ECLI:NL:RBZWB:2024:8311

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
24/7337 OPIUMW VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 december 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld tegen het besluit van de burgemeester van Loon op Zand om de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van drie maanden. Dit besluit is genomen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, nadat in de woning van verzoeker een handelshoeveelheid methamfetamine was aangetroffen. Verzoeker, die eigenaar is van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De burgemeester had eerder een voornemen tot sluiting van de woning kenbaar gemaakt, maar verzoeker stelde dat hij niet voldoende gelegenheid had gekregen om zijn zienswijze naar voren te brengen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs die de grens voor eigen gebruik overschreed. De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester een belangenafweging moet maken bij het gebruik van zijn bevoegdheid, maar dat in dit geval de sluiting van de woning noodzakelijk was om de openbare orde te waarborgen. De rechter concludeerde dat de burgemeester voldoende redenen had om de sluiting te rechtvaardigen, ondanks de persoonlijke omstandigheden van verzoeker. De voorzieningenrechter wees erop dat verzoeker niet had aangetoond dat hij geen vervangende woonruimte kon vinden en dat de sluiting van de woning voor hem niet onevenredig was, gezien de ernst van de overtreding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7337

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 december 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. I.A.C. Cools),
en

De burgemeester van de gemeente Loon op Zand, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit van 28 oktober 2024 (bestreden besluit) van de burgemeester tot sluiting van de woning aan de [adres] te [plaats] voor de duur van drie maanden.
1.2.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De burgemeester heeft de op het verzoek betrekking hebbende stukken ingezonden en daarbij voor een deel van de stukken verzocht dat met toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitsluitend de voorzieningenrechter van deze stukken kennis zal nemen. De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft met de beslissing van 21 november 2024 bepaald dat beperking van de kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd is. Verzoeker heeft geen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om die stukken te betrekken in de beoordeling van zijn verzoek. De betreffende stukken zijn door de rechtbank geretourneerd aan de burgemeester.
1.4.
In het verweerschrift is namens de burgemeester verklaard dat de effectuering van het bestreden besluit wordt opgeschort tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen verzoeker, zijn gemachtigde en namens de burgemeester mr. P.N.E.E. Risamasu, [naam 1] en [naam 2].

