ECLI:NL:RBZWB:2024:8234

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
02-241319-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van cocaïnehandel, voorbereidingshandelingen, witwassen en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne

Op 3 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten gerelateerd aan de handel in cocaïne. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van het medeplegen van de handel in cocaïne tussen 29 december 2019 en 17 mei 2020, het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne op of omstreeks 17 mei 2020, witwassen in de periode van 18 november 2019 tot en met 5 december 2020, en het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer één kilogram cocaïne op 13 november 2023. Tijdens de zitting op 19 november 2024 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd, wat leidde tot de conclusie dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij first offender is en zijn leven inmiddels op de rit lijkt te hebben. De rechtbank heeft ook de maatschappelijke impact van de drugshandel en het witwassen in overweging genomen, en benadrukt dat dergelijke misdrijven schadelijk zijn voor de volksgezondheid en de samenleving als geheel. De verdachte is schuldig bevonden aan de feiten zoals ten laste gelegd, met uitzondering van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, waarvan hij is vrijgesproken. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen verdovende middelen en geldbedragen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-241319-23
vonnis van de meervoudige kamer van 3 december 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986
wonende te [woonadres]
raadsman mr. M.A. Prins, advocaat te ‘s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: het medeplegen van de handel in cocaïne in de periode 29 december 2019 tot en met 17 mei 2020;
feit 2: het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne op of omstreeks 17 mei 2020;
feit 3: witwassen in de periode van 18 november 2019 tot en met 5 december 2020;
feit 4: het aanwezig hebben van ongeveer één kilogram cocaïne op 13 november 2023.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de inhoud van het procesdossier de vier tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte op het onderzoek ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd voor de vier tenlastegelegde feiten en geen vrijspraak daarvoor is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district De Markiezaten, [registratienummer] , opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met 1048.
De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de ter zitting van 19 november 2024 afgelegde bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal van bevindingen door [naam 1] , van 10 augustus 2023 (p. 264-284);
- het proces-verbaal van bevindingen door [naam 2] , van 14 november 2023 (p. 829-832);
- het proces-verbaal van bevindingen door [naam 3] en [naam 4] van 4 december 2023 (p. 851-852);
- het geschrift, zijnde het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, zaaknummer: 2023.12.04.092, d.d. 4 december 2023 (p. 853);
- het geschrift, zijn de kennisgeving van inbeslagneming van 13 november 2023 (p. 1040-1041).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 29 december 2019 tot en met 17 mei 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, ongeveer 24 kg van een materiaal bevattende cocaïne, te weten
- op of omstreeks 29 december 2019 6 blokken(chat 1) en
- op of omstreeks 01 maart 2020 7 blokken (chat 2) en
- op of omstreeks 12 mei 2020 10 blokken (chat 3) en
- op of omstreeks 17 mei 2020 1 blok (chat 4),
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
2
op of omstreeks 17 mei 2020in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het telkens opzettelijk bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen
van 3 blokken (chat 4), van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en/of mede te plegen en daarbij behulpzaam te zijn en daartoe gelegenheid en middelen en inlichtingen te verschaffen, en
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededader(s) wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van het delict, immers hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode en pleegplaats
- via chatberichten contacten onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt over de aankoop/aankoopprijzen en het verkopen en het afleveren en het vervoeren van cocaïne en
- foto’s van een blok cocaïne verstuurd en
- informatie gegeven over de kwaliteit van die cocaïne en een of meerdere (PGP) telefoon(s) (met de (afgeschermde) applicatie en/of het beveiligingsprogramma SKY ECC (met chatberichten en/of foto’s en/of instructies en/of aanwijzingen over de aan- en/of verkoop van cocaïne)) voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
3
in de periode van 18 november 2019 tot en met 5 december 2020 in Nederland,
geldbedragen
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen,
en
-
daarvangebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
4
