In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene, geboren in 1943. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft de situatie van betrokkene, die verblijft in een zorginstelling. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij betrokkene, zijn advocaat, een specialist ouderengeneeskunde, een verpleegkundige en de echtgenote van betrokkene zijn gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan vasculaire dementie en dat zijn toestand recent is verslechterd, wat heeft geleid tot zorgen over zijn veiligheid en die van zijn echtgenote. De burgemeester van Breda heeft de inbewaringstelling op 18 november 2024 opgelegd. Het CIZ verzoekt om een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor zes weken. Betrokkene zelf geeft aan dat hij zich redelijk voelt, maar er zijn zorgen over zijn cognitieve achteruitgang en het risico op verwaarlozing.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor betrokkene, maar ook dat hij op dit moment bereid is om mee te werken aan de zorg die hem geboden wordt. De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling afgewezen, omdat betrokkene zich niet verzet tegen de opname en er geen wettelijke vereisten voor voortzetting zijn vastgesteld. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie.