ECLI:NL:RBZWB:2024:818

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
10787677 AZ VERZ 23-73 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen werknemer met betrekking tot leaseauto

In deze zaak heeft de werkgever, Heembouw Bedrijfsruimten Zuid B.V., verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [verweerster in het verzoek], op grond van ernstig verwijtbaar handelen. De werknemer had een leaseauto ter beschikking gekregen en had schriftelijk verklaard in privé niet meer dan 500 km per jaar met de auto te rijden. Na inlevering van de auto ontdekte de werkgever echter een onverklaarbaar hoog aantal kilometers en een groot aantal tankbeurten. Ondanks herhaalde verzoeken om een rittenadministratie te overleggen, heeft de werknemer dit niet gedaan. De kantonrechter oordeelt dat het handelen van de werknemer verwijtbaar is en ontbindt de arbeidsovereenkomst met ingang van 9 maart 2024, waarbij een transitievergoeding wordt toegekend. De kantonrechter stelt vast dat de werknemer niet in staat was om een deugdelijke rittenadministratie bij te houden en dat haar gezondheidsklachten niet als excuus kunnen dienen voor het niet nakomen van haar verplichtingen. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst vindt plaats ondanks een opzegverbod wegens ziekte, omdat het verzoek tot ontbinding is gebaseerd op ernstig verwijtbaar handelen en niet op arbeidsongeschiktheid. De kosten van de procedure komen voor rekening van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer 10787677 AZ VERZ 23-73
beschikking van 8 februari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
Heembouw Bedrijfsruimten Zuid B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Breda,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,
verder te noemen: Heembouw,
gemachtigde: mr. B. de Bruijn, advocaat te Rotterdam,
tegen
[verweerster in het verzoek],
wonende te [plaats] ,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,
verder te noemen: [verweerster in het verzoek] ,
gemachtigde: mr. R.E. Teusink, advocaat te Roosendaal.

1.Het verloop van de procedure

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
Heembouw heeft gevraagd om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Het verzoekschrift is op 9 november 2023 door de griffie ontvangen. Bij dit verzoekschrift heeft Heembouw 38 producties gevoegd. Daarna heeft Heembouw bij brieven van 4 januari 2024 en 8 januari 2024 producties 39 tot en met 44 en producties 45 en 46 in het geding gebracht.
1.2.
[verweerster in het verzoek] heeft een verweerschrift en een voorwaardelijke zelfstandig tegenverzoek ingediend. Zij heeft daarbij 31 producties gevoegd. Dat tegenverzoek is op 14 december 2023 door de griffie ontvangen.
1.3.
Op 11 januari 2024 heeft een zitting plaatsgevonden. [verweerster in het verzoek] was daarbij niet aanwezig maar werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Heembouw heeft spreekaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen (verder) ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
[verweerster in het verzoek] , die op [geboortedag] 1997 is geboren, is op 1 mei 2022 bij Heembouw in dienst getreden. Zij is gedurende 32 uur per week werkzaam in de functie van Werkvoorbereider B tegen een salaris van € 2.521,50 bruto per maand, exclusief 8% vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.2.
Kort na aanvang van het dienstverband heeft Heembouw aan [verweerster in het verzoek] een leaseauto ter beschikking gesteld. Bij afgifte van de auto aan [verweerster in het verzoek] was de kilometerstand 10 km; toen [verweerster in het verzoek] de auto op 2 mei 2023 inleverde was die stand 29635 km.
2.3.
Volgens de arbeidsovereenkomst is het
‘Reglement leaseauto’dat aan [verweerster in het verzoek] is gegeven van toepassing. Daarin staat onder meer: “
Wanneer berijder de lease-auto alleen zakelijk gebruikt dient deze een ‘Verklaring geen privégebruik’ van de belastingdienst in te vullen. De berijder dient een deugdelijke rittenadministratie bij te houden en wordt hiervoor verantwoordelijk gehouden.”.
2.4.
[verweerster in het verzoek] heeft aan Heembouw een op 16 mei 2022 gedateerde
‘Verklaring geen privégebruik auto’overhandigd. Daarin verklaarde zij met de leaseauto voor zichzelf niet meer dan 500 kilometers per jaar te rijden.
2.5.
Op 9 augustus 2022 was [verweerster in het verzoek] als passagier van een geparkeerde auto betrokken bij een ongeval. Als gevolg daarvan heeft [verweerster in het verzoek] zich op 12 augustus 2022 ziek gemeld.
