ECLI:NL:RBZWB:2024:8269

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
C/02/428354 / JE RK 24-1999
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in verband met huiselijk geweld en kindsignalen

Op 20 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van vijf minderjarigen, die allen in een problematische gezinssituatie verkeren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, vanwege ernstige bedreigingen in hun ontwikkeling door huiselijk geweld en andere problematiek binnen het gezin. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de minderjarigen gehoord, waarbij zij aangaven bang te zijn voor hun vader, die hen fysiek zou hebben mishandeld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks hun medewerking aan hulpverlening, niet in staat zijn om de situatie zelfstandig te verbeteren. De kinderrechter heeft daarom besloten de minderjarigen onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de jongste minderjarige, [minderjarige 2], die ernstige gedragsproblemen vertoont en baat heeft bij een gestructureerde omgeving. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De uitspraak is gedaan in het belang van de minderjarigen, die bescherming en hulp nodig hebben om hun traumatische ervaringen te verwerken en een veilige opvoedingsomgeving te creëren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/428354 / JE RK 24-1999
Datum uitspraak: 20 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2014 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag 4] 2017 in [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5], geboren op [geboortedag 5] 2021 in [geboorteplaats 4] ,
hierna te noemen: [minderjarige 5] .
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] worden hierna gezamenlijk genoemd:
de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift van de Raad met bijlagen, ontvangen op 1 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 november 2024. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3.
Hoewel daartoe correct opgeroepen is de vader, zonder kennisgeving vooraf, niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De kinderrechter besluit daarop de mondelinge behandeling voort te zetten in afwezigheid van de vader.
1.4.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 3] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan hebben zij gebruik gemaakt op 18 november 2024. De kinderrechter heeft betrokkenen voorgehouden wat [minderjarige 1] en [minderjarige 3] in het gesprek met de kinderrechter naar voren hebben gebracht. [minderjarige 1] en [minderjarige 3] hebben verteld dat er sprake is van fysieke agressie vanuit de vader. De vader heeft de minderjarigen meegesleurd, geslagen en getrapt. [minderjarige 1] en [minderjarige 3] hebben verteld dat dit hen verdrietig maakt en dat zij bang zijn voor de vader.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] .
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] wonen bij de moeder.
2.3.
[minderjarige 1] verblijft sinds maart 2024 om het weekend bij een gezinshuis.
2.4.
[minderjarige 2] verblijft sinds oktober 2022 bij [observatiecentrum] in [plaats] .

3.De verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt de minderjarigen onder toezicht van de GI te stellen voor de duur van twaalf maanden.
3.2.
Tevens verzoekt de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een zorgaanbieder of aanbieder van jeugdhulp voor de duur van twaalf maanden.
3.3.
De Raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten van partijen

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek voert de Raad, samengevat, het volgende aan. De Raad concludeert dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Binnen het huwelijk van ouders is er sprake geweest van huiselijk geweld vanuit de vader naar de moeder en de minderjarigen. De moeder en de minderjarigen hebben hierdoor traumatische ervaringen opgedaan. De minderjarigen laten kindsignalen zien, zoals buikpijn, boosheid en angsten. Het is voor de Raad niet duidelijk geworden in hoeverre deze signalen voortkomen uit voortdurend huiselijk geweld vanuit de vader richting de minderjarigen of mogelijke angstige gevoelens vanuit de moeder naar de minderjarigen. De Raad wenst dat hier, met behulp van hulpverlening, meer zicht op komt. De Raad acht het van belang dat de minderjarigen onbelast contact kunnen hebben met hun beide ouders. Het lukt de ouders tot op heden onvoldoende om tot een constructieve vorm van communicatie te komen met elkaar. De minderjarigen worden blootgesteld aan de spanningen die tussen de ouders spelen. De band tussen de vader en de minderjarigen staat onder spanning. De Raad heeft zorgen over de omgang tussen de vader en de minderjarigen en de draagkracht van de moeder. De Raad acht het van belang dat er middels hulpverlening meer zicht komt op het algehele welzijn van alle gezinsleden. Daarnaast dient er gewerkt te worden aan de oudercommunicatie. De Raad acht het hierbij van belang dat de moeder kan toekomen aan het verwerken van haar eigen traumatische ervaringen en dat de vader vanuit de hulpverlening handvatten aangereikt krijgt in zijn opvoeders handelen.
