ECLI:NL:RBZWB:2024:8306

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/02/419328 / FA RK 24-790
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hoofdverblijf van minderjarigen en zorg- en opvoedingstaken in het kader van psychische stabiliteit van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de zorg voor twee minderjarige kinderen. De man heeft verzocht om het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem vast te stellen, terwijl de vrouw, die zonder advocaat procedeerde, geen verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft geconstateerd dat er zorgen zijn over de psychische stabiliteit van de vrouw, die in januari 2024 in een psychotische toestand is opgenomen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het hoofdverblijf van de kinderen bij de man te bepalen, gezien de onveilige en instabiele situatie bij de vrouw. De rechtbank heeft dit advies gevolgd en het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man vastgesteld, uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is pro forma aangehouden tot 29 april 2025, in afwachting van een opvolgend onderzoek door de Raad. De rechtbank heeft benadrukt dat de contacten tussen de vrouw en de minderjarigen voorzichtig worden hersteld, en dat er hulpverlening zal worden ingezet voor de kinderen. De rechtbank heeft de Raad verzocht om een opvolgend onderzoek en rapportage, zodat de situatie opnieuw kan worden beoordeeld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/419328 / FA RK 24-790
Datum uitspraak: 4 november 2024
Nadere beschikking over vaststelling hoofdverblijf en (ontzegging) contact
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel te Oss,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats],
zonder advocaat,
over hun minderjarige kinderen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1];
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2],
hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van deze rechtbank van 26 maart 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • het rapport en advies van 18 juli 2024 van de Raad;
  • het F9-formulier van 24 juli 2024 van mr. Van Putten-van den Heuvel.

2.De nadere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 26 maart 2024. Hierbij is de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen en, naar aanleiding daarvan, te rapporteren en te adviseren over de in deze zaak voorliggende verzoeken. In afwachting daarvan is de beslissing in deze zaak pro forma aangehouden tot 24 september 2024. Daarnaast heeft de rechtbank, in de zaak met het zaaknummer C/02/419332 / FA RK 24-793, bij wijze van voorlopige voorzieningen bepaald dat de minderjarigen voorlopig, totdat in de hoofdprocedure is beslist, aan de man worden toevertrouwd. Voorts heeft de rechtbank bepaald, onder wijziging van de contactregeling tussen de vrouw en de minderjarigen zoals bepaald in het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan, dat de vrouw en de minderjarigen voorlopig, totdat in de hoofdprocedure is beslist, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, voor zover de betrokken hulpverlening dat in het belang van de minderjarigen acht en waarbij de regie over de frequentie, de duur en de vorm van het contact(herstel) bij die hulpverlening is gelegen.
2.2.
Aan de orde zijn nog de verzoeken van de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
  • dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man is gelegen;
  • dat de vrouw het recht op het hebben van contact met de minderjarigen wordt ontzegd.
2.3.1.
In voormeld rapport van 18 juli 2024 concludeert de Raad, samengevat, als volgt. Vanaf oktober 2023 zijn de minderjarigen, die op dat moment bij de vrouw woonden, blootgesteld aan onveiligheid, verwaarlozing en angsten. Zij werden geconfronteerd met de persoonlijke problematiek van de vrouw en de conflicten tussen de vrouw en haar toenmalige partner. De woning was rommelig en vervuild en op de momenten dat de vrouw niet beschikbaar was, hebben de minderjarigen voor zichzelf moeten zorgen. Daarnaast hadden de minderjarigen niet altijd geschikte kleding aan en waren zij niet altijd op tijd op school. Nadat de vrouw in januari 2024 in een psychotische toestand is opgenomen bij [ggz-instelling], zijn de minderjarigen bij de man ondergebracht. De Raad is van mening dat partijen destijds samen de juiste keuze hebben gemaakt door de minderjarigen bij de man onder te brengen en het contact tussen de vrouw en de minderjarigen tijdelijk op te schorten.
2.3.2.
Uit het onderzoek van de Raad blijkt dat de specialistische hulpverlening voor de vrouw, zoals door [ggz-instelling] wordt geadviseerd, (op dat moment nog) niet van de grond is gekomen. Hierdoor is er nog steeds onvoldoende zicht op de psychische stabiliteit van de vrouw. Daarnaast is er op praktisch vlak nog steeds sprake van instabiliteit. De instabiliteit ziet op het hebben en houden van een veilige en hygiëne woonomgeving, structuur en het voorhanden hebben van voldoende eten en drinken. Onduidelijk is of de vrouw in haar woning kan blijven wonen. Daarnaast is het in de periode voorafgaand aan het onderzoek niet gelukt om op een voortvarende wijze toestemming van de vrouw te krijgen om voor de minderjarigen hulpverlening vanuit schoolmaatschappelijk werk (SMW) in te zetten. Ook is het [de zorgaanbieder] enige tijd niet gelukt om afspraken te maken met de vrouw.