Op of omstreeks 21 november 2022 is zij volledig hersteld gemeld.
2.6.
Heembouw heeft de veroorzaker van het ongeval aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden loonschade van [verweerster in het verzoek] . Diens schadeverzekeraar heeft geen aansprakelijkheid erkend.
2.7.
Op 17 mei 2023 heeft [verweerster in het verzoek] zich opnieuw ziekgemeld. Op 22 mei 2023 heeft zij zich hersteld gemeld en diezelfde dag weer ziek gemeld. De bedrijfsarts gaat uit van volledige arbeidsongeschiktheid vanaf 17 mei 2023.

3.Het verzoek

3.1.
Heembouw verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster in het verzoek] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW), in verbinding met artikel 7:669 lid 3, primair onderdeel e, subsidiair onderdeel g, dan wel, meer subsidiair, onderdeel i BW.
3.2.
Aan dit verzoek legt Heembouw ten grondslag dat sprake is van – kort gezegd – ernstig verwijtbaar handelen door [verweerster in het verzoek] , althans een verstoorde arbeidsverhouding als gevolg van het handelen en nalaten door [verweerster in het verzoek] , die zodanig is dat van Heembouw redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
[verzoekster in tegenverzoek] voert verweer tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen.
4.2.
Voor het geval dat de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden verzoekt [verzoekster in tegenverzoek] , aldus voorwaardelijk, om de ontbinding uit te spreken tegen een zodanige datum dat de wettelijke opzegtermijn in acht wordt genomen. Daarnaast verzoekt zij om Heembouw in dat geval te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van een transitie-vergoeding van € 2.561,25, althans € 1.707,50, te vermeerderen met de wettelijke rente, en een billijke vergoeding van € 20.087,52 bruto en een vergoeding van € 2.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en verzoekt zij om Heembouw te veroordelen in de kosten van de procedure.

5.De beoordeling

5.1.
Voor zover dit nodig is voor de beoordeling van het verzoek van Heembouw, het tegenverzoek van [verzoekster in tegenverzoek] en de verweren van beide partijen, zal hieronder op de stellingen van partijen worden ingegaan.
in de zaak van het verzoek
5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan [verweerster in het verzoek] een vergoeding toekomt.
5.3.
Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling toe te komen, wordt vastgesteld dat sprake is van een opzegverbod als bedoeld in art. 7:670 lid 1 BW, omdat [verweerster in het verzoek] ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. [verweerster in het verzoek] betoogt dat om die reden het ontbindingsverzoek niet kan worden toegewezen. Echter, anders dan zij lijkt te menen staat arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet per definitie in de weg aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dat is alleen het geval wanneer het verzoek tot ontbinding wegens arbeidsongeschiktheid wordt gedaan. Het verzoek van Heembouw is gebaseerd op volgens Heembouw ernstig verwijtbaar handelen door [verweerster in het verzoek] , dan wel een verstoorde arbeids-verhouding, dan wel een combinatie van twee of meer van de in artikel 7:669 lid 3 BW vermelde redelijke gronden waarop een werkgever de arbeidsovereenkomst kan opzeggen. Uit het verweer van [verweerster in het verzoek] volgt niet dat er een verband bestaat tussen haar arbeids-ongeschiktheid en deze gronden van het ontbindingsverzoek. Gelet op het bepaalde in artikel 7:671b lid 6, aanhef en onder a BW staat het opzegverbod dan ook niet in de weg aan de eventuele inwilliging van het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
5.4.
Bij de inhoudelijke beoordeling staat voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerster in het verzoek] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (Staatscourant 2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslag-regeling).
5.5.
Heembouw voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding primair is gelegen in ernstig verwijtbaar handelen door [verweerster in het verzoek] , zodanig dat van Heembouw in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Heembouw in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. Daartoe wordt het volgende vastgesteld en overwogen.
5.6.
Om haar werkzaamheden te kunnen uitvoeren heeft Heembouw aan [verweerster in het verzoek] een leaseauto ter beschikking gesteld. Daarbij heeft Heembouw [verweerster in het verzoek] uitgebreid geïnformeerd over de keuzemogelijkheid om de auto ook voor zichzelf te gebruiken. [verweerster in het verzoek] heeft vervolgens verklaard dat zij in privé niet meer dan 500 kilometer per jaar met die auto zou rijden. Deze verklaring had gevolgen voor de berekening van haar loon, waarop in het andere geval inhoudingen zouden moeten plaatsvinden.