4.2.
Hoewel de Raad ziet dat de ouders meewerken aan de hulpverlening voor de minderjarigen, zijn zij op dit moment onvoldoende bereid en/of in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen, doordat de ouders hun eigen ervaringen ten opzichte van elkaar nog onvoldoende hebben kunnen verwerken.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad ter aanvulling op het verzoek aangevoerd dat de uitspraken van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] tijdens het kindgesprek zeer zorgwekkend zijn. Deze uitspraken maken dat de Raad het des te meer noodzakelijk acht dat de minderjarigen onder toezicht worden gesteld zodat de GI zo spoedig mogelijk zicht kan krijgen op de omgang tussen de vader en de minderjarigen.
4.4.
Tot slot acht de Raad het van belang dat er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] wordt verleend om haar situatie te bestendigen. [minderjarige 2] heeft vanwege haar problematiek baat bij een plek waar zij veel begeleiding en structuur krijgt. Dit kan haar niet worden geboden binnen een gezinssituatie. [minderjarige 2] is aangemeld voor een langdurige woonplek binnen [jeugdzorg] . In de overbruggingsperiode kan [minderjarige 2] bij [observatiecentrum] blijven.
4.5.
Door de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij de verontrustende uitspraken van de minderjarigen vaker heeft gehoord. De moeder geeft aan dat zij zich machteloos heeft gevoeld. Zij acht de verzoeken noodzakelijk en voert daartegen geen verweer.
4.6.
Door de GI is, samengevat, aangevoerd dat zij bij een toewijzing van de verzoeken de zaak met prioriteit op zullen pakken zodat zij spoedig zicht krijgen op de omgang tussen de vader en de minderjarigen.
5.
De beoordeling
Ondertoezichtstelling van de minderjarigen
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De minderjarigen vertonen ieder feitelijke kindsignalen. [minderjarige 3] klaagt over buikpijn als hij naar de vader moet en hij is bang voor straffen bij de vader. Bij de moeder kan [minderjarige 3] erg boos worden. [minderjarige 4] zoekt zowel op school als bij de vader de grenzen op en heeft problemen met het reguleren van haar emoties. Bij de moeder vertoont [minderjarige 4] signalen van verlatingsangst. [minderjarige 5] kan erg ongeremd en boos zijn. [minderjarige 1] verblijft een weekend in de twee weken bij een gezinshuis. [minderjarige 1] is gestart met psychomotorische therapie. Hij uit zich fysiek en verbaal agressief richting de moeder en heeft heftige, bedreigende en suïcidale uitspraken gedaan. Op school en in het gezinshuis zijn er zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] . [minderjarige 2] verblijft sinds oktober 2022 bij [observatiecentrum] . Bij [minderjarige 2] is sprake van ernstige gedragsproblematiek, in de vorm van agressie die gepaard gaat met gillen, bijten, slaan en spugen, welk gedrag in de thuissituatie niet te handhaven is
5.3.
Naast de kind-eigenproblematiek van de minderjarigen blijkt dat er sprake is van forse problematiek binnen de gezinssituatie. De kinderrechter neemt daarbij het volgende in aanmerking. De ouders zijn sinds oktober 2023 gescheiden. Binnen het huwelijk van de ouders is er sprake geweest van huiselijk geweld vanuit de vader naar de moeder en de minderjarigen. De moeder en de minderjarigen hebben hierdoor traumatische ervaringen opgedaan. De communicatie tussen de ouders is ernstig verstoord. Er is geen uitzicht op verbetering vanwege het wantrouwen van de ouders ten opzichte van elkaar. De minderjarigen kunnen hierdoor geen onbelast contact hebben met beide ouders. Zij wonen bij de moeder en hebben regelmatig contact met de vader. De band tussen de vader en de minderjarigen staat onder spanning. [minderjarige 1] en [minderjarige 3] hebben aangegeven dat de vader hen pijn doet, dat zij bang zijn voor de vader en dat zij zich door hem vernederd voelen. De kinderrechter acht deze uitspraken zeer zorgwekkend en is van oordeel dat er met spoed zicht dient te komen op het algehele welzijn van alle gezinsleden en de omgang tussen de vader en de minderjarigen. De kinderrechter acht het van groot belang dat alle minderjarigen passende hulpverlening krijgen om onder meer hun traumatische ervaringen te verwerken. Daarnaast dient er, met behulp van hulpverlening, gewerkt te worden aan de oudercommunicatie. Daarbij komt ook dat het van belang is dat de moeder kan toekomen aan het verwerken van haar eigen traumatische ervaringen en dat de vader vanuit de hulpverlening handvatten aangereikt krijgt in zijn opvoeders handelen.
