ECLI:NL:RBZWB:2024:8268

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
02-142701-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen aanwezig hebben van 47,28 kg hennep met veelvuldig recidive en overschrijding redelijke termijn

Op 4 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van 47,28 kilogram hennep. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 20 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om te oordelen. De verdachte, geboren in 1980 en ingeschreven op een bepaald adres, werd bijgestaan door raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De officier van justitie stelde dat het feit bewezen kon worden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, onder andere omdat de verklaring van een getuige niet voor het bewijs kon worden gebruikt. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder verklaringen van getuigen en het aantreffen van de hennep in de woning van de getuige. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen opzettelijk 47,28 kilogram hennep aanwezig had.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. De rechtbank overwoog dat de verdachte had bijgedragen aan de handel in softdrugs, wat schadelijk is voor de volksgezondheid en leidt tot criminaliteit. De beslissing berustte op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 4 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-142701-23
vonnis van de meervoudige kamer van 4 december 2024
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 47,28 kilogram hennep.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen. Verdachte liep via de achtertuin van de woning naar de achterdeur. Hij had een sleutel van de woning op zak en [getuige] , de bewoonster van de woning, had met de telefoon van verdachte contact over de hennep.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken. De verklaring van [getuige] kan niet worden gebruikt voor het bewijs. De verdediging heeft haar getracht te horen, maar zij heeft zich op haar verschoningsrecht beroepen. Er zijn geen compenserende factoren die compensatie bieden voor het ontbreken van die ondervragingsgelegenheid. Doordat de verklaring van [getuige] niet voor het bewijs kan worden gebruikt, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Verder ontbreekt een proces-verbaal van de weging van de hennep, zodat het gewicht niet kan worden vastgesteld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 16 augustus 2020 zijn verbalisanten de woning aan de [adres 2] binnengetreden, nadat er twee meldingen waren binnengekomen dat zich op dit adres een hennepkwekerij zou bevinden. De verbalisanten werden binnengelaten door bewoonster [getuige] en troffen in een slaapkamer meerdere opgestapelde droogrekken met daarop henneptoppen aan. Deze hennep is later indicatief getest en gewogen en het bleek om 47,28 kilogram hennep te gaan.
[getuige] verklaarde dat later die dag een Marokkaanse man zou komen die de eigenaar van de hennepdrogerij zou zijn. Hij kwam altijd via de brandgang, de achtertuin en de achterdeur de woning binnen en had een sleutel van de achterdeur. In de telefoon van [getuige] zagen de verbalisanten dat zij via Signal berichten stuurde aan en ontving van het contact ‘ [naam] ’. De berichten hadden betrekking op hennep en in het laatste bericht stond: “Word 12.45 uur. Zijn onderweg”. [getuige] heeft verklaard dat twee mannen de hennep in haar woning hebben gelegd en dat ze daarover contact onderhield met [naam] via Signal.
Omstreeks 13:00 uur kwamen verdachte en een andere man de tuin in lopen. Verdachte haalde een telefoon uit zijn broekzak en op het moment dat een verbalisant naar het nummer van [naam] belde, ging de telefoon van verdachte meerdere malen af. Daarnaast bleek verdachte een sleutel van de achterdeur van de woning aan zijn sleutelbos te hebben.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van [getuige] niet voor het bewijs kan worden gebezigd, nu de verdediging haar heeft willen horen, maar zij zich op haar verschoningsrecht heeft beroepen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de rechtbank, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, beoordelen of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang daarbij zijn de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend, het gewicht van de verklaring van de getuige en het bestaan van factoren die compensatie bieden voor het ontbreken van deze ondervragingsgelegenheid.
In dit geval is [getuige] door de politie verhoord en heeft zij zich bij haar getuigenverhoor bij de rechter-commissaris beroepen op haar verschoningsrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is de door [getuige] eerder afgelegde verklaring in het licht van de overige bewijsmiddelen niet van dermate zwaar gewicht dat zonder compensatie sprake is van een oneerlijk proces. Uit de berichten in de telefoon van [getuige] maakten de verbalisanten op dat de persoon met wie zij contact had over de hennep naar haar woning zou komen. Vervolgens kwam verdachte de tuin van de woning ingelopen, bleek dat zijn telefoon afging op het moment dat de verbalisant de contactpersoon van [getuige] belde en had hij een sleutel van de woning. Naast de verklaring van [getuige] zijn er dus meerdere andere bewijsmiddelen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van de henneptoppen. De rechtbank acht dit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Verder ziet de rechtbank in het enkele ontbreken van een proces-verbaal van weging geen aanleiding om eraan te twijfelen dat het gewicht van de aangetroffen henneptoppen 47,28 kg was. Uit de kennisgeving van inbeslagneming en het proces-verbaal van bevindingen volgt dat gewicht van de aangetroffen hennep en het dossier bevat niets dat dat tegenspreekt. De suggestie van de raadsman dat het mogelijk natte hennep zou kunnen zijn vindt geen steun in de foto’s in het dossier.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 augustus 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 47,28 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank overgaat tot strafoplegging, heeft de verdediging verzocht aan verdachte geen gevangenisstraf, maar een zeer gematigde taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander aanwezig hebben van ruim 47 kilogram hennep in een woning, waar die hennep werd gedroogd. Verdachte heeft hiermee bijgedragen aan het gebruik van softdrugs, middelen die een verslavende werking hebben en schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Ook heeft hij met zijn handelen bijgedragen aan de handel in softdrugs die tot veel criminaliteit en overlast leidt door de grote hoeveelheid geld die hiermee wordt verdiend. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door winstbejag en heeft zich niet bekommerd om de maatschappelijke gevolgen.
Verdachte is blijkens zijn strafblad veelvuldig in contact geweest met politie en justitie voor drugsgerelateerde feiten in binnen- en buitenland, zowel voor als na dit feit. Daarvoor is hij ook tot forse gevangenisstraffen veroordeeld. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf van zes maanden noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn met elf maanden, waardoor de straf lager uitvalt dan in vergelijkbare gevallen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, en mrs. J.F.C. Janssen en J.M.J.C. Paijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 december 2024.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te [plaats] , gemeente Breda, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 47,28 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.