ECLI:NL:RBZWB:2024:8237

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
02-241319-23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in ontnemingszaak betreffende wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

Op 3 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een betrokkene die veroordeeld was voor het medeplegen van de handel in cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit zijn criminele activiteiten. De officier van justitie had een ontnemingsbedrag van € 313.202,- gevorderd, maar de rechtbank heeft dit bedrag verlaagd naar € 96.000,-. De verdediging had verzocht om het ontnemingsbedrag vast te stellen op € 35.255,-, maar de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de betrokkene en de beschikbare bewijsmiddelen, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op basis van de winst die de betrokkene had gemaakt met de verkoop van cocaïne. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de inkoop- en verkoopprijzen van de cocaïne en de rol van de betrokkene in de drugshandel. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de betrokkene verplichtte tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-241319-23 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 3 december 2024
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M.A. Prins, advocaat te ‘s-Hertogenbosch

1.De procedure

Betrokkene is bij vonnis van heden (3 december 2024) door de rechtbank onder meer veroordeeld voor kort gezegd het medeplegen van de handel in cocaïne, het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne en voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer één kilo cocaïne tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 november 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft de vordering op zitting verminderd en stelt zich op het standpunt dat betrokkene een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald van € 281.504,90 in plaats van € 313.202,-. Verdachte heeft verklaard dat hij slechts een drugskoerier was en dat hij niet meer kreeg dan € 250,- à € 500,- per blok. De officier van justitie acht deze verklaring niet aannemelijk en volgt grotendeels het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van de politie. Zij wijkt van dit rapport op de volgende punten af. Anders dan de politie, gaat de officier van justitie voor 17 mei 2020 (chat 4) uit van de verkoop van één blok cocaïne in plaats van drie blokken en dus komt zij voor die dag tot een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 4.000,- in plaats van
€ 12.000,-. Daarnaast laat zij in verband met de mogelijkheid van dubbeltelling de aankoop van de Audi A3 en de contante geldstortingen buiten beschouwing bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft primair verzocht om het ontnemingsbedrag vast te stellen op
€ 35.255,-. Verdachte zou aan feit 1 € 13.000,- hebben verdiend, zijnde de verkoop van
24 blokken cocaïne, waarvoor verdachte naar eigen zeggen een maximaal bedrag kreeg van
€ 500,- per blok. Daarnaast zou hij € 22.255,- hebben betaald voor het aangetroffen blok cocaïne in zijn woning.
Indien de rechtbank meent dat de Audi A3 (€ 15.000,-) en de contante geldstortingen
(€ 7.697) hierbij moeten worden opgeteld, stelt de verdediging subsidiair dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 44.952,10 bedraagt. Meer subsidiair wordt verzocht om ten aanzien van de Audi A3 uit te gaan van de verklaring van verdachte op zitting dat
hij deze auto voor € 8.300,- heeft gekocht.
Uiterst subsidiair stelt de verdediging dat het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld moet worden op een bedrag van € 51.047,90. Dit bedrag is gebaseerd op het geld dat verdachte met de handel heeft verdiend (€ 96.000,-, bestaande uit € 4.000,- per blok maal 24 blokken) met aftrek van het aankoopbedrag van het blok cocaïne, de aankoop van de Audi A3 en de contante geldstortingen.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het vonnis in de onderliggende strafzaak en de daarin vermelde bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat betrokkene de in dat vonnis vermelde strafbare feiten heeft begaan. Gezien de aard van deze delicten (de handel in cocaïne) is aannemelijk dat betrokkene daaruit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de rol van verdachte in het geheel groter is dan hij zelf beweert, maar kleiner is dan de rol waar de officier van justitie van uitgaat. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij cocaïne geleverd kreeg op krediet en heeft (door)verkocht en geleverd. Hij heeft daarbij zelf onderhandeld over de prijs en daarmee geld verdiend.
Om vervolgens te komen tot een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gaat de rechtbank uit van de winst die verdachte heeft gemaakt met de verkoop van de blokken cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat in het criminele circuit met één blok een gewicht van één kilogram wordt bedoeld. De rechtbank gaat uit van de winstmarge die in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gehanteerd, te weten het verschil tussen de inkoopprijs en de verkoopprijs per blok. Hierbij wordt uitgegaan van een inkoopprijs van € 26.750,- per blok en een verkoopprijs van € 30.750,- per blok. Uit de chatberichten van verdachte blijkt immers dat hij zelf deze prijzen hanteerde. De winst per blok voor verdachte bedraagt dan ook € 4.000,- per blok. Gelet hierop maakt de rechtbank de volgende berekening:
* Winst chat 1: verkoop 6 blokken cocaïne op 29 december 2019:
€ 24.000,-
(6 x € 4.000 = 24.000)
* Winst chat 2: verkoop 7 blokken cocaïne op 1 maart 2020:
€ 28.000,-
(7 x € 4.000 = 28.000)
* Winst chat 3: verkoop 10 blokken cocaïne op 12 mei 2020:
€ 40.000,-
(10 x € 4.000 = 40.000)
* Winst chat 4: verkoop 1 blok cocaïne op 17 mei 2020:
€ 4.000,-
(1 x € 4.000 = 4.000)
De rechtbank kan niet vaststellen dat de aankoop van de 6 blokken cocaïne (chat 1) is bekostigd met (eerder) wederrechtelijk verkregen voordeel.
Van het in de woning van verdachte aangetroffen blok cocaïne, de aankoop van de Audi A3 en de contante geldstortingen kan voorts niet worden uitgesloten dat deze zijn bekostigd met de contante opbrengsten van de door verdachte verkochte blokken cocaïne in de chats 1 tot en met 4. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen op welke wijze verdachte dit wederrechtelijk verkregen voordeel heeft aangewend, waardoor er een risico bestaat op dubbeltelling. Deze posten laat de rechtbank dan ook buiten beschouwing bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank het totale genoten wederrechtelijk verkregen voordeel schatten op
€ 96.000,-.
4.2
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag vaststellen op € 96.000,- en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 96.000,-;
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag van
€ 96.000,-, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
1080 dagen;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en
mr. P.B. van Onzenoort, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.B.H. van Overveld en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 december 2024.