5.4.
De kinderrechter ziet en hoort dat het de ouders gezamenlijk niet lukt om de ontwikkelingsbedreiging bij de minderjarigen weg te nemen. De ouders werken weliswaar mee aan hulpverlening voor de minderjarigen, maar er is een regievoerder nodig die ouders kan begeleiden in de communicatie en de noodzakelijke hulpverlening in kan zetten. De kinderrechter overweegt dat de inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader de afgelopen jaren niet afdoende is gebleken om de situatie rondom de minderjarigen te stabiliseren. De zodanig complexe problematiek binnen dit gezin overschrijdt de mogelijkheden die hulpverlening in het vrijwillig kader kan bieden.
5.5.
Op 1 maart 2016 is in Nederland in werking getreden het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (hierna: Verdrag van Istanboel). Dit is een mensenrechtenverdrag waarin aan de overheid verplichtingen worden opgelegd om geweld tegen vrouwen te voorkomen en te bestrijden, en waarin aandacht wordt besteed aan de maatregelen die nodig zijn voor de opvang en bescherming van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld. In de memorie van toelichting bij de goedkeuring van het Verdrag van Istanboel staat bij artikel 2 lid 2 dat het Verdrag van toepassing is op alle slachtoffers van huiselijk geweld, dus ook mannen en kinderen. In artikel 18 lid 1 van het Verdrag staat dat de verdragsluitende staten maatregelen dienen te nemen die nodig zijn ter bescherming van alle slachtoffers tegen verdere daden van geweld.
5.6.
In de onderhavige casus hebben de kinderen meerdere malen aangegeven zelf slachtoffer te zijn van huiselijk geweld. De rechtbank dient op grond van de bovenstaande verdragsverplichtingen alle maatregelen in te zetten om de kinderen te beschermen tegen verdere daden van geweld. In dit geval ziet de rechtbank reden om dit argument te betrekken bij de onderbouwing voor het uitspreken van een ondertoezichtstelling. De kinderrechter vindt het zeer verontrustend dat deze complexe problematiek, met huiselijk geweld, zich zo lang binnen de familiaire sfeer heeft afgespeeld en ziet signalen die duiden op een situatie van intieme terreur en een scheve machtsbalans tussen de ouders. De kinderrechter uit zijn zorgen dat de moeder binnen hulpverlening in een vrijwillig kader onvoldoende in haar macht zal staan. De kans dat hulpverlening in het vrijwillig kader slaagt, acht de kinderrechter dan ook nihil. Er is professionele ondersteuning van buitenaf nodig om de scheve machtsbalans tussen de ouders te herstellen. De kinderrechter ziet bovengenoemde familiaire kenmerken als contra-indicaties voor het toepassen van hulpverlening in een vrijwillig kader.
5.7.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de minderjarigen onder toezicht stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter acht deze termijn passend en neemt daarbij in aanmerking dat langdurige inzet van hulpverlening nodig zal zijn. Daarnaast heeft de GI tijd nodig om de complexe problematiek in kaart te brengen en te zoeken naar passende hulpverlening. De kinderrechter heeft zich ervan vergewist dat de moeder een ondertoezichtstelling ondersteunt.
5.8.
