ECLI:NL:RBZWB:2024:8200

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
11109492 CV EXPL 24-1614
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak met ambtshalve toetsing van boetebeding en wettelijke rente

In deze huurzaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert de Stichting Stadlander betaling van een huurachterstand van € 1.463,72 van de huurders. De huurders hebben een huurachterstand opgebouwd sinds de huur van een woning op 19 december 2017. Ondanks aanmaningen hebben zij de huur voor de maanden mei en juni 2024 niet voldaan. De huurders betwisten de hoogte van de huurachterstand, stellende dat Stadlander drie betalingen niet in haar administratie heeft verwerkt. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, inclusief een tussenvonnis en een mondelinge behandeling, en heeft vastgesteld dat Stadlander de huurachterstand correct heeft berekend. De kantonrechter heeft ook ambtshalve de algemene voorwaarden van Stadlander getoetst aan het consumentenrecht, waarbij artikel 15 van de algemene voorwaarden, dat een boetebeding bevatte, als onredelijk bezwarend werd aangemerkt en vernietigd. De gevorderde wettelijke rente werd afgewezen omdat terugvallen op de wettelijke regeling niet mogelijk was door de vernietiging van het boetebeding. De huurders zijn in het ongelijk gesteld en zijn veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten, die in totaal € 1.019,39 bedragen. Het vonnis is uitgesproken op 27 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11109492 \ CV EXPL 24-1614
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van
STICHTING STADLANDER,
te Bergen op Zoom,
eisende partij,
hierna te noemen: Stadlander,
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen

1.[huurder 1] ,

te [plaats] ,
2.
[huurder 2],
te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: de huurders,
gemachtigde: mr. C.G.A. Mattheussens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 augustus 2024 en de daarin genoemde stukken,
- de akte van 24 oktober 2024 Stadlander met bijlagen,
- de mondelinge behandeling van 29 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Stadlander verhuurt sinds 19 december 2017 een woning aan [adres] te [plaats] aan de huurders. De huurders zijn aan Stadlander een maandelijkse huurprijs verschuldigd, die momenteel € 928,09 bedraagt. Er is echter een huurachterstand ontstaan, waarvoor Stadlander de huurders heeft aangemaand.

