Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift is ingediend door een klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.M.C.F. de Groen. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van een Mercedes-Benz, die op 12 augustus 2024 in beslag was genomen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek. De klager, die beweert eigenaar te zijn van de auto, heeft aangevoerd dat hij veel problemen ondervindt door de inbeslagname, vooral omdat hij niet naar belangrijke afspraken kan gaan. Tijdens de zitting op 5 november 2024 is de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, gehoord, die het standpunt heeft ingenomen dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave van de auto aan de klager, gezien zijn eerdere overtredingen en de onduidelijkheid over de geldigheid van zijn rijbewijs.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift tijdig is ingediend en dat de klager ontvankelijk is in zijn beklag. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en geconcludeerd dat er een strafvorderlijk belang is om het beslag te handhaven, omdat er een reële kans bestaat dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de Mercedes zal bevelen. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de recidive van de klager en de onduidelijkheid over zijn rijbevoegdheid. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard.
De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter mr. J.C. Gillesse, met mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt als griffier. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.