ECLI:NL:RBZWB:2024:819

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
C/02/412574 / FA RK 23-3690
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
  • mr. Hol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herstel van omgangsregeling en benoeming bijzondere curator in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, verzoeker, heeft verzocht om een bijzondere curator te benoemen en om een omgangsregeling vast te stellen, waarbij hij met begeleiding zou willen toewerken naar herstel van het contact met zijn dochter. De vrouw, verweerster en moeder van de minderjarige, heeft de verzoeken van de man afgewezen en verzocht om een contactverbod met een dwangsom. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen, onder verwijzing naar de belangen van de minderjarige, die heeft aangegeven bang te zijn voor haar vader en geen contact met hem te willen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in het verleden onbetrouwbaar en onberekenbaar is gebleken, wat heeft geleid tot een gevoel van onveiligheid bij de vrouw en de minderjarige. De rechtbank heeft ook overwogen dat de man momenteel gedetineerd is en dat zijn gedrag in het verleden, waaronder incidenten waarbij hij onverwacht bij de woning van de vrouw is verschenen, de situatie heeft verergerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat de man een stap terugdoet en dat er gewerkt moet worden aan stabiliteit in zijn leven voordat er mogelijkheden voor contactherstel kunnen worden overwogen. De verzoeken van de man zijn afgewezen, evenals het zelfstandig verzoek van de vrouw voor een contactverbod met dwangsom, omdat de rechtbank dit op dit moment disproportioneel acht.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/412574 / FA RK 23-3690
Datum uitspraak: 13 februari 2024
beschikking vaststelling van een omgangsregeling en benoeming bijzondere curator ex artikel 1:250 BW
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verzoeker,
advocaat: mr. M.C.J.G. Kathmann in Breda,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
verweerster,
advocaat: mr. J.L.J. de Vos in Goes ,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2010, hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de man van 1 augustus 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 7 augustus 2023;
- het F3-formulier met bijlagen van mr. De Vos van 3 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 5 januari 2024.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 10 januari 2024. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordigster aanwezig namens de Raad.
1.3
Voorafgaand deze mondelinge behandeling heeft de rechter met [minderjarige] gesproken over de verzoeken. Een samenvatting van dat gesprek is tijdens de mondelinge behandeling door de rechtbank aan partijen voorgehouden.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Middelburg van [datum 1] 2012 is de echtscheiding uitgesproken en deze beschikking is op [datum 2] 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.2
Tijdens het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
2.3
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.4
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 december 2021 is het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] beëindigd en is bepaald dat de vrouw met ingang van die datum het eenhoofdig gezag over [minderjarige] zal uitoefenen. Ook heeft de rechtbank de beschikking van [datum 1] 2012 gewijzigd voor zover die ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de man met ingang van 23 december 2021 het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een bijzondere curator te benoemen;
II. de beschikking van deze rechtbank van 23 december 2021 (zaak- en rekestnummer: C/02/356994 / FA RK 19-1691) te wijzigen en een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen, waarbij er met begeleiding en volgens een opbouw wordt toegewerkt naar herstel van het contact en de omgang tussen de man en [minderjarige] ;
III. kosten rechtens.
Over de zelfstandige verzoeken van de vrouw:
De man is het niet eens met het zelfstandig verzoek van de vrouw.
3.2
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man over de benoeming van een bijzondere curator en het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige] en verzoekt deze verzoeken af te wijzen.
De vrouw verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek te bepalen dat het de man verboden wordt om op enigerlei wijze, hetzij via telefoon, hetzij schriftelijk via e-mail en WhatsApp en anderszins rechtstreeks contact te zoeken met de vrouw of [minderjarige] , met dien verstande dat dit verbod niet geldt in het kader van de informatieregeling, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per keer met een maximum van € 5.000,00.
