ECLI:NL:RBZWB:2024:8304

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/02/428162 / FA RK 24-5045
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzingsbeschikking inzake hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.N. van Wensen, verzocht om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te bepalen en een zorg- en contactregeling tussen de vrouw en de minderjarige vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen, maar dat de minderjarige feitelijk bij de man woont. Dit leidde tot de vraag van bevoegdheid van de rechtbank, aangezien de woonplaats van de minderjarige bepalend is voor de bevoegdheid van de rechter.

De rechtbank heeft op basis van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geconcludeerd dat zij niet bevoegd is om het verzoek te behandelen, omdat de man in [woonplaats 1] woont en de vrouw in [woonplaats 2]. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de rechtbank Rotterdam, die wel bevoegd is om de verzoeken te behandelen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Combee, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier. De mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven, waarbij belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak of betekening van de beschikking in beroep kunnen gaan.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/428162 / FA RK 24-5045
Datum uitspraak: 6 november 2024
Verwijzingsbeschikking
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat: mr. D.N. van Wensen te Lage Zwaluwe,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2],
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De rechtbank merkt als informant in deze zaak aan:
de gecertificeerde instelling
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, locatie Rotterdam, hierna te noemen: de GI.

1.Het procesverloop

Het procesdossier bevat het verzoekschrift van 24 oktober 2024, met bijlagen, ingekomen bij de griffie van de rechtbank op 28 oktober 2024.

2.De verzoeken

De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
  • het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen;
  • een zorg- en contactregeling tussen de vrouw en [minderjarige] te bepalen.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de rechter van de woonplaats van de minderjarige of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige, bevoegd om van de onderhavige verzoeken kennis te nemen.
3.2.
Op grond van artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt als woonplaats van de minderjarige aangemerkt de woonplaats van degene die het gezag over de minderjarige uitoefent. Oefenen beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarige kind uit, maar hebben zij niet dezelfde woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven.
3.3.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige], maar dat [minderjarige] feitelijk bij de man woont. Uit het ambtshalve door de rechtbank geraadpleegde uittreksel van de man uit de Basisregistratie personen (Brp) blijkt dat de man bij de gemeente staat ingeschreven op een adres in [woonplaats 1].
3.4.
Gelet hierop is deze rechtbank niet bevoegd om het verzoek te behandelen. Deze rechtbank zal zich dan ook onbevoegd verklaren en de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, verwijzen naar de wel bevoegde rechtbank, in dit geval de rechtbank Rotterdam.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart zich onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen;
4.2.
verwijst deze zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank Rotterdam.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024 door mr. Combee, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.