In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2024, wordt het beroep van eiser, een B.V. uit [plaats], behandeld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) omdat UWV niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 21 juni 2022. Dit bezwaar was gericht tegen een besluit van 17 mei 2022, waarin werd medegedeeld dat de loongerelateerde uitkering van een (voormalig) werkneemster van eiser per 23 mei 2022 zou veranderen in een loonaanvullingsuitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat UWV de beslistermijn heeft overschreden. Eiser had UWV op 13 juni 2024 in gebreke gesteld, maar UWV heeft tot op heden geen besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat UWV binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen, maar geeft UWV vier maanden de tijd om dit te doen, gezien de omstandigheden en de noodzaak voor een zorgvuldige heroverweging.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat UWV de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding van € 437,50 voor proceskosten, en UWV moet het griffierecht van € 371,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.