Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand en reiskosten op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.R. Verkaart, had op 8 juli 2024 een verzoekschrift ingediend voor een vergoeding van € 1.891,65 aan kosten van rechtsbijstand en € 17,50 aan reiskosten. Tijdens de behandeling op 5 november 2024 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft de verzochte vergoeding verdedigd. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, stelde dat de kosten van rechtsbijstand toewijsbaar waren tot een bedrag van € 1.449,93, maar dat de verzochte kilometervergoeding gematigd moest worden tot € 0,28 per kilometer, conform de geldende jurisprudentie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak zonder oplegging van straf of maatregel is geëindigd en dat zij bevoegd is om het verzoek in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde dat de verzochte reiskosten niet volledig konden worden toegewezen, maar dat de kosten van rechtsbijstand in voldoende mate waren onderbouwd. Uiteindelijk heeft de rechtbank een totaalbedrag van € 2.562,33 toegewezen, bestaande uit € 1.882,33 aan kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. De beslissing is genomen door rechter mr. J.C. Gillesse en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.