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Mening van [minderjarige]
4.1
heeft tijdens het gesprek met de (kinder)rechter verteld dat het op zich goed met haar gaat, dat zij een fijn leven heeft en het goed op school doet. Ook vindt [minderjarige] het fijn in de thuissituatie van de moeder. [minderjarige] heeft verder aangegeven dat zij haar vader nauwelijks kent en dat geldt andersom ook voor haar vader. [minderjarige] is bang voor haar vader, omdat zij weet dat hij een aantal keer bij de voordeur of de woning van de moeder heeft gestaan. Die handelingen van haar vader maken [minderjarige] bang, ook omdat zij niet weet wat er op dat moment gaat gebeuren. Als de vader op deuren en ramen gaat slaan en gaat schelden, dan voelt [minderjarige] zich niet veilig. [minderjarige] ervaart ook geen veilig gevoel als zij buiten in [plaats 1] loopt, omdat zij bang is haar vader tegen te komen. Daarom wil [minderjarige] haar vader op dit moment niet zien en wil zij voor nu geen contact met hem. Het liefst praat [minderjarige] niet over de situatie met haar vader, alleen als het echt moet.
Standpunt van de man
4.2
De man handhaaft zijn verzoek en verwijst voor de onderbouwing hiervan naar zijn verzoekschrift van 1 augustus 2023 waarin, kort samengevat, het volgende is opgenomen. De man verzoekt een bijzondere curator voor [minderjarige] te benoemen. Voorts verzoekt de man om de beschikking van 23 december 2021 te wijzigen en een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen. Er is inmiddels een jaar verstreken sinds die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Ook zijn de omstandigheden gewijzigd. De man verblijft nu nog tot november 2023 op grond van een ISD-maatregel in een SVGVG+ kliniek in [plaats 2] . Het gaat (naar omstandigheden) goed met de man. De man heeft in het verleden veel medicijnen gebruikt, maar het is hem gelukt om hier onder begeleiding mee te stoppen. In december 2022 heeft de man telefonisch contact met vrouw en [minderjarige] gehad. In april 2023 is geprobeerd te bezien of de vrouw en [minderjarige] openstaan om mee te werken aan contactherstel tussen de man en [minderjarige] . De vrouw heeft aangegeven dat [minderjarige] nog steeds geen ruimte ervaart voor welke vorm van contact dan ook met de man. De man heeft [minderjarige] nooit willen dwingen tot omgang met hem. De man heeft het gevoel dat [minderjarige] en hij nooit de hulpverlening/begeleiding hebben gekregen die zij nodig hebben. De man wil daarom zien dat gezocht wordt naar een vorm van hulpverlening die (fysieke) omgangsbegeleiding kan bieden. Ondanks dat de man wil dat [minderjarige] , als hij weer thuis verblijft, in ieder geval een keer per veertien dagen bij hem verblijft, realiseert de man zich ook dat het in het belang van [minderjarige] is dat de omgangsregeling stapsgewijs opgebouwd moet worden.
4.3
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is door en namens de man, kort samengevat en voor zover van belang, gesteld dat de man geen kans heeft gekregen om het contact met [minderjarige] op te bouwen. De man begrijpt dat hij niet gelijk een omgangsregeling kan krijgen waarbij [minderjarige] een keer per veertien dagen bij hem kan zijn. Daar is enerzijds de afstand te groot voor en anderzijds herkent de man [minderjarige] niet. De man en [minderjarige] zijn vreemden voor elkaar, maar de man wenst wel om haar te leren kennen. Wellicht kan gestart worden met het schrijven van brieven, want dan vindt er in ieder geval iets van contact plaats. De informatie die de vrouw naar de man stuurt, is oppervlakkig en beperkt tot het uiterste minimum. De man wil zijn leven verbeteren. De man is in emotie naar de woning van de vrouw gegaan en hij begrijpt achteraf gezien dat hij dat niet had moeten doen. Daarom is het door de vrouw verzochte contactverbod overtrokken. Hiernaast is door en namens de man gesteld dat een bijzondere curator wellicht nodig is, omdat [minderjarige] , los dat zij bij de vrouw opgroeit, contact heeft met haar grootouders moederszijde (mz) die niet positief over de man praten. Hierdoor wordt [minderjarige] niet positief gestimuleerd om omgang met de man te hebben. Een bijzondere curator kan wellicht voor objectiviteit zorgen en bezien of [minderjarige] echt vanuit zichzelf aangeeft om geen contact met de man te willen hebben of dat dat haar boodschap is nu zij in een omgeving opgroeit waarin niet positief over de man gesproken wordt. Voorts heeft de man aangegeven verslaafd te zijn geweest en vanuit emotie heeft gehandeld en gereageerd door naar de woning van de vrouw te gaan. De man is echter niet boos op de vrouw als persoon, maar op haar gedrag en manier van denken. De man verblijft op dit moment in de penitentiarie inrichting (hierna: PI) [locatie] in Middelburg en moet voorkomen bij de politierechter voor winkeldiefstal. De man maakt zich zorgen om [minderjarige] , omdat hij haar niet herkent. Daarom wil de man met [minderjarige] praten, om te bezien wat er met haar aan de hand is. Ten slotte heeft de man aangegeven dat hij dit blijft doen totdat hij weet waarom en waardoor [minderjarige] bang zou zijn.
