ECLI:NL:RBZWB:2024:8203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
02-257199-24; 10-093084-24 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de verlengde uitvoer van bijna tien kilogram cocaïne met gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van bijna tien kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 2002 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.P.N. Pieterse. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G.W. van der Burg, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof de verlengde uitvoer van 9744,17 gram cocaïne, die in een verborgen ruimte van de auto van de verdachte was aangetroffen tijdens een controle op de A16 op 11 augustus 2024.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de cocaïne buiten het grondgebied van Nederland had willen brengen. De bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte, bevindingen van de politie en foto’s van de verdachte met de drugs, werden als overtuigend beschouwd. De rechtbank verwierp de verdediging van de verdachte, die stelde niet op de hoogte te zijn van de drugs in de auto, en concludeerde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de in beslag genomen auto onttrokken aan het verkeer. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte, maar benadrukte de ernst van het feit en de impact van de drugshandel op de samenleving. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf werd eveneens toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-257199-24; 10-093084-24 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 29 november 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum] 2002 te [plaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 november 2024, waarbij de officier van justitie mr. G.W. van der Burg en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van 9744,17 gram cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van ongeveer 9744,17 gram cocaïne. Hij baseert zich daarbij op de bevindingen van de politie over de drugs die in een verborgen ruimte in de auto is aangetroffen, de rapporten van het NFI, de informatie uit de mutaties en de foto’s die zijn aangetroffen op de telefoon van verdachte. Verdachte heeft wisselend verklaard en zijn verklaring ter zitting is ongeloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak. Op grond van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte opzettelijk cocaïne heeft uitgevoerd. Verdachte is benaderd door een kennis om met een auto die niet van hem was naar een adres in Venlo te gaan waar hij verdere instructies zou krijgen. Het geldbedrag dat hij daarvoor kreeg was niet zo groot dat hij moest weten dat hij iets ging doen wat niet mocht. Verdachte wist niet van de verborgen ruimte en de daarin aanwezige harddrugs. Zijn DNA is ook niet aangetroffen op de pakketten. Dat verdachte eerder is staande gehouden bij de grens zegt niets over deze dag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 11 augustus 2024 als enige inzittende een auto met een Duits kenteken bestuurde op de autosnelweg A16. Verdachte is staande gehouden en vervolgens is de auto doorzocht. Bij de doorzoeking zijn in een verborgen ruimte achter het kenteken aan de achterzijde tien gesealde pakketten aangetroffen. In deze pakketten zat bijna 10 kilogram cocaïne. De navigatie van verdachte was ingesteld op een nabij de Duitse grens gelegen [tankstation] in Venlo.
Verdachte heeft bij zijn staandehouding ten overstaan van [verbalisant 1] verklaard dat hij onderweg was voor een vakantie. Tijdens het kort daarop volgende identiteitsonderzoek heeft verdachte ten overstaan van [verbalisant 2] echter verklaard dat hij onderweg was naar Duitsland om een auto te kopen. Later heeft verdachte bij de politie weer anders verklaard, namelijk dat hij onderweg was naar zijn vriendin en heeft hij zich verder op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij door een kennis was benaderd om iets op te halen en dat hij daarvoor een auto had meegekregen. Hij kreeg de auto in Dordrecht en moest naar het [tankstation] in Venlo rijden. Daar zou hij verdere instructies krijgen. Verdachte wist niet wat hij moest doen, maar er was volgens verdachte in ieder geval geen sprake van een rit naar het buitenland. Hij zou € 500,- tot € 1000,- hiervoor krijgen.
In het algemeen gaat de rechtbank ervan uit dat de bestuurder, die ook gebruiker is van de auto, wetenschap heeft van de goederen die aanwezig zijn in de auto waar hij gebruik van maakt. Deze goederen bevinden zich dan ook in de machtssfeer van de bestuurder. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan van dit uitgangspunt in deze zaak dient te worden afgeweken. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet bekend was met de verborgen ruimte en de zich daarin bevindende drugs, niet aannemelijk, en ongeloofwaardig. Allereerst heeft verdachte bij de politie wisselend verklaard over de reden en bestemming van zijn reis. Vervolgens heeft verdachte ter terechtzitting voor het eerst een inhoudelijke verklaring afgelegd; hij zou van een kennis de auto hebben meegekregen in Dordrecht en moest daarmee naar Venlo rijden, waar hij nadere instructies zou krijgen. Doordat verdachte niet wil verklaren wie de kennis is die hem zou hebben benaderd, is deze verklaring niet verifieerbaar. Daarnaast is een bedrag van € 500,- tot € 1.000,- voor het enkel rijden met een auto van Dordrecht naar Venlo buitensporig hoog en zou dit feit alleen al vragen hebben moeten oproepen bij verdachte. Dat klemt temeer nu verdachte niet duidelijk kon maken waarvan het afhing of de bezoldiging € 500,- of € 1.000,- zou bedragen
Daarnaast zijn op de telefoon van verdachte foto’s aangetroffen van vermoedelijk verdovende middelen en grote stapels geld. Op een van de foto’s staat een manspersoon afgebeeld, die sterke gelijkenissen vertoont met verdachte – en die door de verbalisant is herkend als verdachte –, met tien gesealde pakketten in zijn handen. Deze foto is gemaakt op 6 augustus 2024, enkele dagen voor onderhavig feit, met de bij verdachte aangetroffen smartphone. De rechtbank merkt daarbij op dat de gesealde pakken op de foto sterke gelijkenissen vertonen met de in de verborgen ruimte aangetroffen gesealde pakketten. Zo was één van de tien aangetroffen pakketten in een plastic zak gestopt met een ziplock. Op de foto is verdachte te zien met tien pakketten van dezelfde kleur met een wit etiket in zijn handen, waarvan één pakket eveneens in een plastic zak met ziplock was gestopt. Bij vragen over deze en andere foto’s heeft verdachte ter terechtzitting een beroep gedaan op zijn zwijgrecht, terwijl dit gelet op enerzijds hetgeen is afgebeeld op de foto’s en anderzijds de verdenking, juist vraagt om een verklaring. Ook zijn in de telefoon van verdachte notities aangetroffen over afleveradressen en gebruikershoeveelheden verdovende middelen.