Heembouw stelt en onderbouwt dat in de periode van 29 april 2022 tot en met 2 mei 2023 met de betreffende auto 29625 kilometers zijn afgelegd (productie 15 bij het verzoekschrift). Nadat Heembouw dit te weten was gekomen, heeft zij bij de leasemaatschappij de tank-geschiedenis van de auto opgevraagd. Daaruit bleek dat ook in de periode dat [verweerster in het verzoek] arbeidsongeschikt was en niet in staat was om voor het werk projecten te bezoeken, er meerdere keren brandstof was getankt, soms zelfs meerdere keren op een dag. Door de ongebruikelijk hoge kilometerstand is bij Heembouw het vermoeden ontstaan dat [verweerster in het verzoek] de auto niet alleen zakelijk heeft gereden. Dit vermoeden werd versterkt door de tank-geschiedenis. Aan de hand van de agenda van [verweerster in het verzoek] heeft Heembouw het aantal zakelijke kilometers dat [verweerster in het verzoek] in een jaar tijd heeft gereden op 10.544 ingeschat. Dit betekent dat [verweerster in het verzoek] in die periode meer dan 15.000 kilometers privé heeft gereden, aldus Heembouw.
Uit het verzoekschrift volgt dat Heembouw bij herhaling aan [verweerster in het verzoek] heeft gevraagd om door middel van de rittenadministratie een verklaring te geven voor het grote aantal door haar gereden kilometers. In een eerste gesprek hierover op 22 mei 2023 heeft Heembouw het vermoeden geuit dat [verweerster in het verzoek] met de auto niet alleen zakelijke kilometers heeft gereden.
Zij heeft aan [verweerster in het verzoek] meegedeeld dat ongeoorloofd privégebruik van de auto kan leiden tot een naheffing en een boete vanwege de belastingdienst en dat Heembouw genoodzaakt is om per direct een bijtelling bij het loon toe te passen. [verweerster in het verzoek] verzekerde echter dat zij in privé slechts een beperkt aantal kilometers had gereden en zou nog diezelfde dag een ritten-administratie overhandigen. Heembouw heeft tevens om een schriftelijke uitleg gevraagd over verschillende tankbeurten op dagen dat [verweerster in het verzoek] verlof had of ziek was gemeld en over meerdere tankbeurten op dezelfde dag. Ondanks toezeggingen door [verweerster in het verzoek] heeft Heembouw nooit een volledige rittenadministratie, noch een toelichting op de tankbeurten gekregen.
Na het eerste gesprek over de rittenadministratie en de tankbeurten heeft [verweerster in het verzoek] zich ziekgemeld en op 23 mei 2023 per e-mail laten weten dat zij als gevolg van haar medische toestand op dat moment niet in staat was de gevraagde documenten aan te leveren. Nadat de bedrijfsarts aanvankelijk had geoordeeld dat [verweerster in het verzoek] tijdelijk niet belastbaar was voor werkinhoudelijke zaken en gesprekken over de rittenadministratie, liet hij op 21 juli 2023 aan Heembouw weten dat hij [verweerster in het verzoek] in staat achtte om met Heembouw een gesprek over het gebruik van de leaseauto aan te gaan en om de gevraagde documenten aan te leveren. Vervolgens heeft Heembouw [verweerster in het verzoek] op 26 juli 2023 uitgenodigd voor een gesprek op
17 augustus 2023, waarbij zij aan [verweerster in het verzoek] vroeg om uiterlijk op 16 augustus 2023 de ritten-administratie aan te leveren en schriftelijk te reageren op de bevindingen van Heembouw inzake het aantal zakelijke en privékilometers dat [verweerster in het verzoek] in een jaar had gereden en waarover Heembouw [verweerster in het verzoek] in een brief van 12 juni 2023 had geïnformeerd. [verweerster in het verzoek] heeft deze uitnodiging per e-mail geaccepteerd maar heeft daarbij laten weten voorafgaande aan het gesprek geen documenten aan Heembouw toe te sturen. Eén dag voor het gesprek liet [verweerster in het verzoek] aan Heembouw weten dat ‘aanhoudende hevige klachten het voeren van een dialoog ondoenlijk zouden maken’ en zegde zij gesprek af. Heembouw heeft daarop aan de bedrijfsarts gevraagd of de belastbaarheid van [verweerster in het verzoek] was gewijzigd, maar dit was niet het geval. Vervolgens heeft Heembouw bij e-mail van 1 september 2023 [verweerster in het verzoek] opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 21 september 2023 en heeft zij aan [verweerster in het verzoek] gevraagd om voorafgaand aan het gesprek de rittenadministratie en een schriftelijke reactie op het onderzoek naar de gereden kilometers aan te leveren. In een telefoongesprek op 7 september 2023 met [verweerster in het verzoek] heeft Heembouw op verzoek van [verweerster in het verzoek] ermee ingestemd dat zij die documenten na het gesprek op 21 september 2023, maar uiterlijk op 30 september 2023 zou aanleveren. Zowel in dit telefoongesprek, als in het, van 21 september naar 26 september 2023 uitgestelde gesprek heeft [verweerster in het verzoek] toegezegd deze documenten uiterlijk op de afgesproken dag aan te leveren. Echter, op 30 september 2023 schreef [verweerster in het verzoek] het volgende aan Heembouw: “