Standpunt van de vrouw
4.4
Door en namens de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat en voor zover van belang, gesteld dat de vrouw zich verweert tegen het verzoek van de man zoals vermeld in het verweerschrift van 3 januari 2024. De grondslag voor het contactverbod ligt met name in het belang van [minderjarige] , omdat zij rust wil hebben. Hiernaast vindt de vrouw dat een bijzondere curator in deze zaak niet nodig is, omdat er geen sprake is van een belangenconflict is en die curator juist voor meer spanningen en onrust kan zorgen, wat de vrouw en [minderjarige] er niet bij kunnen hebben. Hier komt bij dat de vrouw zich altijd en volledig heeft ingezet voor de belangen van [minderjarige] door regelmatig en op verschillende te hebben geprobeerd om [minderjarige] contact met de man te laten hebben. [minderjarige] geeft echter aan hiervoor geen ruimte te voelen. Voorts is door en namens de vrouw aangegeven dat het feit dat de man in de PI zit laat zien dat de man niet veranderd is, omdat hij ook bij het moment van indiening van het verzoek nog gedetineerd zat. Met het gedrag van de man bij de woning van de vrouw probeert hij zich te mengen in het leven van [minderjarige] en daar is zij op dit moment nog niet klaar voor. [minderjarige] wil nog geen contact met de man, dat blijft zij aangeven en daar is zij duidelijk in. [minderjarige] wil zich bezighouden met dingen die bij haar leeftijd passen (school, make-up, vriendinnen, kleding), wil veiligheid in de thuissituatie en onbezorgd haar eigen ding kunnen doen. Doordat de man bij de woning van de vrouw heeft gedaan, is zij haar veiligheidsgevoel in huis kwijtgeraakt. De vrouw begrijpt dat de man [minderjarige] wil zien en het is goed voor [minderjarige] als zij met beide ouders kan opgroeien en daarmee contact kan hebben, maar op dit moment moet de man zijn eigen belang voor [minderjarige] opzij zetten nu zij nog geen ruimte voelt om het contact met hem aan te gaan. Als [minderjarige] contact met de man wil hebben, dan zijn daar mogelijkheden voor. De vrouw verstrekt informatie aan de man, maar krijgt vaak vervelende reacties terug. [minderjarige] staat mogelijk open voor kaartcontact, maar dan moeten het wel complimenten zijn. Nu is [minderjarige] dichtgeslagen en heeft zij geen behoefte aan enige vorm van contact. Ten slotte is door en namens de vrouw aangegeven dat een contactverbod weliswaar verstrekkend is, maar het laat zien dat de vrouw niet weet hoe zij de veiligheid anders moet organiseren.
Advies van de Raad
4.5
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zich kan voorstellen dat de man alles wil doen om [minderjarige] te kunnen zien, maar hierbij is het belangrijk dat het wel goed moet blijven gaan met [minderjarige] . [minderjarige] geeft aan dat zij de man op dit moment niet kan zien en het moeilijk vindt om het over de man te hebben. De Raad kan zich daarom voorstellen dat het in het belang van [minderjarige] kan zijn dat de man voor nu een stap terug doet, zodat [minderjarige] mogelijk op een gegeven moment meer ruimte krijgt om het contact met de man wel te kunnen aangaan. Als de man niet langer gedetineerd zit, dan kan wellicht bezien worden of hij een kaartje – zonder hele teksten – naar [minderjarige] kan sturen met een leuke en positieve tekst. Weliswaar heeft de man de wil om contact met [minderjarige] te hebben, maar het is voor [minderjarige] op dit moment het beste om meer rust te krijgen en verder tot ontwikkeling te komen. Als het contact geforceerd wordt, dan kan dat een averechts effect hebben. Belangrijk is dat [minderjarige] op dit moment rust ervaart en dat de man zelf met behulp van hulpverlening gaat bekijken hoe zijn leven stabieler kan worden, hoe hij zich kan verhouden tot [minderjarige] en hoe het op langere termijn misschien mogelijk kan worden dat [minderjarige] wel de gelegenheid gaat ervaren om contact met de man te hebben. Daarom vindt de Raad het te vroeg om de man omgang te laten hebben met [minderjarige] . De Raad ziet voorts dat er geprobeerd is contact op te nemen met hulpverlening en dat er wordt bekeken wat [minderjarige] nodig heeft. Dit maakt dat de Raad op dit moment geen meerwaarde om een bijzondere curator te benoemen. Een kindercoach kan voor [minderjarige] misschien wel helpend zijn, zodat zij met diegene kan bespreken wat haar gevoelens zijn en wat haar bezighoudt. Ten aanzien van het contactverbod vindt de Raad dat dit op dit moment een te zwaar middel is. De man begrijpt dat het niet verstandig is om zijn emoties op deze manier te uiten. Als de man zich op deze manier blijft uiten, dan is het wellicht niet te voorkomen dat op een gegeven moment wel een contactverbod aan de man wordt opgelegd.
4.6
De rechtbank overweegt als volgt.
Herstel van de omgangsregeling
4.6.1
In artikel 1:377e lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechtbank op verzoek van een ouder, of van een biologische ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, een beslissing waarbij de omgang is ontzegd ook kan wijzigen na verloop van een periode van een jaar nadat de eerdere beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
4.6.2
In artikel 1:377a BW staat dat een ouder zonder gezag over het kind, recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank kan op verzoek van één ouder of op verzoek van de ouders samen een omgangsregeling vaststellen. De rechtbank kan een ouder ook het recht op omgang ontzeggen. Dat kan alleen als er sprake is van één van de volgende omstandigheden:
  • omgang zou schadelijk zijn voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
  • de ouder is ongeschikt of niet in staat tot omgang met het kind;
  • het kind is twaalf jaar of ouder en heeft laten weten dat hij echt geen contact met de ouder wil;
  • er is een andere redenen waarom omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.6.3
De rechtbank stelt allereerst vast dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 1:377e lid 2 BW, in die zin dat de man na verloop van een periode van een jaar nadat de eerdere beschikking (van 23 december 2021 met zaaknummer: C/02/356994 / FA RK 19-1691) in kracht van gewijsde is gegaan een nieuw verzoek heeft ingediend. Dit maakt dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
4.6.4
De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel van belang is dat een kind omgang heeft met beide ouders en dat het in beginsel niet wenselijk is dat er geen omgang is tussen de man en het kind. Desondanks zal de rechtbank onder de huidige omstandigheden het verzoek van de man afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom tot deze beslissing is gekomen.
