ECLI:NL:RBZWB:2024:8315

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
02-004449-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling en mishandeling met oplegging van taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 5 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 september 2023 in Genderen, gemeente Altena, betrokken was bij een geweldsincident. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling van [aangever 1] en poging tot zware mishandeling van [aangever 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [aangever 1] heeft geduwd, waardoor zij ten val kwam, en dat hij [aangever 2] met een drinkglas in de nek heeft geslagen, wat resulteerde in verwondingen die gehecht moesten worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de zwaardere aanklachten van doodslag en zware mishandeling. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, te vervangen door 90 dagen hechtenis bij niet-naleving, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-004449-24
vonnis van de meervoudige kamer van 5 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. S. Arts, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 24 september 2023:
1. [aangever 1] heeft mishandeld door haar te slaan, te duwen en/of ten val te brengen;
2. [aangever 2] (met kracht) met een drinkglas tegen de nek, hals of hoofd heeft geslagen/gestoken/gesneden; dit feit is in vier verschillende juridische varianten (namelijk poging tot doodslag, zware mishandeling, poging tot zware mishandeling en mishandeling) ten laste gelegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [aangever 1] (feit 1) en aan de poging tot zware mishandeling van [aangever 2] (feit 2 meer subsidiair). Voor de poging tot doodslag dan wel de zware mishandeling van [aangever 2] (feit 2 primair en feit 2 subsidiair) vordert de officier van justitie vrijspraak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de mishandeling van [aangever 1] (feit 1), nu hij haar “in een reactie” van zich heeft afgeduwd, waarbij geen opzet aanwezig was. De verklaring van [aangever 1] , die overigens niet als bewijs mag dienen (zie hieronder), dat zij direct op de grond zou zijn geduwd of geslagen vindt geen steun in de verklaring van meerdere getuigen. Ook is de vraag of dit duwen/slaan pijn bij [aangever 1] heeft opgeleverd.
Ten aanzien van [aangever 2] (feit 2) is “slechts” sprake geweest van een poging tot zware mishandeling, waarbij verdachte een beroep op van noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
De raadsman betoogt daarnaast dat de verklaringen van de aangevers ( [aangever 1] en [aangever 2] ) moeten worden uitgesloten van het bewijs, nu zij zich als getuige à charge bij de rechter-commissaris hebben beroepen op hun zwijgrecht omdat zij in deze zaak ook als verdachten werden aangemerkt. Daardoor heeft de verdediging het ondervragingsrecht niet effectief kunnen uitoefenen terwijl er ook geen afdoende compenserende factoren aanwezig zijn in het dossier, waardoor het strafproces in zijn geheel niet eerlijk is geweest.
Dat er twee andere getuigen van het incident zijn, te weten [getuige 1] en [getuige 2] , maakt dit niet anders. [getuige 2] verklaart op belangrijke punten tegenstrijdig en [getuige 1] verklaart bij het verhoor bij de rechter-commissaris de volgorde van het door verdachte slaan met het glas en het door [aangever 2] dichtknijpen van de keel niet goed te weten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Op 24 september 2024 omstreeks 02.00 uur waren verdachte en aangevers [aangever 1] en [aangever 2] op een bruiloftsfeest in een feesttent in Genderen, gemeente Altena. Nadat verdachte – al dan niet bewust – een paar schoenen van [aangever 1] vanuit de feesttent naar de parkeerplaats had meegenomen, is hij op de parkeerplaats aangesproken door [aangever 1] . Verdachte heeft [aangever 1] geduwd waarbij zij ten val is gekomen.
Vervolgens kwam [aangever 2] , de vriend van [aangever 1] , naar verdachte gelopen. Verdachte sloeg met een drinkglas in de nek van [aangever 2] . Het glas ging daardoor kapot en veroorzaakte letsel in de nek van [aangever 2] .