(…) Hierbij mail ik u met betrekking tot de gevraagde rittenregistratie van de zakelijke auto. Het spijt me zeer u te moeten mededelen dat ik, vanwege mijn huidige medische situatie en herhaalde langdurige ziekteperiodes het afgelopen jaar, niet in staat ben geweest om een volledige en nauwkeurige rittenregistratie bij te houden. De gezond-heidsproblemen hebben mijn vermogen om mijn administratieve taken bij te houden aanzienlijk beïnvloed. Daarnaast kan ik op dit moment de bewaarde registraties niet terugvinden, wat de situatie compliceert. Ik begrijp dat een correcte rittenregistratie essentieel is en ik waardeer de zorgvuldigheid die Heembouw hierbij betracht. Ik ben me bewust van mijn verantwoordelijkheden en ben vastbesloten om in de toekomst te zorgen voor een accurate registratie, zodra mijn gezondheidssituatie dit toelaat.
Ik ben bereid om samen met Heembouw naar mogelijke oplossingen te zoeken en ben open voor suggesties om dit proces te verbeteren, zodat ik in de toekomst aan alle vereisten kan voldoen. (…)”.
5.7.
[verweerster in het verzoek] weerspreekt de in het verzoekschrift van Heembouw beschreven gebeurtenissen, zoals die hierboven samengevat zijn weergegeven, niet, behalve dat zij betwist dat zij in privé 15.000 kilometer heeft gereden. Zij laat echter na daarvoor enige onderbouwing te geven.
5.8.
Zoals hierboven al is vermeld, is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van zodanig verwijtbaar handelen van [verweerster in het verzoek] dat van Heembouw niet kan worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst voortduurt. Een werkgever moet er op kunnen vertrouwen dat zijn werknemer gemaakte afspraken en gedane toezeggingen nakomt, bijzondere aan de werknemer niet toe te rekenen omstandigheden daargelaten.
[verweerster in het verzoek] heeft niet weersproken dat zij bij de ingebruikname van de leaseauto door Heembouw uitgebreid is geïnformeerd over de keuzemogelijkheid om die auto ook in privé te gebruiken. [verweerster in het verzoek] heeft toen kenbaar gemaakt dat zij de auto niet in privé zou gebruiken, althans niet voor meer dan 500 kilometer op jaarbasis. [verweerster in het verzoek] heeft het bij Heembouw geldende leasereglement ontvangen en heeft de
‘Verklaring geen privégebruik auto’ondertekend. Uit het leasereglement volgt dat [verweerster in het verzoek] een deugdelijke rittenadministratie diende bij te houden. [verweerster in het verzoek] heeft erkend dat zij dat niet heeft gedaan. Daardoor is zij één van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, waartoe het leasereglement behoort, niet nagekomen. Hoewel [verweerster in het verzoek] gezondheidsklachten als excuus daarvoor aanvoert wordt zij daarin niet gevolgd. Zij heeft wel, zij het pas bij haar verweerschrift, de rittenadministratie in de periode vanaf 2 mei 2022 tot en met 22 juli 2022 overgelegd, maar een rittenadministratie vanaf 22 juli 2022 tot en met 2 mei 2023 is achterwege gebleven. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien welke gezondheidsklachten [verweerster in het verzoek] zouden hebben belet de door haar gereden kilometers vanaf 22 juli 2022 tot en met 2 mei 2023 correct te registreren. Daarbij is van belang dat vast staat dat [verweerster in het verzoek] (pas) in januari 2023 oogklachten kreeg en zich (pas) op 17 mei 2023 ziek heeft gemeld. [verweerster in het verzoek] was ook niet bij de mondelinge behandeling van de zaak om daarover nadere duidelijkheid te geven. Inhoudelijk heeft Heembouw naar aanleiding van het wel door [verweerster in het verzoek] overgelegde overzicht tijdens de mondelinge behandeling overigens gedetailleerd aangevoerd dát en waarom dit overzicht onzorgvuldig is en aantoonbare onjuistheden bevat. [verweerster in het verzoek] heeft dit door haar afwezigheid niet weersproken of opgehelderd en ook haar gemachtigde heeft dit niet dan wel onvoldoende gemotiveerd gedaan, zodat van de juistheid van het betoog van Heembouw wordt uitgegaan.