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker is eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] (woning).
2.1.
Uit de bestuurlijke rapportage van de Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant van 4 oktober 2024 blijkt dat naar aanleiding van een vermoeden dat de woning wordt gebruikt als opslaglocatie voor verdovende middelen een onderzoek is ingesteld. In het kader van dat onderzoek is de woning op 1 oktober 2024 doorzocht. In de woning is volgens de bestuurlijke rapportage het volgende aangetroffen:
- in totaal 10,92 gram methamfetamine (o.a. residu uit plastic bakken);
- lege, nieuwe gripzakjes met daarop een afbeelding van Pablo Escobar;
- 7 plastic bakjes van verschillende grootte met daarin residu methamfetamine;
- een tuinschepje;
- een zeef;
- gele vaatdoekjes;
- 24 grote, lege gripszakken met residu methamfetamine;
- een weegschaal;
- een kwast
- een gebroken blauwe pil.
Daarnaast zijn de volgende goederen inbeslaggenomen:
- twee nepvuurwapens;
- een airsoft wapen;
- pepperspray;
- vuurwerk categorie 1, 2 en 3.
2.2.
Met de brief van 14 oktober 2024 heeft de burgemeester aan verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt om de woning met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet voor een periode van drie maanden te sluiten. Verzoeker heeft geen zienswijze naar voren gebracht.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester verzoeker gelast om de woning te sluiten en gesloten te houden voor een periode van drie maanden tot 3 februari 2025.
Gronden verzoeker
3. Verzoeker voert aan dat de burgemeester niet aan zijn verplichting heeft voldaan om hem de mogelijkheid te bieden zijn zienswijze naar voren te brengen. Daarnaast is volgens eiser geen sprake van gronden die een sluiting van de woning in de zin van artikel 13b van de Opiumwet rechtvaardigen. Verzoeker stelt dat de aangetroffen middelen niet bestemd waren voor handel, maar voor eigen gebruik. Er is geen gevaar voor de openbare orde en veiligheid. Tot slot stelt verzoeker dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat de burgemeester van zijn bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen afziet dan wel een minder ingrijpende maatregel dient te worden opgelegd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4.1.
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Mogelijkheid tot geven zienswijze
5. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij geen gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze op het voornemen kenbaar te maken. Het voornemen om de woning te sluiten is gedateerd op 14 oktober 2024 en is verzonden op 15 oktober 2024. In die brief is verzoeker tot 21 oktober 2024 in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze kenbaar te maken. Tegelijkertijd staat in die brief vermeld dat de burgemeester voornemens is om de woning vanaf diezelfde datum, 21 oktober 2024, te sluiten. Verzoeker acht een termijn van zeven dagen onvoldoende. Bovendien zou hij de brief pas op 23 oktober 2024, dus na het verstrijken van de termijn, hebben ontvangen.
5.1.
De voorzieningenrechter ziet hierin geen reden om de gevraagde voorziening toe te wijzen en het besluit te schorsen. Dit kan in de bezwaarfase nog hersteld worden. Verzoeker heeft immers wat hij in de zienswijze had willen aanvoeren alsnog in bezwaar naar voren kunnen brengen. Hierna zal worden beoordeeld of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft en of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik kan maken.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting over te gaan?
6. De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de woning van verzoeker 10,92 gram methamfetamine is aangetroffen. Verzoeker betwist dit niet. Methamfetamine is een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs). Een maximale hoeveelheid van 0,5 gram harddrugs wordt volgens het door het openbaar ministerie toegepaste criterium gezien als een geringe hoeveelheid harddrugs bestemd voor eigen gebruik. [1] In dit geval overschrijdt aangetroffen drugs de geringe hoeveelheid voor eigen gebruik en is er dus sprake van een handelshoeveelheid. Ter zitting is vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de burgemeester in dat geval bevoegd is om tot sluiting van de woning over te gaan.
Mocht de burgemeester gebruik maken van zijn bevoegdheid?
7. De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij zijn beslissing of en op welke wijze hij van die bevoegdheid gebruik maakt. De burgemeester heeft daartoe de Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Loon op Zand houdende regels omtrent toepassing van bestuursdwang bij overtreding van artikel 13b van de Opiumwet (Beleidsregel) vastgesteld. In de beleidsregels wordt voor woningen in een ernstig geval in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden. Onder een ernstig geval wordt volgens de beleidsregels verstaan een handelshoeveelheid drugs van meer dan 5 gram van een middel als bedoeld in lijst I. De opgelegde sluiting van drie maanden is conform het beleid. Dit is door verzoeker niet bestreden.
7.1.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak [2] van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), moet de burgemeester alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en bezien of deze op zichzelf dan wel samen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Bij die beoordeling dient in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is.
7.3.
De voorzieningenrechter zal beoordelen of de burgemeester terecht tot sluiting van de woning met bijbehorende schuur heeft besloten. Daarbij neemt de voorzieningenrechter de maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in acht. Bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het bestreden besluit beoordeeld. [3]
Geschiktheid
7.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sluiting van een woning waar een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen een geschikt middel om het doel te bereiken dat de burgemeester voor ogen heeft, namelijk het (verder) voorkomen van overtredingen in of vanuit de woning door de aanwezigheid van drugs en de risico’s die dat met zich brengt voor omwonenden. Een zichtbare sluiting is een signaal aan drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit.
Noodzakelijkheid
7.5.
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand nodig is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de loop naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. Niettemin kan een sluiting noodzakelijk zijn door andere omstandigheden. Dit kan zich voordoen bij recidive, handel in harddrugs of ligging van de woning in een kwetsbare wijk.
7.6.
Verzoeker stelt dat er geen noodzaak is tot sluiting van de woning. De aangetroffen middelen waren voor eigen gebruik en niet bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking. De woning heeft volgens verzoeker nooit een rol vervuld binnen de keten van drugshandel en heeft niet bekend gestaan als drugspand.
7.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de woning 10,92 gram methamfetamine is aangetroffen. Dat is harddrugs en aanzienlijk meer dan de hoeveelheid van 0,5 gram harddrugs die volgens vaste jurisprudentie nog als een hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Uitgangspunt is dat als in een woning een (ruime) handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. [4]
7.8.
Daarnaast heeft de burgemeester naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende onderbouwd dat sprake is van verzwarende omstandigheden die sluiting van de woning voor de duur van drie maanden noodzakelijk maken. Naast het aantreffen van een ruime handelshoeveelheid harddrugs zijn in de woning ook nepwapens aangetroffen, alsmede grote en kleine gripzakken en een weegschaal. Dat, zoals verzoeker ter zitting heeft gesteld, de nepwapens oude souvenirs uit Spanje zijn die hij nooit zou hebben gebruikt, doet aan de aanwezigheid van die nepwapens in de woning niet af. Het aantreffen van een combinatie van al deze zaken in de woning heeft de burgemeester als een aanwijzing mogen zien dat sprake is van drugshandel in of vanuit de woning.
7.9.
Verder blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat de politie in 2022 een melding heeft ontvangen van een persoon die aangaf door verzoeker te zijn gedrogeerd en dat er verdovende middelen werden gebruikt in verzoekers woning. Daarnaast is er in april 2024 anoniem gemeld dat bekend is dat verzoeker in drugs handelt en dat er veel auto’s voor korte bezoekjes af en aan komen rijden bij de woning. Ook deze meldingen wijzen erop dat de woning mogelijk een rol speelde in de drugsketen. Verzoekers stelling dat de melding uit 2022 later is ingetrokken, kan - bij gebreke van een nadere onderbouwing van deze stelling - niet worden gevolgd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat in de beslissing van de geheimhoudingskamer van de rechtbank van 21 november 2024 is bepaald dat beperking van kennisneming geldt voor een e-mail en een proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2024, omdat deze stukken verklaringen van derden betreffen. Ter zitting is namens de burgemeester verklaard dat dit niet alleen de hiervoor genoemde meldingen uit 2022 en april 2024 betreffen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker, door de toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb te weigeren, haar de mogelijkheid heeft ontnomen om de e-mail en het proces-verbaal van bevindingen van 20 november 2024 in te zien en de daarop gebaseerde conclusies van de burgemeester dat sprake is van drugshandel op juistheid te controleren. Van deze conclusies dient dus te worden uitgegaan.
7.10.
De voorzieningenrechter komt voorlopig tot de conclusie dat de burgemeester de noodzaak voor de sluiting van de woning voldoende heeft gemotiveerd. Verzoeker heeft daar onvoldoende tegen ingebracht om dit te ontkrachten.
Evenwichtigheid
7.11.
Bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet moeten ook de gevolgen daarvan worden betrokken. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoner de woning moet verlaten. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het EVRM. Ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, kunnen gevolgen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken. [5] De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. [6] Daarbij kan ook aan de orde komen de vraag of verzoeker een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt.
7.12.
In de omstandigheden die verzoeker naar voren heeft gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te oordelen dat de sluiting voor de duur van drie maanden onevenwichtig is. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker niet betwist dat de aangetroffen drugs van hem waren. Verzoeker kan daarom een verwijt worden gemaakt van de aangetroffen drugs in zijn woning. Het gedwongen moeten verlaten van de woning en het moeten zoeken naar vervangende woonruimte, is bovendien inherent aan de sluiting van de woning. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. [7] Dat wordt anders als verzoeker een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Dat hiervan sprake zou zijn, heeft verzoeker niet onderbouwd. Weliswaar is in het bezwaarschrift gesteld dat verzoeker onder behandeling is voor zijn verslaving, maar ter zitting is verklaard dat het behandeltraject inmiddels is afgerond en dat verzoeker alleen nog groepsgesprekken bezoekt. Daarmee is niet gebleken dat verzoeker voor een medische behandeling gebonden is aan de woning. Daar komt bij dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen vervangende woonruimte kan vinden. Dat er sprake is van schuldhulpverlening is daartoe onvoldoende. Het is in beginsel de verantwoordelijkheid van verzoeker om vervangende woonruimte te zoeken. De voorzieningenrechter niet is gebleken dat verzoeker actie heeft ondernomen om vervangende woonruimte te vinden, bijvoorbeeld binnen zijn sociale netwerk. Bovendien heeft de burgemeester verzoeker de weg gewezen naar mogelijkheden om vervangende woonruimte te krijgen buiten verzoekers eigen kring van familie en vrienden, maar verzoeker heeft hierover geen contact opgenomen.
7.13.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester de persoonlijke omstandigheden van verzoeker voldoende in zijn belangenafweging betrokken.

