ECLI:NL:RBZWB:2024:8211
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in het kader van de onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 483.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 474.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 24 oktober 2024, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de vergelijkingsmethode voor de waardebepaling, waarbij de waarde van de woning werd vastgesteld aan de hand van vergelijkbare referentiewoningen. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen, die recentelijk zijn verkocht, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld en dat de argumenten van de belanghebbende onvoldoende zijn om de vastgestelde waarde te betwisten.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.