5.9.
Niet alleen bovenstaand handelen van [verweerster in het verzoek] kwalificeert als verwijtbaar.
Immers zij heeft niet alleen nagelaten een deugdelijke rittenadministratie bij te houden, met haar toezeggingen heeft zij Heembouw gedurende enkele maanden ook aan het spreek-woordelijke lijntje gehouden en in de veronderstelling gelaten dat zij wél een deugdelijke rittenadministratie over zou gaan leggen. Pas op 30 september 2023 speelt [verweerster in het verzoek] open kaart en schreef zij dat zij niet in staat is geweest om een volledige en nauwkeurige rittenadmini- stratie bij te houden. Daarbij gaf zij bovendien nog steeds geen verklaring voor de door Heembouw geconstateerde ‘extra’ kilometers en tankbeurten waar Heembouw al diverse keren om had gevraagd. Haar empathische woorden ten spijt blijkt uit de e-mail van [verweerster in het verzoek] niet dat zij zich ervan bewust is dat zij tegenover Heembouw verwijtbaar heeft gehandeld door de gereden kilometers niet correct te registreren, althans doordat zij niet onmiddellijk op het eerste verzoek van Heembouw naar waarheid verklaarde dat zij niet in staat was om de rittenadministratie te produceren.
5.10.
Die aan [verweerster in het verzoek] verweten gedraging is nog kwalijker in het licht van haar houding na het verzoek van Heembouw om medewerking te verlenen aan een poging om loonschade te verhalen. Door een haar overkomen ongeval is [verweerster in het verzoek] enige tijd arbeidsongeschikt geweest. Niet onbegrijpelijk is dan dat Heembouw het loon dat zij in de periode aan [verweerster in het verzoek] heeft moeten doorbetalen trachtte te verhalen op de veroorzaker van het ongeval. Uit het verweer van [verweerster in het verzoek] volgt dat het haar niet kan worden verweten dat Heembouw deze zaak, kennelijk op advies van Heembouws eigen advocaat, niet heeft doorgezet maar na over de kwestie met [verweerster in het verzoek] te hebben gesproken schreef Heembouw in een brief van 31 januari 2023 aan [verweerster in het verzoek] onder meer: “
Ter afsluiting van dit traject hebben wij met elkaar gesproken over het feit dat wij, zoals eerder aangegeven, niet tevreden zijn over de wijze waarop jij jouw medewerking hebt verleend tijdens jouw periode van re-integratie en de aanvankelijke afhandeling van de door Heembouw geleden schade. Jouw houding hierin en jouw wijze van communicatie, stonden een goede samenwerking, vanuit verbinding en vertrouwen, in de weg.
Wij hebben nogmaals het belang aangegeven van onderstaande concrete verbeterpunten:
(…)
-
het tijdig aanleveren van volledige informatie
(…)-
openheid en transparantie in jouw wijze van communicatie en informeren”.
[verweerster in het verzoek] was dan ook al eerder te verstaan gegeven dat zij haar communicatie met Heembouw diende te verbeteren en Heembouw uit zichzelf tijdig en volledig diende te informeren.
Met betrekking tot de rittenadministratie en de tankbeurten heeft [verweerster in het verzoek] hier (opnieuw) niet aan voldaan.
5.11.
Geoordeeld wordt verder dat in de gegeven omstandigheden herplaatsing van [verweerster in het verzoek] binnen een redelijke termijn, in de zin van artikel 7:669 lid 1 BW in verbinding met de artikelen 9 en 10 van de Ontslagregeling, niet in de rede ligt.
