ECLI:NL:RBZWB:2024:8241

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
BRE 24/6863
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door UWV over loongerelateerde uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2024, wordt het beroep van eiser B.V. beoordeeld tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen een besluit van UWV van 18 juli 2023, waarin werd medegedeeld dat de loongerelateerde uitkering van een (voormalig) werknemer per 4 oktober 2023 zou veranderen in een loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser stelt dat UWV niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 27 juli 2023. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat UWV de beslistermijn heeft overschreden. Eiser heeft UWV op 17 juni 2024 in gebreke gesteld, maar er is nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat UWV binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen, maar geeft UWV vier maanden de tijd om dit te doen, gezien de omstandigheden. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank concludeert dat UWV het griffierecht van € 371,- aan eiser moet vergoeden en daarnaast een proceskostenvergoeding van € 437,50 aan eiser moet betalen. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6863

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] B.V., uit [plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. K. Gomes),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat UWV volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 27 juli 2023 tegen het besluit van 18 juli 2023 waarin staat dat de loongerelateerde uitkering van [naam], een (voormalig) werknemer van eiser, per 4 oktober 2023 verandert in een loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet wia).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 27 juli 2023. UWV moet binnen zeventien weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. [2] UWV heeft de termijn in overleg met eiser verlengd tot en met 3 mei 2024. [3] UWV had dus uiterlijk op 3 mei 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen UWV moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft UWV op 17 juni 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan UWV worden opgelegd?
4. Omdat UWV nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat UWV dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet UWV dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. In het verweerschrift van 10 oktober 2024 heeft UWV uitgelegd dat er vanwege een tekort aan verzekeringsartsen een achterstand is opgelopen met het inplannen van de sociaal-medische onderzoeken. UWV geeft aan geen zicht te hebben op wanneer er een besluit genomen zal worden.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het belang van een zorgvuldige heroverweging. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat UWV vier maanden de tijd krijgt de beslissing op bezwaar te nemen.
Welke dwangsom wordt aan UWV opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat UWV een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door UWV. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, UWV de onder 4.2. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan UWV de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt UWV op binnen vier maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat UWV aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat UWV het griffierecht van € 371,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt UWV tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 2 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 112, eerste lid, van de Wet wia.
3.Op grond van artikel 7:10, vierde lid, onderdeel b, van de Awb.