Op 3 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 5 mei 2023, waarin haar mate van arbeidsongeschiktheid op 65,20% was vastgesteld. De rechtbank constateerde in een eerdere tussenuitspraak van 23 januari 2024 dat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek leed en gaf het UWV de kans om dit te herstellen. Na aanvullende motivering van de arbeidsdeskundige b&b op 20 maart 2024, waarin werd gesteld dat de geduide functies geen of minimale Nederlandse leesvaardigheden vereisen, heeft eiseres haar bezwaren geuit over haar beperkte kennis van de Nederlandse taal en haar geschiktheid voor de functies.
De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige b&b voldoende had gemotiveerd dat eiseres, ondanks haar matige beheersing van de Nederlandse taal, in staat was om de geduide functies te vervullen. De rechtbank vond dat de functies geen hoge eisen stelden aan de Nederlandse taalvaardigheid en dat eiseres, gezien haar opleidingsniveau, in staat was om de vereiste taken uit te voeren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand omdat het UWV het gebrek had hersteld. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en het UWV werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en reiskosten van eiseres.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door het UWV bij besluiten over arbeidsongeschiktheid en de toekenning van uitkeringen, vooral in gevallen waar taalvaardigheid een rol speelt.