Verklaringen van verdachte, aangevers en getuigen
Over de omstandigheden waaronder verdachte [aangever 1] heeft geduwd en met een drinkglas in de nek van [aangever 2] heeft geslagen, zijn verschillende verklaringen afgelegd.
Getuigen [getuige 2] en aangevers [aangever 1] en [aangever 2] hebben bij de politie verklaard dat verdachte een duwende of slaande beweging maakte richting [aangever 1] , waarna zij op de grond viel. Toen [aangever 2] buiten kwam, werd hij direct door verdachte aangevlogen. Verdachte sloeg het glas dat hij in zijn hand had kapot tegen de nek van [aangever 2] . Daarna ontstond een gevecht waarbij beiden op de grond terecht zijn gekomen en [aangever 2] verdachte bij zijn keel vastpakte. De verklaring over het slaan met het glas wordt ondersteund door de verklaring die getuige [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd.
Betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen
De verdediging heeft betoogd dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en heeft een ander scenario geschetst. Volgens verdachte zou hij door [aangever 1] zijn belaagd en zou hij haar ter verdediging hebben geduwd om haar van zich af te houden. Voorts zou verdachte [aangever 2] pas met het glas hebben geslagen nadat zijn keel door [aangever 2] werd dichtgeknepen en hij vreesde voor zijn leven. Dit scenario wordt ondersteund door de verklaring van de vriendin van verdachte.
De rechtbank moet beoordelen welke verklaring(en) zij het meest betrouwbaar en geloofwaardig acht en overweegt als volgt.
Het scenario van verdachte wordt uitsluitend ondersteund door de verklaring van zijn vriendin en niet door andere getuigen of andere bewijsmiddelen. De verklaring van zijn vriendin is op 22 april 2024, dus zeven maanden na het incident, bij de rechter-commissaris afgelegd. Vanwege haar relatie met verdachte en haar mogelijke kennis van de overige verklaringen twijfelt de rechtbank aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Daarnaast impliceert het scenario van verdachte dat hij met het glas in zijn hand, tijdens een schermutseling samen met [aangever 2] op de grond zou zijn gevallen zonder dat het glas tijdens die val uit zijn hand viel. De rechtbank vindt dit een ongeloofwaardige gang van zaken.
De verklaringen van aangevers vinden op cruciale punten steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] .
[getuige 2] heeft verklaard dat hij zowel verdachte als aangevers kent en heeft in antwoord op de vraag of hij bevriend is met aangevers geantwoord “Ja, bevriend, tsja, ik zie hen weleens”. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een nauwe of afhankelijkheidsrelatie tussen [getuige 2] en aangevers, zodat zij hem beschouwt als onafhankelijke getuige. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij die avond als chauffeur fungeerde en daarom geen alcohol had gedronken. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan [getuige 2] verklaring te twijfelen en acht zijn verklaring, mede gelet op het feit dat hij die avond nuchter was, betrouwbaar.
Getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij een goede vriendin van de bruid was en dat zij verdachte, zijn vriendin, [aangever 2] en [aangever 1] niet kende. De rechtbank heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen. Haar verklaring wordt, mede gelet op haar onafhankelijkheid, betrouwbaar geacht.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] wisselend en/of tegenstrijdig zijn, merkt de rechtbank op dat die verklaringen op hoofdpunten consistent zijn. Dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] bij de rechter-commissaris, zeven à acht maanden na hun verklaring bij de politie, op sommige punten (iets) anders zijn, is goed verklaarbaar door het tijdsverloop en maakt niet dat de verklaringen daarom onbetrouwbaar zouden zijn.
De rechtbank is daarnaast niet gebleken dat er om andere redenen aan het waarheidsgehalte van die eerdere verklaringen zou moeten worden getwijfeld. Dit maakt de verklaringen naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar en geloofwaardig. De rechtbank zal dan ook voor het bewijs uitgaan van de bij de politie afgelegde verklaringen van deze getuigen, nu deze verklaringen niet lang na het gebeuren op 24 september 2023 zijn afgelegd, in het geval van [getuige 1] zelfs nog in de nacht van het incident.
