In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 november 2024 een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld op 19 oktober 2023 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet, waarbij de moeder, vertegenwoordigers van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland (de GI) en de advocaat van de moeder aanwezig waren. De GI verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor zes maanden, terwijl de moeder zich verzette tegen deze verlenging, stellende dat zij in staat is om zelf de benodigde hulp in te schakelen en dat de kinderen zich goed ontwikkelen.
De kinderrechter heeft de feiten en de standpunten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Hij constateerde dat de moeder positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt, maar dat er nog zorgen zijn over de samenwerking met de GI en de ondersteuning die zij ontvangt. De kinderrechter oordeelde dat het noodzakelijk is om de ondertoezichtstelling te verlengen om de positieve ontwikkelingen te waarborgen en om ervoor te zorgen dat er een goede borging van de situatie van de kinderen kan plaatsvinden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de minderjarigen niet in gevaar komt door een eventueel hoger beroep.
De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen te verlengen met ingang van 19 december 2024 tot 19 april 2025, en heeft de beschikking op schrift gesteld op 29 november 2024.