4.6.5
Bij beschikking van deze rechtbank van 23 december 2021 is, zover voor deze procedure van belang, de beschikking van 15 augustus 2012 voor zover die ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd en is de man met ingang van 23 december 2023 het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd. De rechtbank heeft in de beschikking van 23 december 2021 overwogen dat het contact tussen de man en [minderjarige] in mei 2020 is geëindigd, omdat dit contact voor [minderjarige] veel stress heeft opgeleverd. De man kampt met persoonlijke problematiek, waardoor hij de afgelopen periode meermaals onbetrouwbaar en onberekenbaar is gebleken. De houding van de man zorgt zowel bij de vrouw als bij [minderjarige] voor veel spanningen. Als voorbeeld verwijst de rechtbank naar de incidenten waarbij de man onverwacht is verschenen bij de woning van de vrouw. Ook heeft de rechtbank in die beschikking vastgesteld dat die procedure dateert van april 2019 en dat tot de datum van die beschikking nog steeds geen resultaten zijn bereikt om te komen tot verbetering van de situatie en tot enig contactherstel. Door de wisselende en dreigende houding van de man ervaart [minderjarige] veel druk en onzekerheid over het contact met de man. Daarnaast kent [minderjarige] een grote angst voor de man, waardoor zij geen ruimte ervaart voor welke vorm van contact dan ook. Gezien de regelmatige en inmiddels langdurige detentie van de man en het vooralsnog ontbreken van enige ruimte bij [minderjarige] , ziet de rechtbank nu dan ook geen mogelijkheid om te komen tot enig contactherstel.
4.6.6
De rechtbank moet vaststellen dat de situatie van partijen en [minderjarige] zoals omschreven in rechtsoverweging 4.6.5, grotendeels overeenkomt met de situatie zoals die op de dag van vandaag bestaat. [minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de (kinder)rechter verteld dat zij nog steeds geen ruimte ervaart of mogelijkheden ziet om de omgang met haar vader te hervatten. [minderjarige] is bang voor haar vader, is bang om hem in [plaats 1] tegen te komen en kent hem nauwelijks. Dat [minderjarige] bang is voor de man komt deels door de houding en het gedrag van de man in het verleden, maar komt ook door de recente incidenten waarbij de man (opnieuw) onverwacht twee keer in december 2023 bij de woning van de vrouw is verschenen en daar heeft staan schreeuwen en op ramen en/of deuren heeft staan bonken. Door deze acties is het gevoel van onveiligheid van de vrouw en [minderjarige] versterkt en heeft de man mogelijk zijn eigen glazen ingegooid, omdat dit niet bevorderlijk is om [minderjarige] ruimte te ervaren of gelegenheid te voelen om te proberen de omgang met de man te herstellen. De rechtbank kan best begrijpen dat de man als vader van [minderjarige] omgang met zijn dochter wil hebben, maar deze acties hebben een averechts effect gehad. Hier komt bij dat de situatie van de man opnieuw in detentie is geplaatst vanwege het vermoeden van het plegen van een strafbaar feit (winkeldiefstal) en verblijft hij in PI [locatie] .
4.6.7
[minderjarige] heeft, los van een eventueel telefonisch contact in december 2022, geen contact met haar vader gehad. De vrouw heeft meerdere pogingen verricht om te bezien of [minderjarige] ruimte ziet om contact met haar vader te hebben. Zowel tegen de vrouw als tegen de (kinder)rechter heeft [minderjarige] stellig aangegeven op dit moment geen ruimte te ervaren voor welke vorm van contact dan ook. Op dit moment zorgen de houding en het gedrag van de man voor veel spanningen en onrust en veroorzaken ze een gevoel van onveiligheid, zowel bij de vrouw en haar thuissituatie als voor [minderjarige] . Met de Raad is de rechtbank dan ook van oordeel dat het op dit moment in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de man een stap terug doet. [minderjarige] moet zich in een rustige omgeving kunnen ontwikkelen en bezig zijn met dingen die bij haar leeftijd passen, zonder dat zij gevoel van onveiligheid, stress of spanning ervaart. Belangrijk is dat de man met behulp van hulpverlening zijn leven stabieler maakt en houdt. Als de man dat voor elkaar krijgt, dan is het wellicht op een gegeven moment mogelijk dat hij een kaartje met een positieve inhoud en zonder te veel tekst naar [minderjarige] stuurt. Hierdoor kan op termijn bij [minderjarige] de ruimte ontstaan om het contact met haar vader te herstellen. Hierbij is het belangrijk dat de man geen druk op [minderjarige] legt of het contact gaat forceren, omdat dit averechts kan werken. Op het moment dat de man zijn leven meer op orde heeft, kan met behulp van hulpverlening onderzocht worden welke mogelijkheden voor contactherstel er dan worden gezien alsmede welke ruimte [minderjarige] hiervoor ervaart.