Het verweer van de verdediging op het punt van de betrouwbaarheid van verklaringen wordt dan ook verworpen.
Ondervragingsrecht
Op grond van artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) heeft de verdediging het recht om getuigen te ondervragen. De rechtbank stelt vast dat de toegewezen getuigen, in deze zaak de aangevers,
weliswaar bij de rechter-commissaris zijn gehoord, maar dat zij zich toen hebben beroepen op hun zwijgrecht omdat zij ook als verdachten in een andere zaak (betreffende hetzelfde incident) werden aangemerkt. Hierdoor heeft de verdediging geen mogelijkheid gehad om aangevers te kunnen ondervragen.
Op grond van de jurisprudentie geldt dat de rechter, voordat hij tot een bewezenverklaring komt die mede is gegrond op de verklaring van de niet-ondervraagde getuige(n), na dient te gaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Bij de beoordeling van deze “overall fairness” van de procedure stelt de rechtbank in de eerste plaats vast dat er op zichzelf een gegronde reden is waarom aangevers zich bij de rechter-commissaris hebben beroepen op hun zwijgrecht. Zij werden immers met betrekking tot de incidenten die verdachte verweten worden ook als verdachten aangemerkt.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangevers bij de politie geen “sole and decisive evidence” zijn zoals bedoeld in de jurisprudentie van het Europese Hof. De verklaringen van aangevers bij de politie maken weliswaar onderdeel uit van de bewijsmiddelen in deze zaak, maar worden in ruime mate bevestigd door steunbewijs, zoals hierboven bij de betrouwbaarheid van hun verklaringen al is overwogen. Het steunbewijs heeft bovendien betrekking op de onderdelen van de belastende verklaringen van aangevers die door verdachte zijn betwist.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het strafproces tegen verdachte, als geheel genomen, als eerlijk kan worden gekwalificeerd en dat het bezigen van de verklaringen van aangevers voor het bewijs dit niet anders maakt of anderszins in strijd is met artikel 6 EVRM.
Kwalificatie feit 2
-
Primair: Is er sprake van een poging tot doodslag?
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte geen poging tot doodslag oplevert. Zij stelt vast dat verdachte [aangever 2] één keer met een intact drinkglas in de nek heeft geslagen. Het glas is door de klap kapot gegaan en [aangever 2] is geraakt in de nek waardoor letsel is ontstaan, waaronder drie wijkende wondjes die met (in totaal 5) hechtingen zijn gehecht. Niet is komen vast te staan met wat voor een glas en met welke kracht verdachte tegen de nek van [aangever 2] heeft geslagen. Dit alles rechtvaardigt de conclusie dat niet gebleken is dat er een aanmerkelijke kans was dat [aangever 2] door het slaan met het glas dodelijk zou worden getroffen.
-
Subsidiair: Is er sprake van zwaar lichamelijk letsel?
Vast staat dat [aangever 2] door het handelen van verdachte wondjes in de nek heeft opgelopen die met 5 hechtingen gehecht moest worden. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel niet valt aan te merken als zwaar lichamelijk in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
In voorkomende gevallen kan in de beoordeling of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel ook worden betrokken of er restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam van het slachtoffer ontsiert. Weliswaar staat vast dat bij het slachtoffer sprake is van blijvend littekenweefsel in de nek, nu de rechtbank dat op de zitting heeft waargenomen, maar naar het oordeel van de rechtbank is de mate waarin de littekens het lichaam ontsieren onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr. Het litteken van een paar centimeter is weliswaar enigszins ontsierend, maar zit ongeveer op de haargrens, niet op een duidelijk opvallende plek.
Verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
-
Meer subsidiair: Is er sprake van een poging tot zware mishandeling?