Conclusie en gevolgen

8. Nu de voorzieningenrechter de verwachting heeft dat het besluit van de burgemeester tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden in bezwaar stand zal houden, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
8.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek het verzoek om voorlopige voorziening daarom af. Dat betekent dat de burgemeester mag overgaan tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 5 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4, tweede lid,
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Opiumwet
Artikel 2
Het is verboden om een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
aanwezig te hebben;
te vervaardigen.
Artikel 13b, eerste lid
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Methamfetamine staat op lijst I.
Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Loon op Zand houdende regels omtrent toepassing van bestuursdwang bij overtreding van artikel 13b van de Opiumwet
Indien in woningen en/of bij woningen behorende erven een handelshoeveelheid drugs van een middel als bedoeld in lijst I (>5 gram / > 5 pillen / > 25 mililiter) of lijst II (> 15 hennepplanten / > 30 gram) wordt aangetroffen of een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, of artikel 11a voorhanden is, dan volgt bij een eerste constatering een sluiting van 3 maanden.

Voetnoten

1.Aanwijzing Opiumwet.
2.Zie de uitspraken van de ABRvS van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS: 2019:2912, 2 februari 2022 ECLI:NL:RVS:2022:285, en 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916.
3.Zie onder andere de uitspraken van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en 335.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435.
5.Zie de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
6.Zie de uitspraak van de ABRvS van 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2774.
7.Zie de uitspraak van de ABRvS van 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2630.