ECLI:NL:RBZWB:2024:8178

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
RK 24-016492
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleidssepot en toekenning schadevergoeding ex artikel 530 Sv

Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. Broere, had op 2 juli 2024 een verzoek ingediend tot toekenning van een schadevergoeding voor gemaakte kosten van rechtsbijstand, na een beleidssepot door het Openbaar Ministerie op 24 april 2024. Tijdens de behandeling op 5 november 2024 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling, en dat de kosten voor rechtsbijstand vergoed dienden te worden. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, stelde daarentegen dat de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid en dat er geen gronden van billijkheid waren voor vergoeding.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de verdenking tegen verzoeker, die voortkwam uit een aangifte van oplichting, niet zonder meer leidde tot de conclusie dat er sprake was van een strafbaar feit. De rechtbank wees het verzoek tot schadevergoeding toe, waarbij een bedrag van € 1.500,98 werd vastgesteld, bestaande uit € 820,98 voor kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-140413-24
raadkamernummer : 24-016492
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [datum] 1989 te [plaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal (Molenstraat 10, 4701 JS Roosendaal),
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 2 juli 2024 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 820,98, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 24 april 2024;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 5 november 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en mr. M. Broere als gemachtigd advocaat van verzoeker, gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De advocaat van verzoeker heeft in raadkamer aangevoerd dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden gezegd dat er sprake is van een dusdanige verdenking en politieonderzoek dat de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling van verzoeker zou hebben geleid. Immers, uit de verklaring van verzoeker valt geen bekentenis af te leiden en er zijn geen andere omstandigheden in deze zaak te benoemen die een dergelijke conclusie zouden kunnen rechtvaardigen. Op basis van het dossier kan bijvoorbeeld niet worden vastgesteld of de telefoon waarvan gebruik is gemaakt aan verzoeker toebehoorde en of hij degene is geweest die de berichten naar het slachtoffer heeft verstuurd. Bovendien is het volgens de advocaat maar de vraag of het niet nakomen van gemaakte afspraken een oplichting dan wel een verduistering oplevert. Gelet daarop komen de kosten van verzoeker in aanmerking voor vergoeding.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding afgewezen dient te worden. Het gaat om een zaak die onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid. Om die reden acht de officier van justitie geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een schadevergoeding wegens de gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Nu het gaat om een bewijsbaar feit heeft verzoeker het aan zichzelf te wijten dat hij deze kosten heeft moeten maken. ​​​​​​​

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
Op grond van artikel 530 Sv kan een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
Het Openbaar Ministerie is op 24 april 2024 overgegaan tot een beleidssepot (schadevergoeding langs civiel- of administratiefrechtelijke weg verdient de voorkeur). In zo’n geval kunnen gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding ontbreken als verzoeker de kosten aan zichzelf te wijten had.
Uit het onderliggende strafdossier volgt dat de verdenking tegen verzoeker is ontstaan naar aanleiding van een aangifte van oplichting. Verzoeker zou zijn werkafspraken niet zijn nagekomen en er met het geld van aangeefster vandoor zijn gegaan. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en de nadere toelichting van de advocaat in raadkamer niet zonder meer gezegd kan worden dat de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling van verzoeker zou hebben geleid nu het nog maar de vraag is of voornoemd vermeend handelen door verzoeker wel een oplichting dan wel een verduistering in strafrechtelijke zin zou hebben opgeleverd. Aangeefster was ten tijde van de vermeende oplichting in de veronderstelling dat verzoeker werkzaam was bij [bedrijf] . In dat geval zou het niet nakomen van gemaakte afspraken een civiele kwestie zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de jurisprudentie van het EHRM worden afgeleid dat in een verzoekschriftprocedure ex artikel 530 Sv niet alsnog een oordeel mag worden gegeven over de schuld van verzoeker, omdat dit in strijd is met de onschuldpresumptie.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat er in dit geval gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van een schadevergoeding wegens de gemaakte kosten voor rechtsbijstand.
Het verzochte bedrag aan kosten van rechtsbijstand ter hoogte van
€ 820,98is in voldoende mate onderbouwd en komt de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 1.500,98, bestaande uit:
- € 820,98 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 1.500,98zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Beheer Derdengelden Van Asselt & Broere Strafrechtadvocaten, onder vermelding van “Schadevergoeding [verzoeker] /OM”.
Deze beslissing is op 19 november 2024 genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 19 november 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.