5.12.
Omdat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op de primair aangevoerde grond kunnen de overige door Heembouw aangevoerde gronden waarop in haar visie de arbeids-overeenkomst ook zou moeten worden ontbonden, onbesproken blijven. Voor de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst verwijst de kantonrechter naar rechtsoverweging 5.16.
5.13.
De kosten van deze procedure komen voor rekening van [verweerster in het verzoek] , omdat zij ongelijk krijgt.
in de zaak van het tegenverzoek
5.14.
Nu ondanks het verweer van [verzoekster in tegenverzoek] de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden zullen de door haar voor dat geval ingediende verzoeken worden beoordeeld.
5.15.
Daarbij ligt allereerst de vraag voor of het handelen van [verzoekster in tegenverzoek] ook ernstig verwijt-baar is, zoals Heembouw heeft betoogd maar [verzoekster in tegenverzoek] heeft betwist, als gevolg waarvan zij haar recht op een transitievergoeding verliest (artikel 7:673 lid 7 onder c BW) en de arbeidsovereenkomst direct kan worden ontbonden (artikel 7:671b lid 9 onderdeel b BW).
5.16.
De kantonrechter stelt daarbij het volgende voorop. Als uitgangspunt geldt dat een werknemer recht heeft op een transitievergoeding en dat bij de bepaling van de einddatum rekening moet worden gehouden met de opzegtermijn. Dat is anders als het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat deze uitzonderingsgrond een beperkte reikwijdte heeft en terughoudend moet worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niets slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt.
Van zodanig ernstig verwijtbaar handelen of nalaten zijn indertijd in het wetsvoorstel enkele voorbeelden vermeld, waaronder het plegen van misdrijven, het herhaaldelijk en zonder gegronde reden niet naleven van controlevoorschriften bij ziekte of het op oneigenlijke wijze gunstiger voorstellen van productiecijfers (vergelijk Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 3, p. 39-40). De wetgever heeft dus voor ogen gestaan dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden en dat niet snel mag worden aangenomen dat geen transitievergoeding verschuldigd is. Voor de vraag of sprake is van ernstige verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 7:673 lid 7, aanhef en onder c BW moet een hoge lat worden aangelegd [1] . Naar het oordeel van de kantonrechter wordt die hoge lat in dit geval niet gehaald. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat [verzoekster in tegenverzoek] welbewust de rittenregistratie niet heeft bijgehouden of op slinkse wijze heeft geprobeerd om zich ten koste van Heembouw te verrijken door geen opgave van de gereden kilometers en de tankbeurten te doen. Geoordeeld wordt daarom dat Heembouw wel een transitievergoeding verschuldigd is. Met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel a BW, in verbinding met artikel 7:672 lid 2, aanhef en onder a BW, wordt als ontbindingsdatum van de arbeids-overeenkomst 9 maart 2024 vastgesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 7:673 lid 2 BW wordt de transitievergoeding met inachtneming van een dienstverband van 8 maanden in 2022, 12 maanden in 2023 en ruim 2 maanden in 2024 en het door Heembouw vermelde bruto maandinkomen (inclusief vakantietoeslag) van € 2.784,98, vastgesteld op € 1.724,82 bruto.
5.17.
Voor een aan [verzoekster in tegenverzoek] toe te wijzen billijke vergoeding is geen plaats. Van ernstig verwijtbaar handelen door Heembouw is niet gebleken. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorwaarde die artikel 7:671b lid 9, aanhef en onder c BW stelt. Ook voor een door [verzoekster in tegenverzoek] verzochte vergoeding voor immateriële schade is geen plaats. [verzoekster in tegenverzoek] heeft haar verzoek in het geheel niet onderbouwd, zodat alleen al daarom het verzoek wordt afgewezen.
5.18.
Gelet op de geringe omvang van het partijdebat is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 9 maart 2024;
6.2.
veroordeelt [verweerster in het verzoek] tot betaling van de proceskosten van Heembouw, die worden vastgesteld op € 942,00 (bestaande uit € 128,00 aan griffierecht en € 814,00 aan salaris gemachtigde);
in de zaak van het tegenverzoek
6.3.
veroordeelt Heembouw tot betaling aan [verzoekster in tegenverzoek] van een transitievergoeding van
€ 1.724,82 bruto;
6.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
6.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
8 februari 2024.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ook het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 september 2022, gepubliceerd op