2.3.3.
Aangezien de zorgen over de instabiliteit van de (opvoed)situatie van de vrouw nog steeds aanwezig zijn, het onduidelijk is of zij de noodzakelijk geachte persoonlijke hulpverlening op korte termijn zal accepteren en de minderjarigen aangeven dat zij graag bij de man willen blijven wonen, adviseert de Raad om het hoofdverblijf van de minderjarigen thans definitief bij de man te bepalen. De man is voldoende in staat gebleken om de minderjarigen een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. De man en de minderjarigen verblijven momenteel bij de grootvader vaderszijde. Hoewel zij daar op een goede plek verblijven, zitten zij daar dicht op elkaar en hebben zij onvoldoende mogelijkheden om zich tijdelijk terug te trekken of om tot rust te komen. Dit leidt bij de man tot spanningen. Ook lukt het de man niet altijd om neutraal over de vrouw te spreken. De Raad hoopt dat de man op korte termijn een eigen woonruimte zal vinden waar hij samen met de minderjarigen kan verblijven, zodat er meer rust en stabiliteit ontstaat. De man kan de minderjarigen dan inschrijven op zijn eigen adres, waardoor er ook financieel meer ruimte ontstaat. Bovendien ontstaat er dan naar verwachting meer ruimte bij de man om persoonlijke hulpverlening aan te gaan in de vorm van psycho-educatie, om hem handvatten te bieden om op een goede manier te blijven aansluiten bij de zorg- en opvoedingsbehoeften van de minderjarigen. Mogelijk kan [de zorgaanbieder] hierbij een rol spelen.
2.3.4.
Uit het onderzoek is voorts naar voren gekomen dat de minderjarigen hun moeder missen, dat zij van haar houden en dat zij graag weer contact met haar willen hebben, maar dat zij het ook spannend vinden om haar weer te zien. Sinds kort hebben zij weer telefonisch contact met elkaar. Na de zomervakantie zal de hulpverlening vanuit SMW starten en zal er worden ingezet op herstel van het fysieke contact tussen hen middels omgangsbegeleiding vanuit [de zorgaanbieder]. De Raad vindt het positief dat beide partijen hiervoor openstaan en acht begeleide omgang in het belang van de minderjarigen. De Raad acht het daarnaast van belang dat er voor de minderjarigen een vorm van speltherapie wordt ingezet, waarbij er aandacht is voor eventuele trauma’s van de minderjarigen, het versterken van de gehechtheidsrelatie tussen de minderjarigen en de ouders en het uitleggen van hun levensverhaal. Van belang daarbij is dat beide ouders het tempo van de minderjarigen blijven volgen en hen de tijd geven om het vertrouwen tussen de vrouw en de minderjarigen op een goede wijze te herstellen. Daarnaast acht de Raad het van belang dat partijen een manier vinden om op een zakelijke en constructieve wijze met elkaar te communiceren over de minderjarigen, bijvoorbeeld via e-mail of WhatsApp. Op dit moment hebben zij namelijk geen contact met elkaar. In afwachting van het verloop en het resultaat van de (nog in te zetten) hulpverlening, adviseert de Raad om de definitieve beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vrouw en de minderjarigen, althans het ontzeggen van het recht van de vrouw op het hebben van contact met de minderjarigen, pro forma aan te houden voor de duur van negen maanden. De Raad heeft ten slotte een ondertoezichtstelling van de minderjarigen overwogen, maar wil partijen de kans geven om samen met de toegang vanuit de gemeente en oom Jos, die momenteel wel met de vrouw in contact staat, uitvoering te geven aan de adviezen.
2.4.
In voormeld F9-formulier van 24 juli 2024 heeft mr. Van Putten-van den Heuvel, namens de man, aangevoerd dat de man instemt met (de inhoud van) het rapport en advies van de Raad. De man kan zowel instemmen met een eindbeslissing in deze zaak als met een aanhouding van de beslissing. Hij heeft geen behoefte aan een nadere mondelinge behandeling van de verzoeken.
2.5.