Als doelen waaraan tijdens de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden, worden aangemerkt:
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] hebben een onbelast contact met beide ouders;
  • [minderjarige 2] heeft een onbelast contact met haar broertjes, passend bij haar wensen;
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] groeien op in een (emotioneel) veilige, voorspelbare opvoedingsomgeving;
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] worden niet belast met zaken die ouders samen af moeten stemmen;
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] kunnen hun emoties op, bij hun leeftijd, passende wijze uiten;
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] krijgen indien nodig hulpverlening om te leren omgaan met het verleden;
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] kunnen op een onbelaste manier met elkaar contact hebben gezien de dynamiek thuis en de onderlinge verstandhouding tussen de minderjarigen.
Machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2]
5.9.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.10.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige 2] sinds oktober 2022 op vrijwillige basis bij [observatiecentrum] verblijft en dat zij is aangemeld voor een langdurige woonplek binnen [jeugdzorg] . Bij [minderjarige 2] is sprake van ernstige gedragsproblematiek, in de vorm van agressie die gepaard gaat met gillen, bijten, slaan en spugen. Bij [observatiecentrum] is [minderjarige 2] gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en een licht verstandelijke beperking. Daarnaast is er sprake van ouder-kind relatieproblematiek. [minderjarige 2] heeft baat bij een zeer gestructureerde opvoedingsomgeving waar zij veel begeleiding krijgt. Binnen een gezinssituatie kan niet aan haar hulpvraag worden voldaan. De kinderrechter heeft zich ervan vergewist dat de moeder de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] ondersteunen.
5.11.
Gelet op bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. Gelet op de toegewezen ondertoezichtstelling van de minderjarigen, is het van belang dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] wordt verleend om haar situatie, te weten haar verblijf bij [observatiecentrum] , te bestendigen. De kinderrechter zal een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder of aanbieder van jeugdhulp verlenen voor de duur van twaalf maanden.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.12.
De rechtbank zal de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beschikking per direct moet worden gevolgd en dat een eventueel hoger beroep die beschikking niet schorst.
Kindbrief aan [minderjarige 1] en [minderjarige 3]
5.13.
De kinderrechter zal op verzoek van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] hen een brief sturen met daarin uitleg over de beslissingen die zijn genomen. In de brief aan [minderjarige 1] en [minderjarige 3] , die naar het adres van de moeder zal worden gestuurd, zal het volgende worden aangegeven:
Beste [minderjarige 1] en [minderjarige 3] ,
Ik heb op 18 november 2024 met jullie gesproken. Jullie hebben mij toen verteld dat jullie erg bang zijn voor papa omdat hij jullie sleurt, slaagt en schopt. Zoals ik tijdens het gesprek heb aangegeven vind ik het ontzettend knap dat jullie dit aan mij hebben durven te vertellen. Ik maak me zorgen over jullie en wil benadrukken dat papa dit nooit mag doen, en dat als hij dit doet, dan is het niet jullie schuld. Papa is volwassen en moet beter zijn best doen om zijn emoties te beheersen.
Nadat ik met jullie heb gesproken, heb ik ook met iemand van de Raad voor de Kinderbescherming en met mama gesproken. Ik heb gezegd dat er hulp moet komen voor jullie. Jullie hebben veel meegemaakt en ik wil ervoor zorgen dat jullie alles goed kunnen verwerken. Jullie zijn nog jong en ik wil ervoor zorgen dat jullie goed kunnen blijven ontwikkelen. Ook jullie zusjes en broertjes hebben hulp nodig.
Als jullie nog vragen hebben, kun je die stellen aan de jeugdbeschermer. De jeugdbeschermer kan jullie het beste uitleggen hoe het nu verder gaat en waar je rekening mee kunt houden. Voor nu hoeven jullie niets te doen. Ik wens jullie het allerbeste toe, en hoop dat deze hulp jullie helpt om nog beter om te gaan met jullie situatie.
Vriendelijke groeten, ook namens de griffier,
mr. Sumner
5.14.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 20 november 2024 tot 20 november 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een zorgaanbieder of accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 20 november 2024 tot 20 november 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier, en op schrift gesteld op 4 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.