4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02-313587-22
Feit 1: de afpersing van [slachtoffer 1]
Het slachtoffer van de afpersing, [slachtoffer 1] , heeft aangifte gedaan van een afpersing op
17 oktober 2022 op de [straat 1] in [plaats 1] . Daarbij heeft zij een signalement gegeven van de dader. Er zijn daarnaast camerabeelden van voor, tijdens en na de afpersing, waar een vrouw op staat die aan dat signalement voldoet. Daarnaast is op de camerabeelden te zien dat de dader grijze sneakers met witte zolen en een oranje met witte schoudertas droeg. Naar aanleiding van de camerabeelden hebben drie agenten, [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , een proces-verbaal van herkenning opgemaakt waarin zij zeggen de vrouw op de camerabeelden te herkennen als verdachte. Daarna heeft de politie foto’s van verdachte aan aangeefster laten zien, die heeft verklaard dat zij er 70 procent zeker van is dat degene op de foto’s haar heeft afgeperst.
Verdachte ontkent de afpersing, maar op 23 mei 2023 heeft zij desondanks verklaard dat zij ‘die vrouw in de [straat 1] heeft beroofd’. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze verklaring echter niet bijdragen aan het bewijs, omdat deze onvoldoende betrouwbaar is. Verdachte ervaarde op 23 mei 2023 psychische problemen en de rechtbank acht aannemelijk dat verdachte deze verklaring heeft afgelegd als een schreeuw om hulp. Zij was op dat moment al verhoord over de afpersing en was daarmee op de hoogte van de details. Dat verklaart de gedetailleerdheid van haar verklaring.
De rechtbank overweegt daarnaast dat enkel de herkenning van [verbalisant 4] kan bijdragen aan het bewijs, omdat dit van de drie herkenningen door de politie de enige herkenning is die gebaseerd is op eigen, recente en frequente contacten met verdachte. De herkenning van [verbalisant 3] is gebaseerd op ervaringen uit een ver verleden (2008 - 2009) en de herkenning van [verbalisant 2] is in zijn geheel niet gebaseerd op een eigen herinneringsbeeld omdat hij enkel foto’s heeft vergeleken. De camerabeelden zijn op zichzelf echter te onduidelijk om een betrouwbare vergelijking te maken met foto’s van verdachte.
Dit alles betekent dat er net voldoende wettige bewijsmiddelen zijn om tot een bewezenverklaring te komen: de aangifte, de camerabeelden en de herkenning van [verbalisant 4] . Voor een bewezenverklaring is naast voldoende wettig bewijs echter ook vereist dat de bewijsmiddelen de overtuiging dragen dat het feit daadwerkelijk door verdachte is gepleegd.
De rechtbank heeft die overtuiging niet. Op de eerste plaats kan de rechtbank zelf niet vaststellen dat verdachte dezelfde vrouw is als degene op de camerabeelden omdat de beelden daar te onduidelijk voor zijn. Ook heeft de rechtbank zelf niet vastgesteld dat verdachte sist of slist tijdens het praten. Aangeefster is er slechts voor 70 procent zeker van dat verdachte degene is die haar heeft afgeperst, en er is geen ander objectief bewijs voor de betrokkenheid van verdachte, anders dan dat verdachte zelf heeft verklaard dat zij die dag in [plaats 1] was. De gesignaleerde schoenen en de tas zijn ook niet bij verdachte aangetroffen.
Gelet hierop acht de rechtbank de kans aanwezig dat de afpersing niet door verdachte, maar door iemand anders met soortgelijke uiterlijke kenmerken is gepleegd. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van feit 1.
Feit 2: de mishandeling van [slachtoffer 2]
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte [slachtoffer 2] (hierna: aangever) met kracht met een vaas heeft geslagen en dat hij hierdoor letsel aan zijn gezicht en zijn armen heeft opgelopen.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte aangever heeft geslagen omdat zij zich heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval van hem. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, omdat niet is gebleken van een situatie waarin verdachte zich moest verdedigen.
Aangever verklaart dat verdachte geld van hem wilde en toen hij niet voldoende gaf, zij twee vazen op hem kapot heeft geslagen. Verdachte heeft daarentegen wisselend verklaard over de aanleiding van de “knokpartij” en ook over wie de eerste klap heeft uitgedeeld. Zo zou hij haar de ene keer hebben willen dwingen tot seks, de andere keer zou hij haar in haar eigen huis hebben willen beroven van geld en drugs en weer een andere keer zou hij niet hebben voldaan aan de eis van verdachte om haar drugs te geven waarna de knokpartij zou zijn ontstaan. Ook verklaart verdachte wisselend over het gebruik van vazen bij de vechtpartij. Gelet op deze wisselende verklaringen van verdachte en het feit dat het letsel bij aangever veel ernstiger lijkt dan dat bij verdachte, alsook dat het letsel beter past bij de verklaring van aangever dan bij die van verdachte, acht de rechtbank de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het noodweerverweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Het noodweerverweer wordt dan ook verworpen.
Daarmee acht de rechtbank de tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3: de belediging van politieagenten [verbalisant 5] en [verbalisant 1]
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte tegen politieagent [verbalisant 5] heeft gezegd ‘kankerwijf, kankerslet, kankerwouten’ en ‘je moet je kankerbek houden’ en dat zij tegen politieagent [verbalisant 1] heeft gezegd ‘jij kan ook de kanker krijgen’.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de bewoordingen ‘jij kan ook de kanker krijgen’ geen sprake van belediging in de zin van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal verdachte daarom van dat gedeelte vrijspreken.
Voor wat betreft de bewoordingen ‘kankerwijf, kankerslet, kankerwouten’ had verdachte, in tegenstelling tot wat de verdediging heeft betoogd, wel het opzet om [verbalisant 5] te beledigen. Dat bij verdachte ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken vanwege een psychose, is immers niet gebleken. Het wordt zelfs weersproken door GZ-psycholoog dr. [naam 1] , die in haar rapport van 6 juni 2023 concludeert dat (onder andere) dit feit
in verminderde mateaan verdachte kan worden toegerekend, omdat verdachte vanwege haar beperkte mogelijkheden om haar emoties te reguleren (en dus niet vanwege een psychose) op buitensporige wijze op het handelen van de politie heeft gereageerd.
Parketnummer 02-128486-23
De belediging van politieagenten [verbalisant 6] en [verbalisant 7]
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte politieagent [verbalisant 6] heeft beledigd door hem een ‘kanker nikker’ te noemen en dat zij politieagent [verbalisant 7] heeft beledigd door haar in haar gezicht te spugen. Verdachte heeft ook het opzet gehad op de belediging van [verbalisant 6] en [verbalisant 7] . De rechtbank verwijst naar wat zij daarover al heeft overwogen bij de belediging van [verbalisant 5] .