De griffier van de rechtbank heeft op 1 augustus 2024 en 22 augustus 2024 de vrouw per brief in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en advies van de Raad, maar de vrouw heeft niet gereageerd. De rechtbank stelt vast dat de brieven zijn verstuurd naar het adres waarop de vrouw bij de gemeente staat ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp). Derhalve wordt vermoed dat de vrouw de brieven heeft ontvangen, maar dat zij ervoor heeft gekozen om niet te reageren. De rechtbank overweegt voorts dat in het raadsrapport staat vermeld dat het raadsadvies met de vrouw is besproken en dat de vrouw hiermee heeft ingestemd.
2.6.
De rechtbank overweegt, gezien het voorgaande, dat beide partijen op dit moment kennelijk geen behoefte hebben aan een nadere mondelinge behandeling van het verzoek. Op basis van het voorgaande acht de rechtbank zich bovendien voldoende in staat om thans te kunnen beslissen. Dit betekent dat de rechtbank schriftelijk zal beslissen als volgt.
2.7.
Gebleken is dat er zorgen waren en nog steeds zijn over de persoonlijke problematiek van de vrouw en, daarmee samenhangend, over haar mogelijkheden om de minderjarigen alles te kunnen bieden wat zij in het kader van hun verzorging en opvoeding nodig hebben. Daarnaast is de door [ggz-instelling] noodzakelijk geachte geadviseerde persoonlijke zorg voor de vrouw (nog) niet van de grond gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat ook niet de gerechtvaardigde verwachting dat de vrouw binnen een afzienbare termijn voldoende stabiliteit zal kunnen bieden. In januari 2024 zijn de minderjarigen van de een op de andere dag bij de man ondergebracht. Momenteel verblijven zij samen met de man in de woning van de vader van de man. Hoewel zij daar dicht op elkaar leven waardoor hun verblijf soms tot spanningen leidt, is de man voldoende in staat gebleken om de minderjarigen een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. Gelet hierop alsmede het belang dat de minderjarigen duidelijkheid ervaren over de vraag bij welke ouder zij verder zullen opgroeien, zal de rechtbank, overeenkomstig het advies van de Raad, op grond van artikel 1:253a, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW), het verzoek van de man toewijzen in die zin dat zij het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man zal bepalen.
2.8.
De rechtbank zal deze beslissing, gelet op het belang dat hierover voor alle partijen duidelijkheid bestaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de man. Dit betekent dat de beslissing per direct uitvoerbaar is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
2.9.
De rechtbank overweegt voorts dat de contacten tussen de vrouw en de minderjarigen inmiddels voorzichtig worden hersteld. In de afgelopen zomer zijn zij gestart met telefonische contacten en - uitgaande van de informatie uit het raadsrapport - is [de zorgaanbieder] inmiddels gestart met het begeleiden van de contacten tussen de vrouw. Daarnaast zullen er verschillende vormen van hulpverlening worden ingezet voor de minderjarigen en hopelijk zal de vrouw de noodzakelijk geachte persoonlijke hulpverlening accepteren. Het is daarom op dit moment nog onduidelijk welke verdeling zorg- en contactregeling tussen de vrouw en de minderjarigen het meest in het belang van de minderjarigen te achten is. De rechtbank zal daarom, overeenkomstig het advies van de Raad, de beslissing over de definitieve vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen pro forma aanhouden tot hierna te noemen datum in afwachting van een opvolgend onderzoek, rapport en advies van de Raad, onder gelijktijdige verstrekking daarvan aan (de advocaat van) partijen. De rechtbank overweegt in dat verband dat het onderzoek van de Raad dus nog niet is afgesloten en dat de vragen, zoals de rechtbank in voormelde beschikking van 26 maart 2024 met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vrouw en de minderjarigen heeft geformuleerd, nog steeds van toepassing zijn.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, en met wijziging van hetgeen daarover is afgesproken in het ouderschapsplan van 20 juli 2021, dat het hoofdverblijf van de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2015 te [geboorteplaats];
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2017 te [geboorteplaats],
bij de man is;
3.2.
verzoekt de Raad om een opvolgend onderzoek in te stellen en, naar aanleiding daarvan te rapporteren en te adviseren met inachtneming van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 2.9 is overwogen;
3.3.
houdt de definitieve beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen over voornoemde minderjarigen aan tot
dinsdag 29 april 2025 PRO FORMA, in afwachting van voormeld rapport en advies van de Raad;
3.4.
stelt partijen, na ontvangst van voormeld rapport en advies van de Raad, (via de advocaat) in de gelegenheid om hierop binnen twee weken te reageren.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2024 door mr. Bollen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.