Tot slot acht de rechtbank het niet aannemelijk dat iemand bijna tien kilogram cocaïne zou verstoppen in een auto zonder kennisgeving daarvan aan de chauffeur. Zeker als die chauffeur de vrije beschikking heeft over de auto en zelf kan beslissen waar hij naartoe zal rijden. Dit zou voor de eigenaar een groot risico op het verliezen van de drugs opleveren. Cocaïne vertegenwoordigt immers een aanzienlijke straatwaarde waardoor deze persoon onnodige risico’s op het verlies van die partij harddrugs zou lopen.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden kan het niet anders dan dat verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto en dat deze lading zich daarmee ook voortdurend in zijn machtssfeer bevond.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van de cocaïne. Volgens artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet staat vermeld dat onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen, mede wordt verstaan
‘het met bestemming naar het buitenland vervoeren’.
De navigatie van verdachte stond ingesteld op het [tankstation] in Venlo. Dit tankstation bevindt zich op 342 meter van de Duitse grens. Daarnaast reed verdachte in een auto met een Duits kenteken. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen over politieregistraties dat verdachte twee dagen voorafgaand aan onderhavig feit twee keer bij Venlo de grensovergang naar Duitsland is gepasseerd en daarbij wisselende verklaringen daarover heeft afgelegd.
Deze omstandigheden, mede in combinatie met hetgeen hiervoor is overwogen over de wisselende verklaringen van verdachte tegenover de politie over zijn bestemming en doel van de reis, maken dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte de verdovende middelen in de auto heeft vervoerd met het buitenland als bestemming. Daarmee is sprake van verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van ongeveer 9744,17 gram cocaïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 augustus 2024 te Breda opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 9744,17 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat verdachte nog jong is. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte heeft door het voorarrest veel belangrijke gebeurtenissen gemist en moet er zijn voor zijn gezin.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van bijna tien kilogram cocaïne. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland wordt de internationale handel in verdovende middelen in stand gehouden. Uitvoerders van die verdovende middelen zijn mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Cocaïne is een stof die verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Daarnaast gaat van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en nietsvermoedende burgers worden geconfronteerd. Dat is de reden dat er op het vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs zware straffen zijn gesteld.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Wel is verdachte recent veroordeeld voor een ander druggerelateerd delict namelijk het zich ten onrechte in de haven begeven, hetgeen doet vermoeden dat verdachte daar was als een uithaler.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 12 november 2024 dat over verdachte is opgesteld. Daaruit blijkt dat de reclassering niet kan inschatten in hoeverre sprake is van een pro criminele keuze of impulsiviteit en beïnvloeding. Verdachte heeft geen hulpvraag. Zij adviseren toepassing van het volwassenenstrafrecht. Er is sprake van een gemiddeld tot hoog recidiverisico. Zij adviseren een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en ambulante begeleiding.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Voor de uitvoer van deze hoeveelheid harddrugs geldt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 46 tot 48 maanden. Net als de officier van justitie zal de rechtbank in strafmatigende zin rekening houden met de jeugdige leeftijd van verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de aard en de ernst van het feit en de persoon van verdachte. Zij zal aan verdachte dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 42 maanden, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen personenauto (met verborgen ruimte) vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het bewezenverklaarde feit is begaan met behulp van dit voorwerp. Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van
2 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Dordrecht van
7 juni 2024 onder parketnummer 10-093084-24 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de proeftijd te verlengen zoals door de verdediging is bepleit. Verdachte is vervallen in strafbare feiten, terwijl hij in de proeftijd van twee andere zaken liep. Hieruit blijkt dat verdachte hardleers is. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de consequenties van zijn handelen moet ondergaan door het uitzitten van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Personenauto [kenteken] , Mini Cooper;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 7 juni 2024 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 10-093084-24
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf van 2 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en
mr. J. van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 november 2024.
Mr. Van Riet is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij, op of omstreeks 11 augustus 2024 te Breda althans in Nederlandopzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft vervoerd althans
aanwezig heeft gehad ongeveer 9744,17 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet )