ECLI:NL:RBZWB:2024:820

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
C/02/392743 / FA RK 21-5900
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk ouderlijk gezag na mislukking UHA-traject en gebrek aan samenwerking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag over een minderjarige, ingediend door de man. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat de man niet meewerkte aan een raadsonderzoek en eerder had aangegeven zijn verzoek te willen intrekken. De vrouw, die het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent, heeft de minderjarige erkend en de man heeft een conflictueuze relatie met haar, waarbij mogelijk sprake is geweest van huiselijk geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders minimaal is en dat de man zich niet betrokken toont bij de opvoeding van de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming heeft negatief geadviseerd over het verzoek van de man, mede omdat het UHA-traject is mislukt door zijn gebrek aan medewerking. De rechtbank concludeert dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat gezamenlijke gezagsuitoefening op dit moment niet in het belang van het kind is. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/392743 / FA RK 21-5900
datum uitspraak: 13 februari 2024
nadere beschikking betreffende gezag
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. H.J.C. de Waard,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Kocabas-Güller te Zoetermeer.
Over
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van 17 mei 2022 van deze rechtbank en alle daarin vermelde stukken;
- de eindrapportage van de jeugdprofessional van de gemeente Etten-Leur van 14 februari 2023;
- de brief van 3 mei 2023 van de Raad;
- de brief van 23 juni 2023 van de Raad;
- de brief van 18 juli 2023 van de Raad.
1.2
Het verzoek is behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 10 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Poolse taal. Tevens was aanwezig een medewerker namens de Raad. Hoewel behoorlijk opgeroepen is de man niet verschenen.

2.De nadere feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018, hierna te noemen de [minderjarige].
2.2
De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.3
De man heeft de minderjarige erkend. De vrouw oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige uit.
2.4
In deze procedure heeft de rechtbank bij beschikking van 17 mei 2022 bepaald dat de man met ingang van deze dag ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige], aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 233,= (tweehonderd drieëndertig euro) per maand. Tevens is bij deze beschikking bepaald dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar eenmaal per twee weken van vrijdag na school tot zondag 17:00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige] ophaalt bij de bij partijen bekende kinderboerderij te [plaats] alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen. Voort zijn de ouders en [minderjarige] verwezen voor een (jeugd)hulptraject. Het verzoek met betrekking het gezag is aangehouden.

3.Het verzoek

3.1
Aan de orde is nog het restverzoek van de man om partijen te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige].
3.2
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De nadere beoordeling

4.1
Door en namens de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren gebracht dat de betaling van de kinderalimentatie en de omgangsregeling, zoals vastgesteld in de voormelde beschikking, door de man wordt nagekomen. Er resteert alleen een beslissing over het verzoek van de man betreffende het gezag. Betreurd wordt dat de man niet bij de mondelinge behandeling aanwezig is. Hij heeft al eerder aan de hulpverlening en de Raad aangegeven dat hij zijn verzoek zou intrekken. De afhandeling van het verzoek van de man is eerder aangehouden om de communicatie tussen partijen te verbeteren. In de afgelopen periode is echter niet gewerkt aan de communicatie tussen partijen, omdat de man aangaf geen hulpvraag te hebben en de bestaande communicatie voldoende te vinden. Echter, deze bestaande communicatie tussen partijen is minimaal. De man wil niets met de vrouw te maken hebben. De man toont geen enkele betrokkenheid bij [minderjarige]. Zo weigert de man om haar op zaterdag naar zwemles te brengen. Hij fungeert slechts als weekendvader. Deze situatie is niet in het belang van [minderjarige]. De vrouw informeert de man wel over belangrijke beslissingen over [minderjarige]. Hierop reageert de man slechts met ‘OK’. De man vraagt niet zelf om, aanvullende, informatie over [minderjarige] aan de vrouw. De vrouw verzoekt om afwijzing van het verzoek van de man.
4.2
Door de medewerkster van de Raad is aangegeven dat partijen ten behoeve van het verzoek van de man zijn verwezen naar het zorgloket ten behoeve van een traject van het Uniform Hulpaanbod (UHA). Van dit traject heeft de Raad middels de voormelde eindrapportage van 14 februari 2023 een negatieve retourmelding ontvangen. Vervolgens heeft de Raad contact met de man gehad. Er is toen gesproken over het intrekken van het verzoek, mede omdat de man had aangegeven niets met de vrouw te maken te willen hebben. In het verleden is er mogelijk sprake geweest van ernstig huiselijk geweld van de man richting de vrouw. De onderlinge verstandhouding tussen partijen is zeer verstoord. Volgens de Raad is een onderzoek van zijn zijde een optie, maar in dit geval wordt dat toch niet geadviseerd. De vraag is immers of de man alsnog bereid is om aan zo’n onderzoek mee te werken. Het UHA-traject is mislukt omdat de man daaraan toch niet wilde meewerken. Vervolgens heeft de man richting de Raad aangegeven dat hij voornemens was om zijn verzoek in te trekken en dat hij niet bereid was om mee te werken aan een onderzoek van de Raad. Na afweging van alle belangen adviseert de Raad dan ook tot afwijzing van het verzoek van de man.
4.3
De rechtbank overweegt als volgt.
4.4
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.5
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval de ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat de ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken en tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, is er geen onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders.
4.6
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is de rechtbank van oordeel dat het UHA-traject mislukt is omdat de man daaraan zijn medewerking niet verleende. Vervolgens heeft de man geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan een raadsonderzoek. Om die reden heeft de Raad afgezien van het doen van een onderzoek ter beantwoording van de vraag of het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] is. De man wil met de vrouw niets te maken hebben. De verstandhouding tussen partijen is ernstig verstoord. Zij hebben een zeer conflictueuze relatie met elkaar gehad waarbij er tussen hen kennelijk sprake is geweest van huiselijk geweld. De onderlinge communicatie verloopt nog steeds erg moeizaam en is minimaal. De man vraagt niet aan de vrouw of de hulpverlening hoe het met [minderjarige] gaat. De vrouw informeert de man wel over belangrijke beslissingen over [minderjarige], maar de man vraagt niet zelf om (nadere) informatie. Vanwege het gebrek aan een constructieve vorm van communicatie tot op heden en verstoorde relatie tussen partijen acht de rechtbank partijen op dit moment niet in staat invulling te geven aan een gezamenlijke gezagsuitoefening op een wijze die niet belastend zal zijn voor [minderjarige]. Het gevaar dat [minderjarige] bij gezamenlijk ouderlijk gezag klem en verloren zal raken tussen partijen wordt op dit moment als te groot ingeschat. Niet te verwachten is bovendien dat in de problematiek die tussen partijen speelt binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Aan het voorgaande doet niet af dat de man de omgangsregeling nakomt en kinderalimentatie voor [minderjarige] betaalt. Het gezamenlijk gezag is op dit moment dan ook in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige]. Met de Raad en de vrouw is de rechtbank daarom van oordeel dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen.
4.7
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kind, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
4.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst het verzoek van de man af;
5.2
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024 in tegenwoordigheid van mr. Can, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.