In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van bijna tien kilogram cocaïne. De verdachte, geboren in 2002 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E.P.N. Pieterse. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 november 2024, waarbij de officier van justitie, mr. G.W. van der Burg, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof de verlengde uitvoer van 9744,17 gram cocaïne, die in een verborgen ruimte van de auto van de verdachte was aangetroffen tijdens een controle op de A16 op 11 augustus 2024.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de cocaïne buiten het grondgebied van Nederland had willen brengen. De bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte, bevindingen van de politie en foto’s van de verdachte met de drugs, werden als overtuigend beschouwd. De rechtbank verwierp de verdediging van de verdachte, die stelde niet op de hoogte te zijn van de drugs in de auto, en concludeerde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne.
De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de in beslag genomen auto onttrokken aan het verkeer. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte, maar benadrukte de ernst van het feit en de impact van de drugshandel op de samenleving. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf werd eveneens toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.