ECLI:NL:RBZWB:2024:8159

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
BRE 23/3914
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar WOZ-beschikking en onroerendezaakbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 juli 2023 behandeld. Het beroep betreft de WOZ-beschikking voor twee objecten in [plaats] en de gelijktijdig opgelegde aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De heffingsambtenaar had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen juiste machtiging was ingediend. De rechtbank bevestigt dit oordeel en stelt vast dat de gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels, geen geldige machtiging heeft overgelegd die aantoont dat hij namens belanghebbende bezwaar mag indienen. Ondanks herhaalde verzoeken van de heffingsambtenaar om een correcte machtiging te overleggen, heeft mr. Bartels niet tijdig gereageerd. De rechtbank concludeert dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat de beroepen ongegrond zijn, waardoor het bestreden besluit in stand blijft.

Daarnaast heeft de gemachtigde verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens het overschrijden van de redelijke termijn. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de redelijke behandeltermijn in eerste aanleg niet is overschreden. De uitspraak wordt openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/3914 en 23/3915

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 juli 2023. Het beroep ziet op de WOZ-beschikking voor de objecten [adres 1] en [adres 2] te [plaats] met [aanslagnummer] alsmede de gelijktijdig opgelegde aanslagen onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat bij het bezwaar geen juiste machtiging was ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
Toetsingskader
3. Iemand die namens een ander bezwaar indient, moet op verzoek van het bestuursorgaan een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander bezwaar mag indienen. [1] Als dat niet gebeurt, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
Is een machtiging ingediend?
4. Het bezwaarschrift is ingediend door mr. D.A.N. Bartels. Hij vermeldt daarin dat hij de gemachtigde is van belanghebbende. Hij heeft bij het bezwaarschrift echter geen machtiging bijgevoegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om dit bezwaar in te dienen namens belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft hem bij brief van 6 april 2023 verzocht om binnen drie weken dit verzuim te herstellen en een schriftelijke machtiging te overleggen (niet ouder dan één jaar).
5. Met dagtekening 24 april 2023 heeft mr. D.A.N. Bartels gereageerd en een machtiging ingediend op naam van [naam] en met dagtekening ‘Februari/maart/april 2021’.
6. Het verzoek om een machtiging te overleggen is herhaald bij brief van 1 mei 2023 met een termijn van twee weken. Hierop heeft mr. D.A.N. Bartels niet gereageerd.
7. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende gevraagd wie zijn gemachtigde is, omdat twee rechtsbijstandsverleners – waar mr. D.A.N. Bartels één van is – een bezwaarschrift tegen hetzelfde aanslagbiljet hadden ingediend. Belanghebbende heeft op 27 juni 2023 gereageerd dat hij een machtiging geeft aan de andere rechtsbijstandsverlener.
8. De rechtbank is van oordeel dat door de heffingsambtenaar geen juiste machtiging is ontvangen. Er is wel een machtiging op naam van [naam] overgelegd, maar geen machtiging op naam van [belanghebbende]. Gesteld noch gebleken is dat het om dezelfde persoon gaat. Uit de e-mail van belanghebbende van 27 juni 2023 is juist af te leiden dat belanghebbende voor deze procedure een andere gemachtigde heeft.
Is het niet (tijdig) indienen van een machtiging verontschuldigbaar?
9. Mr. D.A.N. Bartels heeft, zowel in bezwaar als beroep, geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

10. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn daarom ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Immateriële schadevergoeding
11. Gemachtigde heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade als gevolg van het overschrijden van de redelijke termijn. Omdat de redelijke behandeltermijn in eerste aanleg niet is overschreden, wijst de rechtbank dit verzoek af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 29 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:6 van de Awb.