Tot die tijd is het de man niet toegestaan om buitenom de vrouw of de hulpverlening contact te zoeken met [minderjarige] of aan de deur van de woning van de vrouw te verschijnen. De rechtbank zal het contact van de man met de vrouw niet specifiek verbieden, omdat als in samenspraak met hulpverlening is gebleken dat gewerkt kan worden aan contactherstel tussen de man en [minderjarige] en zij hiervoor kan openstaan, dit ook in samenspraak met de vrouw moet kunnen gaan. Als dat herstel mogelijk blijkt, dan moet de man zich betrouwbaar opstellen en de afspraken in dit kader strikt nakomen. Alleen hierdoor kan de druk die [minderjarige] ervaart en haar wantrouwen jegens de man worden weggenomen.
4.6.8
De rechtbank is van oordeel dat, in de huidige omstandigheden, het belangrijk is dat [minderjarige] rust krijgt. Het is belangrijk dat de man inziet dat zijn acties niet goed zijn geweest en dat hij met hulpverlening aan zijn situatie gaat werken. Alleen dan kan er daadwerkelijk iets veranderen en kan de man mogelijk in de toekomst bij [minderjarige] betrokken zijn. Dit betekent, alles overziende, dat het verzoek van de man in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige] . De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook op dit punt afwijzen.
Bijzondere curator
4.6.9
In artikel 1:250 lid 1 BW staat dat wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechtbank, dan wel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
4.6.10
De rechtbank is, gehoord het advies van de Raad, van oordeel dat het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator dient te worden afgewezen. Op dit moment ziet de rechtbank geen belangenstrijd tussen de vrouw en de man. De vrouw neemt initiatief om hulpverlening (CJG) te betrekken en geeft [minderjarige] de ruimte die zij nodig heeft. Ook krijgt [minderjarige] in de thuissituatie van de vrouw de gelegenheid om over haar vader te praten en haar gevoel te uiten. Om te zorgen dat [minderjarige] ook elders haar gevoelens kan uiten, vindt de rechtbank het belangrijk dat gekeken wordt of het nodig is dat [minderjarige] met een kindercoach gaat praten over haar gevoelens en de dingen die haar bezighouden. Nu de vrouw op eigen initiatief het CJG heeft ingeschakeld, verwacht de rechtbank dat zij ook dit aspect zal gaan oppakken. Dit maakt dat de rechtbank het verzoek van de man op dit punt afwijst.
Contactverbod met dwangsom
4.6.11
De rechtbank is van oordeel dat het zelfstandig verzoek van de vrouw moet worden afgewezen. Weliswaar vindt de rechtbank dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat de man zich heeft gedragen zoals hij tijdens de incidenten op 11 en 15 december 2023 heeft gedragen, maar de man heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven in te zien dat hij dit niet had moeten doen. Daarom vindt de rechtbank een contactverbod met een dwangsom op dit moment disproportioneel. De man heeft aan het einde van de mondelinge behandeling toch aangegeven zijn gedrag te willen voortzetten. Hierbij merkt de rechtbank op dat indien de man het gedrag blijft vertonen dat hij op voornoemde momenten heeft gedaan of hierin verder gaat, hij op een gegeven moment het risico loopt dat er wel een contactverbod, al dan niet met een dwangsom, wordt opgelegd. Hierdoor raakt mogelijk een eventueel moment om het contact met [minderjarige] te herstellen steeds verder uit het zicht.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024 in aanwezigheid van mr. Hol, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.