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Indien met een glas met een zodanige kracht op het achterhoofd in de nekstreek wordt geslagen dat het glas daardoor breekt, is de kans op zwaar lichamelijk letsel naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk. Daar bevinden zich immers lichaamsdelen en -functies die door de glasscherven al snel ernstig verwond kunnen raken en waardoor ernstig letsel kan ontstaan. Hoewel de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen met het doel om hem ernstig toe te takelen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank met zijn handelen wel willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, zodat verdachte hierop voorwaardelijk opzet heeft gehad.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde onder feit 2 en acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Kwalificatie feit 1
Onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet worden verstaan het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, het opzettelijk benadelen van de gezondheid en ‑ onder omstandigheden ‑ het opzettelijk bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. (Vgl. HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677.)
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [aangever 1] door de duw van verdachte ten val is gekomen en daardoor pijn heeft ondervonden. Die duw van verdachte was een bewuste actie waarmee ook het opzet op het toebrengen van pijn, al dan niet in voorwaardelijke zin, bewezen wordt geacht.
Daarmee acht de rechtbank de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 24 september 2023 te Genderen, gemeente Altena, [aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1]
- tegen het lichaam te duwen en
- ( daarbij) ten val te brengen;
2 meer subsidiair:
op 24 september 2023 te Genderen, gemeente Altena, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen eenmaal, met een drinkglas tegen de nek heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht aannemelijk dat verdachte, zoals hij consequent heeft verklaard, [aangever 2] pas met het glas heeft geslagen nadat zijn keel door [aangever 2] werd dichtgeknepen en hij vreesde voor zijn leven. Er was toen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich moet verdedigen door met zijn hand met daarin een glas een klap te geven tegen het hoofd van [aangever 2] . Er was sprake van noodweer dan wel noodweerexces.
Ten aanzien van feit 1 is (meer) subsidiair sprake van noodweer, nu verdachte werd belaagd door [aangever 1] en hij ter verdediging [aangever 1] heeft geduwd om haar van zich af te houden. Ook om die reden zou verdachte van feit 1 moeten worden vrijgesproken.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden. Bij de mishandeling van [aangever 1] , noch bij de poging tot zware mishandeling van [aangever 2] heeft zich een situatie voorgedaan waarin het tenlastegelegde handelen van verdachte noodzakelijk was.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Sr.
Op grond van de bewijsmiddelen en de hierboven onder 4.3.2 beschreven overwegingen is de rechtbank van oordeel dat:
  • het door de verdediging geschetste scenario dat verdachte en [aangever 2] op de grond zijn beland en dat [aangever 2] de keel van verdachte heeft dichtgeknepen, waarna verdachte ter verdediging met het glas in zijn hand heeft geslagen tegen de nek van [aangever 2] , niet wordt gevolgd. Voor zover er sprake is geweest van het dichtknijpen van de keel van verdachte door [aangever 2] , heeft dat op basis van de bewijsmiddelen plaatsgevonden ná het glasincident;
  • het door de verdediging geschetste scenario dat verdachte werd belaagd door [aangever 1] en hij ter noodzakelijk verdediging [aangever 1] heeft geduwd om haar van zich af te houden evenmin wordt gevolgd.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat zowel bij feit 1 als bij feit 2 geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich ook niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging. Dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
vijf maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing (zoals door de reclassering geadviseerd in haar rapportage van
28 oktober 2024). Volgens hem is het taakstrafverbod van artikel 22b Sr van toepassing.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat het taakstrafverbod van artikel 22b Sr niet van toepassing is, nu er geen sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [aangever 2] .