3.Het geschil

3.1.
Stadlander vordert - na wijziging van grondslag bij akte en na vermindering van eis ter zitting - uitvoerbaar bij voorraad de huurders te veroordelen tot betaling van € 1.465,06‬ (€ 1.463,72 aan huurachterstand + € 1.34 aan wettelijke rente tot 2 mei 2024) te vermeerderen met wettelijke rente over € 1.463,72 vanaf 2 mei 2024 tot aan het moment dat de vordering is betaald, met veroordeling van de huurders in de proceskosten.
3.2.
Stadlander legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. De huurders hebben een huurachterstand opgebouwd, die zij ondanks aanmaning tot op heden niet hebben voldaan. Stadlander heeft bij akte een overzicht van de actuele huurachterstand ingediend. Hieruit blijkt dat een deel van de achterstand is ingelopen, maar dat de huur voor de maanden mei en juni 2024 onbetaald is gebleven. Hierdoor is de grondslag van de vordering gewijzigd.
3.3.
De huurders voeren het volgende verweer. Dat er een huurachterstand bestaat wordt niet betwist. De hoogte van de huurachterstand wordt daarentegen wel betwist. Stadlander heeft namelijk drie betalingen niet in haar administratie verwerkt, waardoor de hoogte van de gevorderde huurachterstand onjuist is.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ambtshalve toetsing
4.1.
De overeenkomst waarover het in deze zaak gaat, is gesloten met een consument. Dat betekent dat ambtshalve moet worden getoetst aan het Europese en Nederlandse consumentenrecht. Dat betekent dat de algemene voorwaarden moeten worden getoetst aan Richtlijn 93/13 EG (Richtlijn oneerlijke bedingen). Zo moet worden beoordeeld of de bedingen in de overeenkomst en algemene voorwaarden oneerlijk zijn. Dit is het geval als een beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen rechten en verplichtingen van partijen nadelig verstoort voor de consument (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst en de aard van de goederen of diensten moeten worden meegewogen.
4.2.
In de algemene voorwaarden is in artikel 15 de volgende bepaling opgenomen:
“Huurder is verplicht ten behoeve van verhuurder een onmiddellijk opeisbare boete van €25,- (niveau 2003, geïndexeerd volgens de CBS Consumentenprijsindex, Alle Huishoudens) per kalenderdag te betalen, indien hij enige bepaling uit deze Algemene Huurvoorwaarden overtreedt, onverminderd zijn verplichting om alsnog overeenkomstig deze Algemene Huurvoorwaarden te handelen en onverminderd verhuurders overige rechten op schadevergoeding. Deze boete zal, zonder rechterlijke tussenkomst voor elke dag waarin de overtreding voortduurt, verschuldigd zijn.”
4.3.
Artikel 15 van de algemene voorwaarden is aan te merken als een boetebeding. Deze bepaling moet daarom getoetst worden aan de open norm van artikel 6:233 onderdeel a BW. De boete van € 25,00 per dag is meteen opeisbaar wanneer de factuur te laat wordt betaald, ongeacht hoeveel later er wordt betaald. Dit betekent dat deze boete hoger is of kan zijn dan wat een consument verschuldigd zou zijn aan wettelijke rente, als deze bepaling niet was overeengekomen. Daar komt bij dat het beding niet is opgenomen in de overeenkomst zelf, maar in de daarop van toepassing verklaarde algemene voorwaarden waarover door partijen niet is onderhandeld. Voor het beding wordt nergens in de overeenkomst of in de algemene voorwaarden een voordeel geboden ter compensatie van het nadeel dat dit voor de consument meebrengt. Gelet hierop wordt het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoord. Het beding is daarmee een onredelijk bezwarend beding als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW.
4.4.
Dit betekent dat artikel 15 van de algemene voorwaarden vernietigd wordt vanwege oneerlijkheid.
Inhoudelijke beoordeling
4.5.
Stadlander heeft ter onderbouwing van haar vordering een specificatie bijgevoegd. Tussen partijen is in geschil of Stadlander de huurachterstand in deze specificatie correct heeft berekend, of dat Stadlander drie betalingen is vergeten mee te nemen in haar berekening. Volgens de huurders gaat het om de volgende drie betalingen die niet zouden zijn meegenomen:
- betaling van 25 november 2023 € 202,44
- betaling van 25 november 2023 € 197,12
- betaling van 2 juli 2023 € 803,39
4.6.
Op de mondelinge behandeling heeft Stadlander de huurachterstand nader toegelicht en onderbouwd dat zij de betalingen wel in haar administratie heeft verwerkt. Zo zijn de betalingen van 25 november 2023 in de specificatie meegenomen onder de data “25-11-2023” en “1-11-2023”. De betaling van 2 juli 2023 is in twee delen in de specificatie verwerkt, namelijk onder de data “2-7-2023” en 3-7-2023”. De hoofdsom is volgens Stadlander dus wel degelijk juist berekend. De kantonrechter sluit zich hierbij aan en oordeelt dat Stadlander de gevorderde huurachterstand voldoende heeft onderbouwd. De huurders zijn daarom een bedrag van € 1.463,72 aan huurachterstand aan Stadlander verschuldigd. De gevorderde hoofdsom zal dan ook worden toegewezen.
4.7.
Stadlander vordert verder dat de toe te wijzen huurachterstand wordt vermeerderd met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW. Ten aanzien van de wettelijke rente merkt de kantonrechter het volgende op. Het boetebeding is wegens oneerlijkheid vernietigd (onder 4.3 en 4.4). Wanneer sprake is van oneerlijke bedingen, is terugvallen op de wettelijke regeling niet mogelijk, zie HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:2021:68. Stadlander kan daardoor niet terugvallen op artikel 6:119 BW. De gevorderde rente zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.8.
De huurders zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Stadlander worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,39
- griffierecht
372,00
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.019,39

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt de huurders om aan Stadlander te betalen een bedrag van € 1.463,72,
5.2.
veroordeelt de huurders in de proceskosten van € 1.019,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de huurders niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Borm en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.