In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ontbinding van een geregistreerd partnerschap tussen een vrouw en een man, die in 2018 een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Uit dit partnerschap is een minderjarig kind geboren. De vrouw en de man hebben voorlopige voorzieningen getroffen in mei 2023 en hebben in de loop van de procedure overeenstemming bereikt over de ontbinding van hun partnerschap en de nevenvoorzieningen. De vrouw heeft verzocht om de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en om een onderhoudsbijdrage van € 90 per maand voor hun kind, met ingang van 1 juli 2024. De man heeft een gelijkluidend verzoek ingediend. Beide partijen hebben aangegeven dat er geen mondelinge behandeling nodig is, omdat zij overeenstemming hebben bereikt en hun verzoeken hebben aangepast aan deze overeenstemming.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en de nevenvoorzieningen. De rechtbank heeft de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken en bepaald dat de man met ingang van 1 juli 2024 een onderhoudsbijdrage van € 90 per maand aan de vrouw moet betalen voor de verzorging en opvoeding van hun kind. Tevens zijn de regelingen uit het convenant en het ouderschapsplan, die door partijen zijn ondertekend, als bijlagen aan de beschikking gehecht. De overige verzoeken zijn afgewezen, omdat deze zijn ingetrokken. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. Krijger-de Keuning, griffier.