4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Op 24 september 2024 omstreeks 02.00 uur waren verdachte en aangevers [aangever 1] en [aangever 2] op een bruiloftsfeest in een feesttent in Genderen, gemeente Altena. Nadat verdachte – al dan niet bewust – een paar schoenen van [aangever 1] vanuit de feesttent naar de parkeerplaats had meegenomen, is hij op de parkeerplaats aangesproken door [aangever 1] . Verdachte heeft [aangever 1] geduwd waarbij zij ten val is gekomen.
Vervolgens kwam [aangever 2] , de vriend van [aangever 1] , naar verdachte gelopen. Verdachte sloeg met een drinkglas in de nek van [aangever 2] . Het glas ging daardoor kapot en veroorzaakte letsel in de nek van [aangever 2] .
Verklaringen van verdachte, aangevers en getuigen
Over de omstandigheden waaronder verdachte [aangever 1] heeft geduwd en met een drinkglas in de nek van [aangever 2] heeft geslagen, zijn verschillende verklaringen afgelegd.
Getuigen [getuige 2] en aangevers [aangever 1] en [aangever 2] hebben bij de politie verklaard dat verdachte een duwende of slaande beweging maakte richting [aangever 1] , waarna zij op de grond viel. Toen [aangever 2] buiten kwam, werd hij direct door verdachte aangevlogen. Verdachte sloeg het glas dat hij in zijn hand had kapot tegen de nek van [aangever 2] . Daarna ontstond een gevecht waarbij beiden op de grond terecht zijn gekomen en [aangever 2] verdachte bij zijn keel vastpakte. De verklaring over het slaan met het glas wordt ondersteund door de verklaring die getuige [getuige 1] bij de politie heeft afgelegd.
Betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen
De verdediging heeft betoogd dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en heeft een ander scenario geschetst. Volgens verdachte zou hij door [aangever 1] zijn belaagd en zou hij haar ter verdediging hebben geduwd om haar van zich af te houden. Voorts zou verdachte [aangever 2] pas met het glas hebben geslagen nadat zijn keel door [aangever 2] werd dichtgeknepen en hij vreesde voor zijn leven. Dit scenario wordt ondersteund door de verklaring van de vriendin van verdachte.
De rechtbank moet beoordelen welke verklaring(en) zij het meest betrouwbaar en geloofwaardig acht en overweegt als volgt.
Het scenario van verdachte wordt uitsluitend ondersteund door de verklaring van zijn vriendin en niet door andere getuigen of andere bewijsmiddelen. De verklaring van zijn vriendin is op 22 april 2024, dus zeven maanden na het incident, bij de rechter-commissaris afgelegd. Vanwege haar relatie met verdachte en haar mogelijke kennis van de overige verklaringen twijfelt de rechtbank aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Daarnaast impliceert het scenario van verdachte dat hij met het glas in zijn hand, tijdens een schermutseling samen met [aangever 2] op de grond zou zijn gevallen zonder dat het glas tijdens die val uit zijn hand viel. De rechtbank vindt dit een ongeloofwaardige gang van zaken.
De verklaringen van aangevers vinden op cruciale punten steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] .
[getuige 2] heeft verklaard dat hij zowel verdachte als aangevers kent en heeft in antwoord op de vraag of hij bevriend is met aangevers geantwoord “Ja, bevriend, tsja, ik zie hen weleens”. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een nauwe of afhankelijkheidsrelatie tussen [getuige 2] en aangevers, zodat zij hem beschouwt als onafhankelijke getuige. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij die avond als chauffeur fungeerde en daarom geen alcohol had gedronken. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan [getuige 2] verklaring te twijfelen en acht zijn verklaring, mede gelet op het feit dat hij die avond nuchter was, betrouwbaar.
Getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij een goede vriendin van de bruid was en dat zij verdachte, zijn vriendin, [aangever 2] en [aangever 1] niet kende. De rechtbank heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen. Haar verklaring wordt, mede gelet op haar onafhankelijkheid, betrouwbaar geacht.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] wisselend en/of tegenstrijdig zijn, merkt de rechtbank op dat die verklaringen op hoofdpunten consistent zijn. Dat de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] bij de rechter-commissaris, zeven à acht maanden na hun verklaring bij de politie, op sommige punten (iets) anders zijn, is goed verklaarbaar door het tijdsverloop en maakt niet dat de verklaringen daarom onbetrouwbaar zouden zijn.
De rechtbank is daarnaast niet gebleken dat er om andere redenen aan het waarheidsgehalte van die eerdere verklaringen zou moeten worden getwijfeld. Dit maakt de verklaringen naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar en geloofwaardig. De rechtbank zal dan ook voor het bewijs uitgaan van de bij de politie afgelegde verklaringen van deze getuigen, nu deze verklaringen niet lang na het gebeuren op 24 september 2023 zijn afgelegd, in het geval van [getuige 1] zelfs nog in de nacht van het incident.
Het verweer van de verdediging op het punt van de betrouwbaarheid van verklaringen wordt dan ook verworpen.
Ondervragingsrecht
Op grond van artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) heeft de verdediging het recht om getuigen te ondervragen. De rechtbank stelt vast dat de toegewezen getuigen, in deze zaak de aangevers,
weliswaar bij de rechter-commissaris zijn gehoord, maar dat zij zich toen hebben beroepen op hun zwijgrecht omdat zij ook als verdachten in een andere zaak (betreffende hetzelfde incident) werden aangemerkt. Hierdoor heeft de verdediging geen mogelijkheid gehad om aangevers te kunnen ondervragen.
Op grond van de jurisprudentie geldt dat de rechter, voordat hij tot een bewezenverklaring komt die mede is gegrond op de verklaring van de niet-ondervraagde getuige(n), na dient te gaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Bij de beoordeling van deze “overall fairness” van de procedure stelt de rechtbank in de eerste plaats vast dat er op zichzelf een gegronde reden is waarom aangevers zich bij de rechter-commissaris hebben beroepen op hun zwijgrecht. Zij werden immers met betrekking tot de incidenten die verdachte verweten worden ook als verdachten aangemerkt.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangevers bij de politie geen “sole and decisive evidence” zijn zoals bedoeld in de jurisprudentie van het Europese Hof. De verklaringen van aangevers bij de politie maken weliswaar onderdeel uit van de bewijsmiddelen in deze zaak, maar worden in ruime mate bevestigd door steunbewijs, zoals hierboven bij de betrouwbaarheid van hun verklaringen al is overwogen. Het steunbewijs heeft bovendien betrekking op de onderdelen van de belastende verklaringen van aangevers die door verdachte zijn betwist.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het strafproces tegen verdachte, als geheel genomen, als eerlijk kan worden gekwalificeerd en dat het bezigen van de verklaringen van aangevers voor het bewijs dit niet anders maakt of anderszins in strijd is met artikel 6 EVRM.
-
Primair: Is er sprake van een poging tot doodslag?
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte geen poging tot doodslag oplevert. Zij stelt vast dat verdachte [aangever 2] één keer met een intact drinkglas in de nek heeft geslagen. Het glas is door de klap kapot gegaan en [aangever 2] is geraakt in de nek waardoor letsel is ontstaan, waaronder drie wijkende wondjes die met (in totaal 5) hechtingen zijn gehecht. Niet is komen vast te staan met wat voor een glas en met welke kracht verdachte tegen de nek van [aangever 2] heeft geslagen. Dit alles rechtvaardigt de conclusie dat niet gebleken is dat er een aanmerkelijke kans was dat [aangever 2] door het slaan met het glas dodelijk zou worden getroffen.
-
Subsidiair: Is er sprake van zwaar lichamelijk letsel?
Vast staat dat [aangever 2] door het handelen van verdachte wondjes in de nek heeft opgelopen die met 5 hechtingen gehecht moest worden. De rechtbank is van oordeel dat dit letsel niet valt aan te merken als zwaar lichamelijk in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
In voorkomende gevallen kan in de beoordeling of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel ook worden betrokken of er restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam van het slachtoffer ontsiert. Weliswaar staat vast dat bij het slachtoffer sprake is van blijvend littekenweefsel in de nek, nu de rechtbank dat op de zitting heeft waargenomen, maar naar het oordeel van de rechtbank is de mate waarin de littekens het lichaam ontsieren onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr. Het litteken van een paar centimeter is weliswaar enigszins ontsierend, maar zit ongeveer op de haargrens, niet op een duidelijk opvallende plek.
Verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
-
Meer subsidiair: Is er sprake van een poging tot zware mishandeling?
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Indien met een glas met een zodanige kracht op het achterhoofd in de nekstreek wordt geslagen dat het glas daardoor breekt, is de kans op zwaar lichamelijk letsel naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk. Daar bevinden zich immers lichaamsdelen en -functies die door de glasscherven al snel ernstig verwond kunnen raken en waardoor ernstig letsel kan ontstaan. Hoewel de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen met het doel om hem ernstig toe te takelen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank met zijn handelen wel willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, zodat verdachte hierop voorwaardelijk opzet heeft gehad.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde onder feit 2 en acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Kwalificatie feit 1
Onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet worden verstaan het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, het opzettelijk benadelen van de gezondheid en ‑ onder omstandigheden ‑ het opzettelijk bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. (Vgl. HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677.) Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [aangever 1] door de duw van verdachte ten val is gekomen en daardoor pijn heeft ondervonden. Die duw van verdachte was een bewuste actie waarmee ook het opzet op het toebrengen van pijn, al dan niet in voorwaardelijke zin, bewezen wordt geacht.
Daarmee acht de rechtbank de onder feit 1 ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.