op 13 november 2023 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1.000 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit om bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is first offender, heeft zich gehouden aan zijn schorsingsvoorwaarden en heeft openheid van zaken gegeven. Ook is er sprake van tijdsverloop. Daarnaast heeft verdachte zijn leven inmiddels aantoonbaar verbeterd. Zo heeft hij werk en wordt hij binnenkort vader. Gelet hierop verzoekt de verdediging primair oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest in combinatie met een (forse) voorwaardelijke straf. Subsidiair wordt verzocht het onvoorwaardelijke strafdeel te beperken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan vier maanden schuldig gemaakt aan het dealen van 24 kilogram cocaïne. Ook heeft hij voorbereidingshandelingen gepleegd voor de handel in deze harddrug en heeft hij ongeveer één kilogram cocaïne aanwezig gehad in zijn berging. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van cocaïne schadelijk is voor de volksgezondheid. De productie, handel in en consumptie van harddrugs (of voorbereiding daarvan) veroorzaken regelmatig overlast of genereren andere vormen van criminaliteit. Dergelijke misdrijven hebben dan ook een ontwrichtend effect op de samenleving als geheel. Verdachte heeft met zijn handelen hieraan een wezenlijke bijdrage geleverd. Het drugscircuit kenmerkt zich door gewelds- en vermogensmisdrijven gepleegd door armlastige verslaafden. Op die manier worden ook nietsvermoedende en onschuldige burgers geconfronteerd met allerlei nare gevolgen, terwijl verdachten zich er doorgaans niks gelegen aan laten liggen om hun crimineel handelen voort te zetten. Kennelijk heeft verdachte zich om al deze gevolgen niet bekommerd en zich enkel laten leiden door eigen belang, in de vorm van financieel gewin. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich gedurende meer dan een jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte al eerder (in 2005 en 2013) is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Deze veroordelingen zijn weliswaar van langer geleden, maar het is dus niet de eerste keer. . Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Verdachte heeft in zijn laatste verhoor bij de politie van 26 september 2024 en op zitting enige openheid van zaken gegeven over zijn rol en aandeel. De rechtbank zal deze proceshouding in zijn voordeel meewegen. Daarnaast zal de rechtbank er in strafmatigende zin rekening mee houden dat verdachte zich aan zijn schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Verdachte heeft hiermee laten zien dat hij zijn leven wil en kan beteren. Hij lijkt zijn leven inmiddels ook op de rit te hebben. Verdachte is aan het werk, is getrouwd en wordt binnenkort vader.
Ook houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat de feiten grotendeels in 2019 en 2020 hebben plaatsgevonden, waardoor sprake is van tijdsverloop.
De rechtbank ziet gelet op voornoemde strafmatigende omstandigheden, alsook de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, aanleiding om van de door de officier van justitie gevorderde straf af te wijken. Zij acht de oplegging van een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd als stok achter de deur, om herhaling in de toekomst te voorkomen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van bijzondere voorwaarden omdat een schriftelijk advies van de reclassering hierover ontbreekt en de officier van justitie op zitting heeft aangegeven dat de reclassering telefonisch te kennen heeft gegeven geen meerwaarde te zien in bijzondere voorwaarden en toezicht.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen verdovende middelen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot de verdovende middelen. Verder zijn deze middelen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
7.2
De verbeurdverklaring
De rechtbank gaat er op grond van het dossier vanuit dat het in beslag genomen halve biljet van 5 euro dient als token voor de handel in drugs en/of het witwassen. Daarom zal dit biljet worden aangemerkt als een voorwerp met betrekking tot welk het strafbare feit is begaan en een voorwerp dat tot het begaan van het misdrijf bestemd is, zodat het vatbaar is voor verbeurdverklaring. De rechtbank zal dit voorwerp dan ook verbeurd verklaren.
Ook zal de rechtbank het in beslag genomen geldbedrag van 395 euro verbeurd verklaren, nu het aannemelijk is geworden dat dit bedrag door middel van het strafbare feit is verkregen.
7.3
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a, 13a van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander te trachten te bewegen om dat feit te plegen en/of mede te plegen en door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 3: witwassen, meermalen gepleegd;
feit 4: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1000 GR Cocaïne (Omschrijving: G657981);
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 395 EUR IBN 13-11-2023 (Omschrijving: G2658025);
* 1 STK Papier (Omschrijving: G2658021 half biljet van 5 euro, Groen);
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 PR Schoenen (Omschrijving: PL2000-2022290103-2658061, Blauw, merk: Louis Vuitton);
* 1 STK Personenauto [kenteken] (Omschrijving: PL2000-2022290103-2657958, Zwart,
merk: Volvo, chassisnr: [nummer] , bouwjaar 2014, met papieren, met sleutels).
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en
mr. P.B. van Onzenoort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 december 2024.