De raadsman acht bij een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling (voor feit 2) een taakstraf van 150 uur passend, waarbij eventueel nog een voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd, hoewel hij dat niet direct nodig acht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [aangever 2] en een mishandeling van [aangever 1] . Verdachte heeft [aangever 2] met een glas in zijn hand tegen de nek geslagen. Door het handelen van verdachte heeft het slachtoffer een verwonding opgelopen in de nekstreek, waaraan hij moest worden behandeld in het ziekenhuis. Het slachtoffer heeft daaraan ook blijvend littekenweefsel overgehouden in de nekstreek. Het letsel is uiteindelijk gelukkig beperkt gebleven. Door zo te handelen heeft verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het – overigens geringe – strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest voor geweldsmisdrijven. Na het bewezenverklaarde zijn geen incidenten meer geregistreerd.
Over verdachte is op 28 oktober 2024 een reclasseringsrapport opgemaakt. De reclassering merkt op dat verdachte de bewuste avond onder invloed van alcohol was, waardoor alcoholgebruik als risicoverhogend wordt aangemerkt. Het recidiverisico wordt, mede door een strafbeschikking in 2020 met betrekking tot alcoholgebruik als bestuurder, als laag-gemiddeld ingeschat.
Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden geadviseerd.
• Meldplicht bij reclassering
• Gedragsinterventie agressiebeheersing
Betrokkene neemt actief deel aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Betrokkene houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Een gedragsinterventie Alcohol & Geweld zou verdachte kunnen helpen om zich bewust te worden van de negatieve gevolgen van alcohol en agressief gedrag, en de relatie daartussen. Na het doorlopen van de gedragsinterventie kan het reclasseringstoezicht, wanneer hiervoor geen contra-indicaties naar voren komen, worden afgesloten. Bij een veroordeling zal de uitvoering van het vonnis bij Novadic-Kentron komen te liggen. Gezien het feit dat de training alcohol en geweld door Novadic-Kentron wordt gegeven, adviseert de reclassering om Novadic-Kentron voor de duur van de training opdracht te geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en betrokkene daarbij te begeleiden.
Gelet op de ernst van de feiten, de persoon van verdachte, zijn geringe strafblad en de straffen die doorgaans bij soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank de volgende straf passend en noodzakelijk.
De rechtbank heeft gekozen voor een andere strafmodaliteit dan de officier van justitie heeft gevorderd, mede gelet op het werk dat verdachte als zzp-er uitoefent en de zorg voor zijn gezin.
Daarbij volgt zij het verweer van de raadsman dat geen sprake is van het in artikel 22b Sr vermelde taakstrafverbod nu sprake is van beperkt lichamelijk letsel bij [aangever 2] . Er is dus geen sprake van “een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer” wat een vereiste is voor het in artikel 22b Sr beschreven taakstrafverbod.
De rechtbank houdt voorts rekening met de omstandigheid dat tussen de dag van het incident en de dag van de inhoudelijke behandeling van de zaak inmiddels ruim 14 maanden zijn verstreken en niet is gebleken dat verdachte in de tussentijd met de politie in aanraking is gekomen.
Alles tegen elkaar afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte moet worden opgelegd een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet of niet naar behoren worden verricht.
Daarnaast ziet de rechtbank redenen om een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar op te leggen, enerzijds om de ernst van met name feit 2 te benadrukken en anderzijds om te voorkomen dat verdachte wederom in de fout zal gaan. De rechtbank zal daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden overnemen. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat de geadviseerde gedragsinterventie Alcohol en Gedrag wat hem betreft niet noodzakelijk is, maar de rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat hij zijn alcoholgebruik bagatelliseert en dat het niet geringe alcoholgebruik op de avond van het incident een rol heeft gespeeld bij het door hem gepleegde geweld.

7.De benadeelde partijen

[aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een immateriële schadevergoeding van € 450,= voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd in die zin dat verdachte [aangever 1] heeft geduwd waarbij zij ten val is gekomen. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [aangever 1] en dat hij verplicht is haar schade te vergoeden.
De door [aangever 1] gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 150,=, gelet op de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal [aangever 1] voor het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Bovendien zal het toegekende bedrag worden vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 september 2023 tot aan de dag der voldoening.
[aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 5.386,93 (bestaande uit materiële schade van een bedrag van in totaal € 3.986,93 en immateriële schade van een bedrag van € 1.400,=) voor feit 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade [aangever 2]
Vast staat dat aan de benadeelde partij [aangever 2] door het onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreekse materiële schade is toegebracht.
Door het handelen van verdachte is de kleding van [aangever 2] beschadigd (vordering van € 379,90) en heeft [aangever 2] kosten moeten maken (vervoer per ambulance naar het ziekenhuis). Laatstgenoemde kosten zijn deels vergoed en deels (voor een bedrag van € 367,03) ten laste gekomen van zijn eigen risico bij zijn ziektekostenverzekering-maatschappij). De genoemde bedragen komen de rechtbank, mede gelet op de onderbouwing daarvan, niet onrechtmatig voor en zijn ook niet weersproken. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft deze bedragen (in totaal € 746,93) toewijzen.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan gederfde inkomsten (€ 3.240,=) is de rechtbank van oordeel dat [aangever 2] deze post, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting, onvoldoende heeft onderbouwd dat hij twee weken niet heeft kunnen werken vanwege het letsel dat hem is toegebracht en dat de hoogte van de gederfde netto inkomsten € 3.240,= zou bedragen.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat [aangever 2] voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade van [aangever 2]
De door [aangever 2] gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank naar billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 700,=, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal tevens ten aanzien van beide benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Bovendien zullen de toegekende bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 september 2023 tot aan de dag van volledige voldoening.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:mishandeling;
feit 2:poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee (2) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Novadic-Kentron (hierna NK) meldt op het adres Korte Raamstraat 3 te Breda, en dat verdachte zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt; indien hiervoor binnen het toezicht geen contra-indicatie naar voren komt, kan het toezicht, na doorlopen van de gedragsinterventie, worden afgesloten; het toezicht heeft een maximale duur van één jaar;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing; de reclassering bepaalt welke training het wordt; betrokkene houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan NK tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
[aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1]
van € 150,= aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2023 tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
[aangever 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van € 1.446,93, waarvan € 746,93 aan materiële schadevergoeding en € 700,= aan immateriële schadeschadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2023 tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de slachtoffers
* [aangever 1] (feit 1), € 150,=
* [aangever 2] (feit 2), € 1.446,93
te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2023 tot aan de dag van volledige voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling:
* ten aanzien van [aangever 1] 3 dagen gijzeling,
* ten aanzien van [aangever 2] 24 dagen gijzeling,
kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. D.S.G. Froger en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 december 2024.
Mrs. Froger en Mullers zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij, op of omstreeks 24 september 2023 te Genderen, gemeente Altena, althans in Nederland, [aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1]
- tegen het lichaam te slaan en/of te duwen en/of
- (daarbij) ten val te brengen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij, op of omstreeks 24 september 2023 te Genderen, gemeente Altena, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever 2] (met kracht) meerdere malen, althans eenmaal met een (drink)glas in/tegen de nek en/of de hals en/of het hoofd heeft geslagen en/of gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 september 2023 te Genderen, gemeente Altena, althans in Nederland, aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,
te weten (een)(diepe) snijverwonding(en) en/of (ontsierende) litteken(s) in de hals en/of de nek, heeft toegebracht door die [aangever 2] meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) met een (drink)glas in/tegen de nek en/of de hals en/of het hoofd te slaan en/of te steken en/of te snijden;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 september 2023 te Genderen, gemeente Altena, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen, althans eenmaal,
(met kracht) met een (drink)glas in/tegen de nek en/of de hals en/of het hoofd heeft geslagen en/of gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 september 2023 te Genderen, gemeente Altena, althans in Nederland, [aangever 2] heeft mishandeld door die [aangever 2] meerdere malen,
althans eenmaal, (met kracht) met een (drink)glas in/tegen de nek en/of de hals en/of het hoofd te slaan en/of te steken en/of te snijden.
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )