mis gegaan omdat zij op die groep onvoldoende structuur en regels kreeg. Thuis wordt dit haar wel geboden. Er hebben gesprekken plaatsgevonden tussen haar en haar ouders en zij heeft contact gehad met haar broer via social media. Ook heeft er gezinstherapie plaatsgevonden. [minderjarige] heeft er dan ook vertrouwen in dat het thuis goed zal gaan. [minderjarige] gaat inmiddels weer naar school, maar dit betreft speciaal onderwijs. Zij wil graag haar eerdere opleiding afronden. Indien zij weer bij haar ouders zal gaan wonen, zal [minderjarige] zich moeten aanmelden bij een nieuwe school. Een langer verblijf in een gesloten accommodatie heeft volgens [minderjarige] geen meerwaarde en gaat haar niet helpen. Zij ontkent eerder in zorgelijke situaties terecht te zijn gekomen. De huidige groep waar [minderjarige] verblijft betreft een besloten groep. [minderjarige] heeft het naar haar zin op deze groep en heeft een goed contact met andere groepsgenoten en de begeleiding. Dit neemt niet weg dat zij het liefst thuis wil zijn.
4.5
Door de advocaat van [minderjarige] is aangevoerd dat [minderjarige] kan instemmen met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling, maar niet met het verzoek om een machtiging gesloten jeugdhulp. Primair wordt verzocht dit verzoek af te wijzen, subsidiair om het verzoek toe te wijzen voor de kortst mogelijke duur. Zowel voor de ouders als voor [minderjarige] moet er hulpverlening komen ter ondersteuning van de thuisplaatsing van [minderjarige] en deze hulpverlening dient dan ook zo snel als mogelijk te worden ingezet. De ouders en [minderjarige] moeten gaan werken aan een verbetering van de situatie. Belangrijk daarbij is dat de ouders meer op één lijn komen voor wat betreft de opvoeding van [minderjarige] .

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Op grond van artikel 6.1.2, tweede lid, van de Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk en geschikt te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken en zijn er geen minder ingrijpende mogelijkheden om de opgroei- en opvoedingsproblemen te behandelen. In het vijfde lid van dit artikel staat dat dit verzoek de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper behoeft die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
Overwegingen
5.3
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het BW. De kinderrechter zal [minderjarige] daarom onder toezicht stellen voor de verzochte duur van zes maanden.
Gelet op de aard van de maatregel zal de kinderrechter de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.
5.4
Ook is de kinderrechter van oordeel dat jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Deze problemen maken dat het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk en geschikt is om te voorkomen dat [minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die zij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. Het is niet gebleken dat er op dit moment minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen te behandelen. De kinderrechter zal de machtiging voor een accommodatie gesloten jeugdhulp verlenen voor de verzochte periode van drie maanden.
5.5
De kinderrechter acht bij deze beslissing het volgende van belang.
[minderjarige] heeft kort na haar plaatsing op de open groep medio augustus 2024 ernstige gedragsproblematiek laten zien. Zij accepteerde geen gezag en stond niet open voor begeleiding. Er deden zich steeds meer incidenten voor waardoor een langer verblijf van [minderjarige] op de open groep onverantwoord werd. [minderjarige] is de toegang op de open groep begin oktober 2024 ontzegd.
Sinds enkele weken verblijft [minderjarige] op een besloten groep en stelt zij zich begeleidbaar op. Dit neemt niet weg dat de zorgen over [minderjarige] en haar ontwikkeling nog steeds aanwezig zijn, en wel zodanig dat de kinderrechter onvoldoende vertrouwen heeft in het vrijwillig kader. Voorafgaand aan de voorlopige ondertoezichtstelling is er hulpverlening vanuit het vrijwillig kader ingezet en deze is onvoldoende toereikend gebleken. Dit maakt de inzet van hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk waarbij een jeugdzorgwerker de regie heeft over de in te zetten hulpverlening.
De wens van [minderjarige] om weer thuis te gaan wonen is groot. Gezien de huidige omstandigheden behoort een thuisplaatsing op dit moment naar het oordeel van de kinderrechter echter niet tot de mogelijkheden. In de afgelopen maanden is er veel gebeurd en is het nodige voorgevallen. Er is intensieve hulpverlening ingezet, maar deze hulpverlening heeft [minderjarige] onvoldoende kunnen bereiken. Opname en verblijf van [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp acht de kinderrechter vooralsnog nodig om te voorkomen dat [minderjarige] zich zal onttrekken aan de hulp die zij nodig heeft. Gelet op de problematiek van [minderjarige] is het noodzakelijk dat zij op de gesloten groep kan profiteren van de structuur, duidelijkheid en veiligheid, voordat zij weer thuis kan wonen. Bovendien is het belang dat een terugplaatsing van [minderjarige] bij haar ouders op zorgvuldige wijze plaatsvindt, waarbij het verblijf van [minderjarige] bij de ouders stap voor stap wordt uitgebreid met de inzet van hulpverlening. Zowel de ouders als [minderjarige] dienen handvatten te krijgen om te werken aan een verbetering van de onderlinge relatie en dynamiek waarbij negatieve patronen doorbroken worden, zij op een fijne, prettige en veilige manier samen kunnen leven en waarin voor [minderjarige] voldoende ruimte bestaat om te werken aan haar ontwikkeling.
Het voorgaande laat onverlet dat een machtiging gesloten jeugdhulp de allerzwaarste kinderbeschermingsmaatregel is, waar terughoudend en uiterst zorgvuldig mee moet worden omgegaan. De plaatsing van [minderjarige] op de huidige besloten groep dient dan ook niet langer dan strikt noodzakelijk voort te duren. Zodra een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders tot de mogelijkheden behoort, dient daartoe over te worden gegaan.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1
stelt [minderjarige] , uitvoerbaar bij voorraad, onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 12 november 2024 tot 12 mei 2025;
6.2
verleent een machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp met ingang van 12 november 2024 tot 12 februari 2025.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2024 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 14 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.